Archief![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() 8. De universele betekenis van een concrete waarneming 7. Van diepzinnig tot banaal 6. Het ontstaan van de haiku 5. Het lezen van een haiku 4. Het andere in spontaniteit laten spreken 3. Alles verandert tegen de achtergrond van het onveranderlijke 2. Het leven is zoals het is 1. De buitenkant en de binnenkant van de haiku Overzicht Inl. Hoofdz. 8 Inl. Hoofdz. 7 Inl. Hoofdz. 6 Inl. Hoofdz. 5 Inl. Hoofdz. 4 Inl. Hoofdz. 3 Inl. Hoofdz. 2 Inl. Hoofdz. 1 Nawoord Onverschilligheid 3 Onverschilligheid 2 Onverschilligheid 1 Jaloezie 3 Jaloezie 2 Trouwerij 3 Trouwerij 2 Trouwerij 1 Jaloezie 1 Pinksteren Hemelvaart |
9. Tedere haiku’sDatum: 14-01-2012De kunst van het haiku lezen; slot Uit de inleiding: Niet onverwacht schenkt In het veld plukt zij De stilte tussen 8. De universele betekenis van een concrete waarnemingDatum: 31-12-2011De kunst van het haiku lezen 8. De universele betekenis van een concrete waarneming Laatste sliertjes sneeuw Door ons een te voelen met de natuurlijke bewegingen van seizoenen en etmalen, worden we ons weer bewust van de ware natuur van onszelf. In plaats van ons louter door cultuurbepaalde morele regels te laten leiden, vormen diep-menselijke deugden van oprechtheid, verdraagzaamheid en liefde de ongeplaveide weg. We zuiveren onszelf steeds meer uit van onoprechtheden, weerstanden en onverdraagzaamheid en bereiken dan een staat van bereidheid om het leven te aanvaarden zoals het komt, inclusief de momenten van vreugde en verdriet. Worden we weer ontvankelijk voor subtiele emoties. Als we daaraan expressief vormgeven, komen we in balans met de ons omringende wereld. (wordt vervolgd over veertien dagen) 7. Van diepzinnig tot banaalDatum: 17-12-2011De kunst van het haiku lezen 7. Van diepzinnig tot banaal Paardelijk gelaat, Of een banaliteit in de tanka-vorm van vijf regels: In haar mond knispert (wordt vervolgd over veertien dagen) 6. Het ontstaan van de haikuDatum: 03-12-2011De kunst van het haiku lezen 6. Het ontstaan van de haiku De Japanse dichtkunst kende gedichten in langere en kortere vorm. De kortere vorm noemt men tanka. Een tanka bestaat uit vijf versregels met een vast aantal lettergrepen per regel en wel volgens het schema 5-7-5-7-7. Het schrijven van tanka’s behoorde tot de meer elitaire bezigheden zoals het beoefenen van muziek, kalligrafie en klassieke poëzie. In de zeventiende eeuw kwam er een reactie op deze klassieke vorm van tanka-schrijven. Het werd gebruikelijk om in gezelschap zogenoemde kettingverzen te schrijven, zogenoemde renga. Een soort gezelschapsspel van meestal mannen onder elkaar, waarbij de dichter met een drieregelig vers begon: ofwel een hokku dan wel een haikai. Een haikai beschreef situaties van alledag: zoals geld, seks, huiselijk leven of een grappig voorval. Deze hokku en haikai werden daarna als op zichzelf staande verzen geschreven. Pas in de negentiende eeuw kwam daarvoor de naam haiku in zwang. (wordt vervolgd over veertien dagen) 5. Het lezen van een haikuDatum: 19-11-2011De kunst van het haiku lezen 5. Het lezen van een haiku Verleden tijd smelt Meedogenloze Hij verslikt zich in Haar glimlach ebt weg - (wordt vervolgd over veertien dagen) 4. Het andere in spontaniteit laten sprekenDatum: 05-11-2011De kunst van het haiku lezen 4. Het andere in spontaniteit laten spreken Ik schepte de maan Je denkt iets te hebben en iets te zijn, maar het is niets, niets dan vals ego. Zoiets als: ‘Gedenk, o mens, dat gij stof zijt en tot stof zult wederkeren.’ Aan jezelf onthecht zijn en het ego laten vallen. De eigen vaak vervormde blik loslaten of dan tenminste tussen haakjes weten te zetten. In plaats van met eigen ogen kijken, het andere in spontaniteit laten spreken en je onbevangen openstellen voor de buitenwereld. Zonder te interpreteren. Ook dat vraagt voortdurende oefening. Ik ging met lood in de schoenen naar een feestje. Ik kende al die mensen al en had mijn oordelen over hen klaar. Ik ergerde me en verveelde me ook. Toen schoot me de haiku te binnen: Ben ik niet mooi?, vraagt De buitenwereld op je af laten komen, anderen gelegenheid geven te laten zijn wie ze zijn. In mijn geest vond een omwenteling plaats. Stuk voor stuk werden de gasten andere mensen: sympathiek, ontroerend zelfs en ik was de laatste die op het feestje vertrok. (wordt vervolgd over veertien dagen) 3. Alles verandert tegen de achtergrond van het onveranderlijkeDatum: 22-10-2011De kunst van het haiku lezen 3. Alles verandert tegen de achtergrond van het onveranderlijke Hoe de abrikozen Dit beeld brengt ons onmiddellijk in de nazomer, het is geen lente meer. Een beeld dus van veranderlijkheid. Maar tegelijkertijd wordt de ‘grote stilte’ waargenomen: beeld van het onveranderlijke, het oneindige, dat wat altijd blijft bestaan. En daarmee wordt die simpele haiku zo mooi en diepzinnig. (wordt vervolgd over veertien dagen) 2. Het leven is zoals het isDatum: 08-10-2011De kunst van het haiku lezen 2. Het leven is zoals het is ‘Eerste winterbui ’ - Het is zoals het is. We gaan dood, maar waarom getreurd. Het is zoals het is. Een ander kenmerk van deze haiku is dat hij een wel heel eenvoudige waarneming is. Het is eind november, het sneeuwt, je loopt in de tuin en ach, die laatste roos begeeft het, zijn kopje hangt naar beneden. Ik wil nog iets van deze haiku zeggen. Overigens, het ontlenen aan regels uit oude gedichten maakt het lezen van originele Japanse haiku’s erg moeilijk. Een inleiding daartoe is het boekje De smalle weg naar het verre noorden. We hebben nu één kenmerk laten zien: een haiku gaat uit van de levensfilosofie: het is zoals het is. Maar er zijn meer kenmerken die een haiku karakteriseren. (wordt vervolgd over veertien dagen) 1. De buitenkant en de binnenkant van de haikuDatum: 24-09-2011De kunst van het haiku lezen 1. De buitenkant en de binnenkant van de haiku Dit beeld van fleurige bloemen en stille aarde is ook tekenend voor ons eigen leven. De fleurige bloemen staan voor het roerige leven van alledag. Soms is dat zelfs chaotisch en worden we door stress opgejaagd. Als het lukt, gunnen we onszelf af en toe een adempauze om daarna weer volop aan de slag te gaan. Maar het lukt niet altijd en dan blijft er van de bloemenweelde weinig over. Naast het alledaagse leven met minder of meer beslommeringen hebben wij echter, net als de haiku, óók een aarde-kant. Die is minder zichtbaar en niet altijd even makkelijk bereikbaar. Niet voor onszelf, noch voor anderen Hoe dieper we in onszelf weten terug te zakken, des te stiller en verstilder we worden. Dit stiltegebeid is ook overdag toegankelijk, zelfs tijdens onze drukke bezigheden. Dat is geen simpele klus en vraagt wel enige training, bijvoorbeeld door je op gezette tijden terug te trekken en door het beoefenen van het stilzitten. Lukt dat eenmaal, dan kunnen we vanuit die stilte op een gezuiverde manier het leven van alledag ervaren en waarnemen. OverzichtDatum: 15-01-2011Overzicht gulzigheid (gula) hebzucht (avaritia) - verkwistend woede (ira) wellust (luxuria, mateloze wellust) jaloezie (invidia) onverschilligheid (acedia) - rusteloos onverschilligheid (acedia) - lui In het overzicht staan in de eerste kolom de hoofdzonden genoemd (in de vertaling van het Latijnse woord) en in de tweede de deugdzame variant ervan. Net zoals een renpaard wordt beteugeld, zo moet ook de deugdzame variant worden beteugeld om niet in hoofdzonde te ontaarden. De menners van de deugdzaamheden die zullen voorkomen dat zij in hoofdzonden overgaan, staan in de derde kolom vermeld. Zo is bijvoorbeeld ‘morele verontwaardiging’ deugdzaam, maar om te voorkomen dat zij niet tot ‘woede’ verwordt, zijn deugden als ‘verdraagzaamheid’ en ‘geduld’ nodig om ‘morele verontwaardiging’ in toom te houden. Ook nu dreigt op haar beurt het gevaar dat ‘verdraagzaamheid’ overgaat in ‘laksheid’ en ‘apathie’, die in de vierde kolom staan vermeld. Laksheid en apathie staan lijnrecht tegenover woede en vormen daar de negatieve afspiegeling van. Zij zijn even laakbaar en zo men wil zondig. In dit boek worden de zeven hoofdzonden volgens dit schema verder uitgewerkt. Inl. Hoofdz. 8Datum: 25-12-2010Gregorius de Grote De latere paus Gregorius de Grote (540-604) bracht de acht hoofdzonden terug tot zeven: hoogmoed, hebzucht, gulzigheid, woede, wellust, jaloezie en acedia (spirituele onverschilligheid, maar vaak vertaald met luiheid). Om zich elke dag op een hoofdzonde te kunnen bezinnen, gaf hij de voorkeur aan een samenstelling van zeven in plaats van acht hoofdzonden. Hij beschouwde hoogmoed als de zwaarste hoofdzonde, waaruit alle andere hoofdzonden voortkomen. Maar anderen zien acedia als de bron waaruit de overige hoofdzonden kunnen worden afgeleid. Afwegingen welke hoofdzonde het zwaarst is, hangen misschien ook samen met de tijd waarin men leeft. En zo is het te verantwoorden om in onze hectische en overbelaste samenleving, waarin men zich nauwelijks tijd voor bezinning gunt, acedia of spirituele onverschilligheid als de ergste hoofdzonde te beschouwen. Inl. Hoofdz. 7Datum: 04-12-2010Johannes Cassianus Johannes Cassianus (360-435) werd in Roemenië geboren en trok met een vriend op jonge leeftijd naar Palestina. Samen traden ze te Bethlehem in het klooster. Ze verbleven daar twee jaar en vertrokken toen naar de woestijnvaders in Egypte. Cassianus voerden veel gesprekken met hen en stelden ze op schrift. Hij ontmoette daar ook zijn leermeester Evagrius, met wie hij hoogstwaarschijnlijk gesprekken voerde over de hoofdzonden. Na een aantal jaren vertrok hij naar Rome, waar hij door de paus priester werd gewijd. In het jaar 415 reisde hij naar Marseille, waar hij twee kloosters stichtte, een voor mannen en een voor vrouwen. Hij schreef daar kloosterregels die later door Benedictus (480-547) werden overgenomen. In acht boeken beschreef Cassianus de acht hoofdzonden: gulzigheid, hebzucht, wellust, woede, droefheid, acedia, hoogmoed en trots. Vanuit de spiritualiteit van Cassianus schreef Christopher Jamison het boek Gelukslessen van een abt, de benedictijnse weg naar een goed leven (Tielt 2008). Inl. Hoofdz. 6Datum: 17-11-2010Evagrius van Pontus Evagrius van Pontus (345-399) heeft voor het eerst de hoofdzonden diepgaander uit de doeken gedaan. Hij studeerde in Constantinopel theologie en werd daar tot diaken gewijd. Ook wijdde zijn geestelijke leidsman hem in de mystiek in. Evagrius was aanwezig bij het Concilie van Constantinopel, dat door de kerkleiders van toen werd georganiseerd. Het bleek dat Evagrius op een aantal leerstellingen nogal eigenzinnig reageerde. Dat werd hem zeker in die tijd niet in dank afgenomen. Bovendien kreeg hij in de stad een relatie met een gehuwde vrouw. Het verhaal gaat, dat hij in een droom werd gewaarschuwd om maar beter zijn biezen te pakken. Hij zocht zijn toevlucht in een klooster te Jeruzalem. Na een jaar, in 383, trok hij verder naar Nitrië in Egypte, waar hij zich onder de woestijnvaders mengde en veel ontmoetingen met hen had. Woestijnvaders waren kluizenaars die zich uit de wereld hadden teruggetrokken om zich aan God te wijden en ascese te beoefenen. Ascese is een manier van leven waardoor men met oefeningen hartstochten en begeerten probeert te beteugelen, waarbij ook zelfkastijding wordt toegepast. Dat alles met het doel om tot zuiver inzicht te komen. Ook Evagrius wordt kluizenaar en beoefende zeer strenge ascese. Om aan wat geld te komen beoefende hij het beroep van kopiist, maar begon vanaf 385 van lieverlee ook zelf veel te schrijven. Dat waren ascetisch-mystieke geschriften. Eigenlijk was hij de eerste van de monniken die begon te schrijven. Het spreekt vanzelf dat monniken die zo heel alleen leven, bij hun geestelijke oefeningen nogal gauw door alles en nog wat in hun vrome gedachten en positieve gevoelens werden afgeleid. Om hen bij die bekoringen van de afleiding te begeleiden schreef Evagrius over acht afleidingen in het bijzonder. Die verhandelingen werden in latere jaren de basis voor de zeven hoofdzonden. Zijn hevig vasten ruïneerde echter de gezondheid van Evagrius, zodat hij in het jaar 399 stierf. In 559 zijn zijn geschriften door de kerk veroordeeld. Maar desondanks hadden zij veel invloed op de gedachtevorming van zijn leerling Johannes Cassianus. De geschriften van Evagrius zijn grotendeels verloren gegaan. Voor de fragmenten die in oosterse vertalingen zijn herontdekt, is er momenteel een hernieuwde aandacht voor de werken van Evagrius, die in 1987 in twee delen onder de titel Geestelijke Geschriften I en II bij Abdij Bethlehem-Bonheiden zijn uitgegeven. Uit deze geschriften blijkt grote mensenkennis, gevoel voor humor en een voorliefde voor intellectualistische beschouwingen, waarin mystiek woordgebruik toch niet vreemd is. Inl. Hoofdz. 5Datum: 30-10-2010Zondenpalet Hoofdzonden Inl. Hoofdz. 4Datum: 17-10-2010De zondeval De natuurlijke en vitaliserende beweging Inl. Hoofdz. 3Datum: 02-10-2010Op zoek naar de universele betekenis van de hoofdzonden De ‘naakte’ mens Streven naar het goede Inl. Hoofdz. 2Datum: 18-09-2010Rol van het geweten Norm voor goed en slecht gedrag Inl. Hoofdz. 1Datum: 03-09-2010Inleiding Elk boek over zonde is per definitie autobiografisch, zelfs als de schrijver abstracte ideeën analyseert of over de zonden van anderen spreekt. Van veel heiligen lees je dat ze zichzelf tot aan hun dood als zondaar beschouwden. Nu ben ik geen heilige en zou me dus nog veel zondiger moeten voelen, maar ik voel me eigenlijk helemaal niet zo zondig. Het kan komen door gebrek aan zelfkennis, maar ook omdat ik misschien niet in omstandigheden ben, die tot het begaan van zonden uitlokken. Natuurlijk zijn er wel wat lastige kantjes aan wie ik ben: nogal gauw driftig, belust op sensatie en anderen zeggen wel eens dat ik aandacht wil trekken. Kortom, ik ben een gewone, gemiddelde burger, maar toch wel zo een die niet alle morele regels zonder meer als vanzelfsprekend accepteert. Erger nog, ik trek ze vaak in twijfel met het gevolg dat ik ze ook wel met de voeten treed. De zeven hoofdzonden als misvormde deugden NawoordDatum: 21-08-2010Elk boek over zonde is autobiografisch, stelt Aviad Kleinberg. Door alle overwegingen van de laatste tijd dat ik me met de hoofdzonden bezighield, ben ik er langzaamaan van overtuigd geraakt dat niemand van ons zonder zonden is. De heiligen niet en ook ik als schrijver van dit boek niet. Kon ik aanvankelijk nog zeggen, dat ik me eigenlijk helemaal niet zo zondig voelde, nu besef ik de arrogantie van die uitspraak. Het spijt me. Het liefst zou ik - zoals vroeger de Israëlieten - al mijn zondigheden per zondebok naar Azazel, de boze geest uit de woestijn, wil sturen. Nu blijft me niets anders over dan mijn laakbaar gedrag de groep in te gooien en bij erger een psychotherapeut voor een afspraak te bellen. Natuurlijk ben ik - zoals ik in dit boek ook de lezer aanraadde - inmiddels begonnen met het lezen van verhelderende literatuur over de zeven hoofdzonden. In de nabijheid van de computer liggen de volgende boeken: Fernando Savater: De zeven hoofdzonden, handleiding voor de 21ste eeuw, Utrecht 2008. Christopher Jamison: Gelukslessen van een abt, de benedictijnse weg naar een goed leven, Tielt 2008. Aviad Kleinberg: Zeven hoofdzonden, een zeer onvolledige lijst, Kampen 2009. Evagrius van Pontus: Geestelijke geschriften I en II, Bonheiden z.j. En verder liggen hier al die andere boeken over westerse en oosterse mystiek, deugdenleer, psychologie, gezondheidsleer, cultuurgeschiedenis en verschillende romans. En natuurlijk ook mappen krantenknipsels en een verzameling internetsites. Door verbinding tussen hoofdzonden en deugden te leggen krijgen de hoofdzonden een menselijker aanzien. Ook wordt het daardoor mogelijk om in plaats van afschuw voor de zondaar (en dus ook voor mezelf) meer mededogen op te brengen. Als dit boek de lezer tot deze deugd weet aan te zetten, voelt de schrijver ervan zich gelukkig. Onverschilligheid 3Datum: 14-08-2010Terwijl spirituele onverschilligheid zo rampzalig en vernietigend wordt voorgesteld, prikkelt ze toch de onweerstaanbare gedachte of er niet iets positiefs in te ontdekken valt. Je kunt je bijvoorbeeld afvragen of rusteloosheid en luiheid in een bepaald opzicht ook niet waardevol kunnen zijn. Een beetje rusteloosheid brengt vaak leven in de brouwerij als saaiheid is toegeslagen. En ook belangrijke technologische ontwikkelingen zijn immers te danken aan de luie aard van de mens. Want rijden we niet liever in een auto dan dat we lopend onze boodschappen zouden moeten doen en naar huis moeten zeulen? Ik zou mijn oude oma vroeger liever een volautomatische wasmachine hebben willen zien volladen dan dat ik nu mijn leven lang het beeld moet meedragen van haar maandagse getob met het opwarmen en sjouwen van emmers water naar de wastobbe in het schuurtje. De wringer was voor haar al een heel prettige uitvinding, waardoor ze niet langer de witte lakens met de handen hoefde uit te wringen. Ondanks al die technische apparaten die veel werk uit handen hebben genomen en ons het leven vergemakkelijkt hebben, hebben we het drukker dan ooit en worden mensen overspannen, omdat ze nooit eens een momentje voor zichzelf hebben. Natuurlijk gaat het bij acedia om de extreme vormen van rusteloosheid en luiheid, die met spirituele onverschilligheid samenhangen. Om ons aan de rusteloosheid door spirituele onverschilligheid te onttrekken is er in de hedendaagse wereld die door een naar buiten gekeerde activistische levenshouding, sensatie, prestatiedrang en carrière wordt gekenmerkt, een tegenbeweging van naar binnen gerichte aandacht nodig. Het gaat daarbij om inkeer, bezinning, eerbied voor al wat leeft en een cultuur van stilte. Alleen daardoor verandert rusteloosheid in de milde vorm ervan, namelijk in een actief bezigzijn, dat in evenwicht wordt gehouden als we ons tegelijkertijd aan rust en ontspanning kunnen overgeven. Door actief bezig te zijn voelen we ons in de regel lekker. Bovendien is bedrijvigheid gezond voor lijf en leden. De meest basale manier om daaraan te beginnen is eenvoudigweg om dat wat je doet met aandacht en grote zorgvuldigheid te doen. Het doet er niet toe of het nu heel belangrijk werk is of dat het simpele en noodzakelijke klussen betreft zoals de vaat doen en de kamers stofzuigen. Je kunt bij wat voor bezigheden dan ook kwaliteit leveren door alles met aandacht te doen. Datzelfde geldt voor het voeren van gesprekken. Of het nu zakelijke gesprekken zijn, een meer intiem gesprek of een gesprek in het café: met aandacht bij de ander zijn en je in de ander inleven. Men noemt de aandacht die je aan de aandacht aan werk en anderen geeft wel ‘innerlijke waarneming’: je bewust maken van wat je met aandacht doet. Je bent je ervan bewust dat je erop let hoe je met jezelf, met andere mensen en dingen omgaat. Uiteindelijk besef je daardoor hoe je in de wereld staat. Het gaat er niet om dat je je aan de wereld zoals die zich aan je voordoet, onttrekt, maar om het besef van aandacht die je aan die wereld geeft. Door dat besef verruim je je eigen innerlijke wereld. Het gaat er ook niet om dat je direct met oordelen klaarstaat, maar om de aandacht die je geeft. De praktijk van het biechten zoals die in de kerk altijd heeft plaatsgevonden en nog steeds wordt gepraktiseerd, sluit bij deze praktijk van innerlijke waarneming aan. De belangstelling voor dit kerkelijke ritueel is in onze hectische samenleving uit het vizier geraakt, waarmee deze waardevolle praktijk verloren dreigt te raken. Daarentegen is de beoefening van verschillende meditatievormen - onder meer door de belangstelling voor oosterse levensbeschouwingen en filosofieën - weer van stal gehaald en een nieuwe opstap naar innerlijke waarneming geworden. Toch is ook meditatie in de samenleving geen vanzelfsprekende praktijk. ‘Daar heb ik geen tijd voor,’ maak je jezelf wijs. Dat kan betekenen dat je er de zin niet van in ziet of dat je er geen zin in hebt. Ook kan het gebeuren dat je je in de stilte van de teruggetrokkenheid ongelukkig, benauwd of angstig gaat voelen. Om deze barrière te doorbreken, is het raadzaam om de eerste tijd vooral aandacht aan alles wat je doet te besteden. Zoals je door training betere sportprestaties gaat leveren, kun je ook gedisciplineerd met je geest leren omgaan. Je kunt je aandacht richten op wat jij wilt en je laat je niet langer afleiden, als je dat niet wilt. Als het eenmaal lukt om alles wat je doet met aandacht te doen, is de volgende stap uit te proberen: aandacht aan je aandacht geven ofwel je bewust maken van de aandacht die je geeft. Verdieping van het innerlijk leven kan ook nauwelijks zonder het lezen van goede, inspirerende boeken. Het valt echter niet mee om uit het steeds groter wordend aanbod van boeken de juiste te vinden. Vind je eenmaal een boek dat je geest voedt en opent, dan is een trager dan gewoonlijk leestempo van belang om dat wat je leest te kauwen en te herkauwen. Ook is het met mensen uit je omgeving bespreken van wat je leest en heeft geraakt, verrijkend voor elkaar. Er zijn globaal genomen drie stappen te onderscheiden die je van acedia of spirituele onverschilligheid kunnen bevrijden. De eerste stap is dat je er op uit bent om een aangenaam en prettig mens te zijn. Je probeert het goede te doen en het kwade te laten. Het waarden- en normendebat in onze huidige samenleving is daar bijvoorbeeld een poging toe. Simpel gezegd gaat het er om minder of niet te roddelen, niet zonder meer aan de sensatie van nieuwsgierigheid toe te geven, afgunst te vermijden, vriendelijk en behulpzaam te zijn, je taken uit te voeren of je daar nu zin in hebt of niet, enzovoort. Deze stap legt de basis voor de volgende stap naar verrijking van het innerlijk leven. Onverschilligheid 2Datum: 31-07-2010Op een mooie dag is het een grote drukte in de dierentuin. Kinderen verdringen zich met ouders aan de omheining van de apenheuvel. Ze zien hoe jonge aapjes met elkaar spelen, terwijl moeder-aap het tafereel op haar hurken genoeglijk bekijkt. Vader-aap loopt breed stappend in het rond en let er op dat de allerkleinsten geen al te gewaagde streken aan de rand van de rots uithalen. Ai, daar bezeert zich een van de spelende aapjes. Moeder-aap schiet omhoog en likt het bloed van de verwonde voorpoot. Ze wenkt vader-aap, die komt aangesneld. Hij heeft een groen blad van een boom getrokken en dept daar de wond mee. Gelukkig is alles goed afgelopen. ’s Avonds kruipen de apen in verschillende holen en slapen al gauw na die dag vol spelen en rennen. Alleen het verwonde vrouwen-aapje kan de slaap niet vatten. Ze wordt uit de slaap gehouden door de schrijnende pijn aan haar pootje. Of zouden we niet beter over haar ‘handje’ kunnen spreken? Met de andere hand slaat zij zich nu voor d’r kop. Wat stom van mij, schijnt ze te denken. Ze weet van zichzelf dat ze mooi en aantrekkelijk is. Dat merkt ze wel aan de jongens-apen die voortdurend om haar heen dansen en springen. Nu ze daar zo in het duister wakker ligt, beseft ze ineens dat ze twee ikken heeft. Het ene ik beseft dat ze pijn heeft, het andere ik kijkt naar het pijnlijdende ik. Twee ikken, denkt ze. Wat raar. Wat zal mama daarvan zeggen? Ze maakt mama niet wakker, want die heeft haar rust nodig. Ze maakt zich wel eens zorgen om haar moeder, die steeds maar aapjes-kinderen moet baren. Zouden andere apen zich ook zo om al die zorgen van hun moeder bekommeren, vraagt ze zich af. In de volgende maanden trekt het aapje zich wat vaker terug om met al die problemen bezig te zijn, waar haar soortgenoten zich niet druk om schijnen te maken. Ze is nu zover dat ze beseft dat alle apen alleen maar in een buitenwereld leven en een heel klein beetje in een binnenwereld. In dat piepkleine binnenwereldje is er wel enige aandacht voor elkaar, voelen ze bijvoorbeeld elkaars verdriet en houden elkaar in de gaten, vooral als het op eten aankomt. Maar mijn binnenwereld is veel groter, denkt ze. Er is iemand in mij die mijzelf kan waarnemen. Ook voel ik aan wat goed en slecht is. Zij spreekt daarbij niet over een geweten, maar ervaart zichzelf als een wetend iemand. Dat is een bijzonder soort weten, een onmiddellijk weten of schouwen. Haar weten neemt toe door elke morgen verwonderd naar de zonsopgang te kijken. Mijn binnenwereld is veel groter dan dat van anderen, weet ze nu. Na enige jaren voelt ze het als een gemis, dat ze haar binnenwereld niet met de anderen kan delen. En wat misschien wel zo erg is, ze merkt dat ze haar haar begint te verliezen. Ze wordt een naakte aap en begint op een mens te lijken. Nog erger wordt het, nu ze in de gaten heeft, dat haar soortgenoten haar nauwelijks meer blikken waardig achten, terwijl ze altijd zo mooi en aantrekkelijk is geweest. Nu ze ouder begint te worden, verdwijnt haar verdriet daarover, want, denkt ze, mijn binnenwereld is zo rijk en veel omvattend. Het geeft haar eigenlijk een ongekend gevoel van geluk. Ze veroordeelt de anderen niet. Dat laat haar steeds zuiverder wordend geweten niet toe. Tegen het einde van haar leven, vindt ze het niet erg of eng om te sterven... De biografie van de aap laat zien, dat het misschien beter is om het geweten niet als ding of orgaan te zien, maar als een wetend iemand in onszelf. Hoe meer onze binnenwereld zich verruimt, des te onmiddellijker we zien en weten en des te groothartiger wordt onze liefde. Acedia of spirituele onverschilligheid in haar ergste vorm daarentegen is misschien hetzelfde als wat we gewetenloosheid noemen. Spirituele onverschilligheid die zich in luiheid ofwel rusteloosheid uit, kent echter gradaties, die in mindere of meerder mate onze stemming en houding tegenover anderen bepalen. Het is zinvol om enkele gevolgen van spirituele onverschilligheid nader te bekijken. Als je weinig aandacht aan het innerlijk leven besteedt en je je rusteloos door de buitenwereld beweegt, zal echte communicatie met anderen haperend verlopen. Er is immers te weinig innerlijke rust en kalmte om je in de ander in te leven. Bij acedia ga je die innerlijke vrede liever uit de weg, laat staan dat je jezelf tijd gunt om er met aandacht bij te verwijlen. ‘We moeten eens met elkaar praten,’ zegt de een. ‘Wat nou weer,’ zegt de ander. Of je hebt je antwoord al klaar, nog voordat je vriend of vriendin is uitgesproken. In plaats van naar elkaar te luisteren, wordt het gesprek niet meer dan een banale ruzie. Zonder inleving in de ander is de weg naar ruzie en onenigheid geplaveid. Zonder innerlijke rust is het niet mogelijk diep geluk te ervaren. Met een gonzend leven in de buitenwereld alleen is diep geluk onbereikbaar. Of je zou tevreden moeten zijn met kortstondig geluk om zo van de ene gelukservaring naar de andere te hoppen. Als je het goed treft, kun je dat je leven lang volhouden. Maar je boft niet als het leven in de buitenwereld je leven op zijn kop zet door echtscheiding, onvoorzien ontslag op je werk, sterfgevallen in je nabije omgeving en eigen of andermans ziekte. Maar ook al zou je in je buitenwereld ongelukkig en verdrietig zijn, dan blijft het mogelijk om diep van binnen toch geluk, vrede en rust te ervaren. Als je ervoor hebt gekozen om alleen aandacht aan de buitenwereld te geven, je daarin te vermaken en je innerlijke wereld te verwaarlozen, schep je een geschikte voedingsbodem voor de andere hoofdzonden. Hoogmoed en arrogantie, hebzucht, gulzigheid en onbeheerste wellust, jaloezie en woede maken niet gelukkig. Als je die hoofdzonden niet enigszins kunt matigen, dan kan het leven zo onleefbaar worden, dat je er liever niet meer bent. Van de zeven hoofdzonden is die van acedia als voedingsbodem wel de meest rampzalige. Bij gebrek aan aandacht voor het innerlijk leven ben je meer bevattelijk voor bepaalde welvaartsziekten, zoals bijvoorbeeld voor de gevolgen van stress, die je nauwelijks de baas kunt. Door je met overdreven ijver in allerlei activiteiten te storten zonder af en toe de stilte op te zoeken, kun je hart- of maagproblemen krijgen of geruisloos in een burn-out verzeilen, waarbij je jezelf niet meer terug kent en zelfs onbekwaam wordt om met je drukke bezigheden door te gaan. De ellende wordt nog groter, omdat je bij je aandoening bent overgeleverd aan een mechanistische, materialistische geneeskunde, die uit een collectieve vorm van acedia is voortgekomen: een materialistische levensopvatting die wars is van welke vorm van spiritualiteit dan ook. Zelfs bepaalde stromingen binnen psychiatrie en psychotherapie hebben diezelfde kenmerken. Het is niet verwonderlijk dat in onze vermaterialiseerde samenleving ook de natuurgeneeskunde met argusogen wordt bekeken en uit het verzekeringspakket wordt geweerd. Een natuurgeneeskundig therapeut behandelt immers zijn patiënt niet alleen tegen de achtergrond van zijn sociale en natuurlijke omgeving, maar heeft ook open aandacht voor zijn geestelijke wereld. Van de andere kant wordt het de natuurgeneeskundig therapeut wel lastig gemaakt als het ook de mens die hij wil helpen, aan een wel gevoed innerlijk leven ontbreekt. Als het de samenleving als geheel aan aandacht voor de geestelijke wereld ontbreekt, belemmert dat een open wetenschapbeoefening, die over de grenzen van het louter verifieerbare uitstijgt. De universitaire wetenschapsbeoefening munt over het algemeen uit in materialistische en mechanistische visie op mens en wereld. Spirituele onverschilligheid leidt tot verveling, luiheid, onrust en depressie. Door volop met activiteiten bezig te zijn wekt dat de schijn op van te leven in het hier en nu. Het is echter niet altijd een bewust leven in het hier en nu, maar vaker een zich door drukke bezigheden laten afleiden of verdoven. Vanuit de verdovingsroes lijkt men voortdurend met op toekomst gerichte fantasieën bezig te zijn of met treurnissen om het verleden, de tijd dat alles nog goed was. Leven in het hier en nu veronderstelt een rijk innerlijk leven. Wanneer je daarin vertoeft, verdwijnen tijd en ruimte en ben je er zonder meer, altijd hier en nu. Geworteld in het hier en nu met open aandacht voor verleden en toekomst, wat iets anders is dan leven vanuit het verleden en leven in de toekomst. Zoals gezegd kan acedia zich ook zonder meer als luiheid manifesteren. Je zou moeten werken, het gras maaien of het huis poetsen, maar je komt er niet toe. Je hebt de vrijheid om een keuze te maken: doe ik het of doe ik het niet? Je hebt jezelf lief en je wilt aardig voor jezelf zijn. Er is zo een smoesje verzonnen om niet te hoeven doen wat je zou moeten doen. En je stelt de taak waar je voor staat maar even uit. Je doet nu liever iets anders of niets. Je geeft je over aan de natuurlijke beweging in jezelf. In plaats van spieren en gewrichten in beweging te zetten of hersens te laten werken, geef je hen liever rust. Langzamerhand wordt het een levensstijl en word je een aartsluilak. Zelfs in situaties waarin anderen een appèl op je doen. Je geeft de voorkeur aan eigen gemak, waarbij je niet alleen anderen, maar ook jezelf tekort doet. Je snijdt immers wegen naar verdere ontplooiing af. Scholieren en studenten presteren niet langer, nemen genoegen als lui varken te worden aangeduid en zakken voor examens. Zolang de samenleving door spirituele onverschilligheid wordt gekenmerkt, staan opvoeding en vorming van kinderen, pubers en jongvolwassenen op het spel. In het onderwijs worden zij - hoewel waarschijnlijk onbedoeld - zo snel als maar enigszins mogelijk is, binnengeleid in een materialistische wereldbeschouwing. Zelden hoor je van leerlingen dat ze het op school naar hun zin hebben. Leerkrachten lopen voortdurend op hun tenen om zich tegen de weerzin van leerlingen staande te houden. Door de hevige prikkels die in onze maatschappij ook op kinderen worden losgelaten, is het voor hen steeds moeilijker de aandacht te concentreren. Het kunnen geven van aandacht is een van de manieren om een innerlijke wereld te ontwikkelen. In het onderwijs kunnen de meeste leerlingen alleen met extrinsieke motivatie in het gareel worden gehouden, omdat het aan spankracht om een taak ten uitvoer te brengen ontbreekt. Als een leerling het heeft klaargespeeld om op school over te gaan of om voor zijn examen te slagen, staan fiets en auto voor hem of haar klaar. Wetten en morele regels zijn aan het veranderen en worden steeds meer afgeleid door noeste pogingen met elkaar in een comfortabele buitenwereld te overleven. Een van de belangrijke leefregels is, dat we anderen niet tot last mogen zijn. Ruziemakende kinderen bijvoorbeeld worden getolereerd als ze hun ruzietje maar buiten de deur uitvechten en we er als opvoeders maar geen getuige van hoeven zijn. Ook respect is een eigentijdse deugd, die voor het leven met elkaar in de buitenwereld onontbeerlijk is. Goed en prettig leven in een buitenwereld is norm voor het bestaan van eigentijdse deugden geworden. Daar horen zelfs het lief en aardig voor elkaar zijn bij en ook: elkaar niet in gevoelens kwetsen. Ook was het eens mode om toch vooral assertief te zijn en door dik en dun voor jezelf op te komen. Dat is allemaal heel waardevol en maakt het leven met elkaar in de buitenwereld mogelijk en menselijk. Acedia of spirituele onverschilligheid is een slinkse hoofdzonde. Ze sluipt onszelf en de samenleving binnen zonder dat we het ons goed realiseren, omdat we door talloze prikkels worden afgeleid. Even vernietigend als niet onderkende kanker. Laten we ons dan maar liever overgeven aan hoogmoed, wellust en gulzigheid, als het maar geen onverschilligheid is. Als we daar eens vanaf zouden kunnen komen. Onverschilligheid 1Datum: 17-07-2010Na een grauwe regenachtige dag in de herfst zitten Serge en Claire op de bank en kijken naar de televisie. Serge heeft de afstandsbediening in zijn hand en zapt voortdurend van het ene programma naar het andere. De Latijnse naam voor de hoofdzonde van onverschilligheid is acedia. Dat woord vertaalt men doorgaans met luiheid of vadsigheid. Maar de betekenis is veel meer omvattend. Letterlijk betekent het zorgeloosheid, je geen zorgen maken. Dat is op zich geen kwade eigenschap, integendeel. Mensen die zich overal zorgen om maken, hebben geen makkelijk leven. Niet alleen hebben ze daar zelf last van, maar ook hun naaste omgeving. Maar acedia heeft niet de betekenis van zorgeloosheid zonder meer. Acedia wil zeggen dat je je geen zorgen maakt om dat wat belangrijk in het menselijk leven is: het innerlijk. Zo glijdt zorgeloosheid in onverschilligheid over. In de langdurige geschiedenis van het woord acedia verwijst het dan ook naar gebrek om zich met de eigen innerlijke belevingswereld en die van anderen bezig te houden. Serge vermijdt het om in alle rust en met geduld op eigen gevoelens en die van Claire in te gaan. Acedia is een vorm van onverschilligheid die je vaak tegenkomt: een naar buiten gerichte, activistische levenshouding. Daar tegenover staat een mentaliteit van inkeer, bezinning en aandacht voor stilte, waardoor je de ervaring kunt hebben van er zonder meer te zijn, te zijn buiten tijd en ruimte. Een ervaring die je kunt hebben als je alleen in de natuur bent, in de kerk met medegelovigen of als een erotische ervaring met je geliefde. In al deze ervaringen ben je niet langer alleen, maar voel je je opgenomen in het Ene, maak je deel uit van een grote samenhang. Bij afwezigheid van zo’n meer naar binnen gerichte aandacht spreekt men dan ook wel van ‘spirituele onverschilligheid’. Hierbij houdt men zich alleen met uiterlijkheden bezig: prestatie en carrière, sensatie, geld maken, voortdurend zoeken naar vervulling van genot. Ook al is daar op zichzelf misschien niets mis mee, tenzij het om louter verdoezelen van innerlijke leegheid gaat. Door innerlijke leegheid dreigt men zich snel te gaan vervelen. Verveling wordt op twee manieren opgelost. Door eraan toe te geven en lui en vadsig op de bank voor de tv hangen of door zich in werk en allerlei bezigheden te storten. Door die bedrijvigheid kun je je verveling ontvluchten. Verveling krijgt dan nauwelijks kans om als gevoel te worden ervaren. Door maar voortdurend bezig te zijn ben je de verveling vooruit. Je kunt je op verschillende manieren aan innerlijke aandacht onttrekken. Heel herkenbaar is ontvluchting uit de ruimte die je na kortere of langere tijd lijkt te gaan benauwen. Terwijl Claire het in het nieuwe huis naar haar zin heeft, is Serge alweer bezig met het zoeken naar een andere woning, liefst buiten het eigen woongebied en ver weg. Als zij daar eenmaal aan zouden toegeven, kun je er zeker van zijn - als het aan Serge ligt - dat die nieuwe woning maar van korte duur zal zijn, omdat de nieuwigheid ervan na enige tijd geen prikkels meer geeft. Je valt dan weer op jezelf terug en dat doe je liever niet. Zo zijn er ook mensen die het hele jaar door bezig zijn om vakanties uit te stippelen en te plannen om dan vervolgens weer tijdens die vakantie bezig te zijn met fantasieën waar ze een volgende keer naartoe zullen gaan. Onverschilligheid voor het eigen innerlijk leven en dat van anderen manifesteert zich ofwel in ongedurige rusteloosheid dan wel in vadsige luiheid. Rusteloosheid is een doorgeschoten vorm van een gezond actief bezig zijn, dat in balans wordt gehouden door momenten van rust en ontspanning. Tijdens die stilte kom je meer tot jezelf, laat je je eigen gedrevenheid in activiteiten los en geef je jezelf de kans om tot verheldering van je binnenwereld te komen. Dat kan op verschillende niveaus gebeuren. Zo kan het je overkomen dat de aandacht zich richt op de plaats die je binnen het kosmisch gebeuren inneemt. Voor sommige mensen kan dat zelfs tot mystieke ervaringen leiden: je verbonden voelen met al wat is, met het Zijn en - zo men wil - met God. Is er geen balans tussen een leven vol activiteiten en rust en innerlijke kalmte, dan spreekt men van spirituele onverschilligheid. Het betreft een dynamische balans, waarbij rust en kalmte uit evenwicht met je bezigheden kunnen raken en zo tot ofwel luiheid ofwel rusteloosheid verworden. Acedia of onverschilligheid kan zich ook zonder meer als luiheid manifesteren. Dat is vaak de enige betekenis die men aan deze hoofdzonde toekent, wat dus niet helemaal juist is. Luiheid is een doorgeschoten houding van de normaal in het leven ingebouwde vormen van kalmte en rust. Maar de hele dag rusten en ’s nachts slapen zouden we niet lang volhouden. Daarom wisselen we rust en actief bezigzijn met elkaar af. Toch is doorgaans de natuurlijke beweging van de mens om liever lui dan moe te zijn. Door daar niet altijd aan toe te geven maken we graag gebruik van de vitaliserende beweging, die de mens ook eigen is. We weten allemaal dat we, als we ’s morgens liever nog wat langer op bed blijven liggen, de dag lui en loom zullen doorbrengen. Daarom geven we meestal spontaan tegenkracht aan de natuurlijke beweging van luiheid en staan we op. De ervaring heeft ons geleerd dat we dan energie in onszelf opwekken, waar we ons lekker bij voelen en actief aan de slag gaan. De gezonde vorm van vadsige luiheid is ontspannen rust, die door afwisseling met werk en bezigheden in balans wordt gehouden. Als die balans verstoord raakt, verwordt het actief bezigzijn tot overactiviteit en rusteloosheid. Alleen als rust en actie in evenwicht zijn, is het mogelijk bij de eigen binnenwereld stil te staan en kunnen we onszelf innerlijk waarnemen, waardoor we meer onszelf en meer mens en medemens worden. Door de hoofdzonde van spirituele onverschilligheid worden we meer en meer egocentrisch, leven we oppervlakkig en zonder zelfreflectie en bestaat er alleen buitenwereld. Een levensinstelling waarin actief bezigzijn en innerlijke rust het met elkaar kunnen vinden, is voorwaarde om aandacht aan de binnenwereld te geven. Als we alleen in de buitenwereld leven, jakkeren we hier op aarde als gehavende mensen voort. Verveling door gebrek aan aandacht voor de binnenwereld is nog in oppervlakkige afleiding te ontvluchten. Je kruipt als het ware uit een dikke mist over de velden en je laat je verrassen door drukke stadsstraten, waar mist minder kans heeft door te dringen. Of het ontbreekt je aan energie om je prettig te laten afleiden en loop je lui en verveeld door het huis en kom je tot niets. In deze stemming van luie verveling lijkt het erop of je door depressie bent overvallen, want je geeft anderen de indruk dat je lui en vadsig bent, omdat er weinig werk uit je handen komt en je je in stilzwijgen hult. Het geven van aandacht aan je binnenwereld of innerlijke waarneming is een kunst. Je moet je er enerzijds actief toe zetten, anderzijds vraagt het om stilte en niets doen, je kunnen ontdoen. Je kunt je daarbij als in een flits verbonden voelen met al wat is. Maar die ervaring kan ook langs de weg der geleidelijkheid ontstaan. Het is een nooit eindigende weg. Door de eeuwen heen en in alle levensbeschouwingen blijkt het een weg van vallen en opstaan. En juist op het moment van vallen, wat door Johannes van het Kruis de Donkere Nacht werd genoemd, ben je geneigd je aan je reis naar binnen te onttrekken, je aan de verstrooiing van alledaagse bezigheden over te geven en verval je in spirituele onverschilligheid. Ons leven lang zal er een soort van enerverende spanning bestaan tussen innerlijke stilte en activiteiten in het leven van alledag. Waag je je er niet aan die spanning toe te laten, dan word je een workaholic of een luiaard met gebrek aan innerlijke spankracht. Je geeft je ofwel aan de saaiheid van het leven over of je ontvlucht die in rusteloos werken, overmatig drankgebruik, oeverloos geklets en andere onbenulligheden en grenzenloze oppervlakkigheid. In onze samenleving zijn er talloze gecommercialiseerde manieren om verstrooiing te zoeken en zo aan de binnenwaartse blik te ontkomen. Er valt veel geld te verdienen aan de onverzadigbare lust om zich te vermaken en verveling of lusteloosheid teniet te doen. Tientallen soorten chips en dipsausen in de supermarkten om het bekijken van ‘ontspannende’ tv-programma’s op te vrolijken tot en met technologische snufjes in de mediamarkten en talloze datingsites op het internet als je je met de andere sekse wilt vermaken. Als schijnbare tegenhangers van deze vermakelijkheidsindustrie worden - tussen waardevolle bijeenkomsten - tot overmaat van ramp talloze esoterisch getinte happenings georganiseerd, waar op geld beluste goeroes zich niet schamen om met hooghartige arrogantie de weg naar je diepste innerlijk te wijzen. In al dit geschreeuw stilte terug te vinden is niet zo simpel. De samenleving kenmerkt zich door wat je collectieve onverschilligheid zou kunnen noemen. Economie en politiek laten zich al te vaak door hebzucht leiden en bekommeren zich weinig of niet om het bevorderen van voorwaarden die diepere menselijke waarden veilig stellen. De samenleving vormt daarom door de sfeer van spirituele onverschilligheid een fantastische voedingsbodem voor de eerder genoemde hoofdzonden zoals hebzucht, eerzucht, gulzigheid, wellust, woede en jaloezie. Of zoals paus Benedictus het zegt: ‘Er heeft zich in de hele westerse wereld een ziekte verspreid, het praktisch materialisme, gecombineerd met relativistisch en nihilistisch denken, als een nieuw kolonialisme.’ Jaloezie 3Datum: 03-07-2010Als je door gevoelens van jaloezie wordt gekweld, wil je zeker niet ook nog eens horen dat de hevigheid ervan wel eens voor een deel met een gekwetst ego zou kunnen samenhangen. Een ego als dekmantel voor wie je eigenlijk bent en dus je ware aard verborgen houdt. Want je eigen aard kent geen gevoelens van jaloezie. Dat klinkt hoopgevend, maar behoeft wel enige uitleg. Jaloezie houdt je een spiegel voor. Je ziet voor je ogen gebeuren hoe je uiterlijke façade afbrokkelt en met pijn merk je wat er van je persoonlijkheid is overgebleven: onzeker van jezelf, weinig zelfvertrouwen, jaloers en kwaad op je rivaal, verdrietig en boos op wie je geliefde was. Op wie ben je eigenlijk jaloers? Op degene die uit de relatie stapt of op je rivaal? Dat is moeilijk te zeggen. Jaloersheid is een alles overheersend gevoel, waarbij partner en rivaal beide zijn betrokken. Je zou hen wat kunnen aandoen. Toch schuilt de demon van jaloezie in jezelf. Daarom is het minder zinvol om naar partner en rivaal te kijken. Het brengt je meer op om naar jezelf te kijken. Wat is er met je gebeurd? Je bent uitgekleed en onttakeld. Je staat in je hemd of in nog minder. Je staat bloot aan verdriet en rouw. Het is als met een gevoel van koude in herfst of winter. De koude heeft je door en door te pakken. Toch is de oorzaak van het kougevoel niet de koude zelf. De oorzaak daarvan ligt in jezelf. Je bent niet bij machte warmte in jezelf te ontwikkelen om aan de natuurlijke kou te weerstaan. Aan de koude buiten je kun je niets veranderen. Je kunt alleen je eigen conditie verbeteren, waardoor de buitentemperatuur je niet deert. Je kunt ervoor kiezen almaar kou te blijven lijden dan wel je conditie te verbeteren. Er zijn twee manieren om je van jaloezie te ontdoen. Zo gauw mogelijk een vervangster of vervanger kiezen of de jaloezie als het ware omhelzen om tot beter inzicht van jezelf te komen. Het eerste pad is een surrogaatoplossing, het tweede maakt je een meer geschikte kandidaat op de markt van relaties. Je bent er niet langer op uit om je te gedragen zoals anderen je graag zien, maar je wordt wie je in wezen bent. Het is fantastisch om te gaan beseffen dat je zelf volmaakt bent, je hoeft geen schijn op te houden, een schijn waarin je zelf bent gaan geloven, maar die ten allen tijden kan worden ontmaskerd. Je voelt je niet langer waardeloos en niet zomaar aan de dijk gezet. Integendeel, je bent koning of koningin van je eigen koninkrijk. Je hoeft niets te doen dan alleen jezelf te zijn en te kennen. Het zal blijken dat je eigen tuin een lusthof vol bloemen is. Natuurlijk hier en daar ook wat onkruid. Je hebt zoveel in huis om uit te delen, dat je voor een ander begerenswaardig bent, als ze het willen zien. Maar waarschijnlijk zal de behoefte om te worden begeerd zijn geslonken, omdat je liever vanuit overvloed geeft dan dat je wilt worden begeerd. Hè hè, ik hoef me niet langer tegen mijn gevoel van jaloezie te verzetten en te doen alsof het me niet kan schelen. Het kan me wel wat schelen, ik voel me klote, maar ik kijk er met open ogen naar en door het negatieve gevoel heen word ik mezelf gewaar en blijk ik van nature een vriendelijk en liefdevol mens te zijn. Ik ben er, ik mag er zijn. Wat door de ervaring van jaloezie op beschadiging leek, is uitzuivering geworden. Ik ben teruggekomen bij wie ik ben, onaantastbaar. Ah, nu begrijp ik ook waarom die vriend aantrekkelijker voor haar was. Ze heeft groot gelijk. Natuurlijk kiest zij voor het beste wat haar kan overkomen. En mocht ik hem een eikel hebben genoemd, dan weet ik nu dat ík die eikel ben geweest. Dankzij mijn jaloezie gaat een nieuwe wereld voor me open. Ik leef niet langer meer vanuit behoefte om aandacht te krijgen en geliefd te willen zijn, maar vanuit overvloed. In plaats van naar liefde en genegenheid te hongeren, heb ik lief. Vanuit die overvloed ben ik ook in staat om met plezier naar de goede eigenschappen van de ander te kijken, ook die van hem die ik mijn rivaal noemde. Zo naar anderen te kijken is wat je het ‘tegengif’ voor jaloezie zou kunnen noemen. In de samenleving wordt de tendens om vanuit medemenselijke belangen economie, handel, politiek en wetenschap te bedrijven steeds meer zichtbaar. Op weg naar een nieuwe wereld die zich minder door jaloezie en afgunst laat leiden dan wel door grotere onbaatzuchtigheid. Dat wil niet zeggen dat we in de omgang met elkaar ook niet voortdurend waakzaam moeten blijven. En die waakzaamheid kan elk moment in jaloezie en afgunst omslaan als aandacht voor versobering het laat afweten. Dat is de opgave voor de rijke wereld. Een zware klus, dat wel. Jaloezie 2Datum: 19-06-2010Op een afgelegen boerderij in de polder hadden Kat en Kater een leuk leventje met elkaar. Vrouw Kat was af en toe wel wat bazig over Heer Kater. Maar omdat hij een goedig karakter had, liet hij veel van haar over zijn kam gaan. Overdag deed Kat het huishouden en Kater vermaakte zich op het erf en in de stallen. Af en toe ving hij daar een muis en speelde ermee, totdat die het leven gaf. Zolang je jaloers bent, voel je je de mindere van degene die de jaloezie uitlokt. Je hebt het idee dat jouw geliefde je wordt ontnomen, omdat jij hem of haar niet blijkt te kunnen geven wat de rivaal wel in huis heeft. Je gaat onderdoor aan de gedachte dat er iets mis met je is en je gevoel van eigen waardigheid lijkt te verdampen. Dat is misschien nog wel erger dan het jaloerse gevoel dat je zo pijnigt. Jaloezie maakt je ongelukkig. Het aanvankelijk liefdevol verlangen naar je partner is gefrustreerd. Eeuwige liefde is al te kortstondig gebleken en in desillusie geëindigd. En nu wil je de innerlijke leegte die door ontgoocheling van geluk is ontstaan, met de minst geschikte middelen opvullen. Je bent geneigd om over je partner, die je nu als verrader ziet, te gaan roddelen en hem in een kwaad daglicht te stellen. Dat lijkt je goed te doen. Maar naast de negatieve emotie van jaloezie ontwikkel je nu een andere negatieve emotie, die van de wraak. De verhouding tussen jou en je partner wordt zo slecht dat ook die op zijn beurt weer wraak op jou neemt. Op die manier kom je samen in een zee van negatieve gevoelens terecht. Of het moet zijn dat degene die je heeft verloochend, je allerlei verzinsels gaat voorliegen en ten stelligste ontkent wat hem ten laste wordt gelegd. Maar je bent slim en je doorziet de leugenverhalen, die nu nog meer woede en wrok bij je opwekken. Heftige ruzies zijn het gevolg. In erger gevallen komt het tot huiselijk geweld en in extreme gevallen tot moord en doodslag. Gevolgen daarvan zijn dat men in de gevangenis of in een psychiatrische kliniek belandt. De jaloerse kan ook een tegenovergestelde tactiek aanwenden door zich uit alle macht boven de vernederende positie uit te wurmen. Hij of zij probeert zich door grandioze seks, geraffineerde kleding, een onwaarschijnlijk goed humeur of andere intimidatiemiddelen meerwaardig te maken. Als die aanstellerige rivaal kan pronken, kan ik dat ook, schijnt de bedrogene te denken. Soms lukt het spel en kan men op die manier de verloren partner weer binnen de omheining van de relatie trekken. Als beide partijen de verschrikkelijke fase van jaloezie toch te boven zijn gekomen, stellen de partners met elkaar vast dat de sleur, die zich in de relatie begon af te tekenen, is doorbroken. Vanaf dat moment zijn beide partners meer op hun hoede om zich niet al te snel buitenrelationele uitstapjes te veroorloven. Als jaloerse denk je dat je voortdurend wordt benadeeld. Dit speelt door in alle sociale contacten en bezigheden waarbij anderen zijn betrokken. Je hebt het gevoel dat je bij de kassa van de supermarkt altijd in het verkeerde rijtje staat. Op de parkeerplaats hebben anderen bij het vinden van een plaatsje altijd meer geluk dan jij. Bij het kaartspelen krijg jij altijd de slechtste kaarten. Bij de bakker wordt die deftige dame vriendelijker en sneller bediend. Door je benadeeld te voelen kun je het moeilijker opbrengen vriendelijk en voorkomend voor anderen te zijn. Daardoor gaan anderen je liever uit de weg en raken vriendschappen verloren. Een jaloerse inborst wordt door achterdocht en wantrouwen gevoed. Door te weinig zelfvertrouwen en gevoel van eigenwaarde hoort men anderen over je fluisteren en dat zijn meestal geen goeie dingen die dan over je worden gezegd, terwijl je er allergisch voor bent dat collega’s of familieleden altijd worden geprezen om hun fantastische prestaties. En krijg je eens een compliment, dan doen ze dat maar om in een goed blaadje bij je te komen staan. In wezen vormen achterdocht en wantrouwen een basis voor jaloezie en afgunst: je voelt je de mindere van anderen en je kunt niet uitstaan dat anderen het beter doen dan jij. De meest funeste uitwerking van hevig jaloerse gevoelens is dat de emotie je het licht uit de ogen ontneemt, zoals dat ook het geval is bij ongeremde woede. Je bent niet meer bij machte omstandigheden en situaties zuiver in te schatten. Je wandelt in het duister, slaat de verkeerde paden in en je verliest de levenskoers die je voor ogen had. Jaloezie is van alle tijden. In het oude Griekenland sloot de man, als hij het huis uitging, zijn vrouw op. Zij mocht niet zomaar de straat op, want dan zouden andere mannen wel eens een oogje op haar kunnen laten vallen. Dit gebruik is ook de moslimcultuur niet vreemd. En restanten daarvan vind je zelfs in onze tijd en samenleving terug. Een jaloerse houding jaagt de partner in de armen van een andere man of vrouw. Ook collectieve jaloezie is van alle tijden. De mensheid heeft altijd met jaloezie te maken gehad. Zelfs in het rijk der engelen is Lucifer gevallen door jaloezie op Zijn Schepper. Misschien zouden culturele, wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen zonder jaloezie, die ontegenzeggelijk ook tot prestaties heeft uitgedaagd, er niet zijn geweest. Maar de tegenhanger daarvan is dat die ontwikkelingen vrijwel altijd met oorlogen, onmenselijke wreedheden en talloze slachtoffers zijn gepaard gegaan. De trots voor vooruitgang wordt gemilderd door de grote prijs die ervoor is betaald. Soms zegt men wel dat een portie milde jaloezie gezond voor een relatie is en dat die daardoor in stand wordt gehouden. De grenzen tussen jaloezie en waakzaamheid zijn niet altijd even helder. Natuurlijk, je kunt een opwelling van jaloezie niet tegenhouden. Je kunt dat gevoel niet zomaar ontkennen of wegstoppen en flink doen alsof ze niet bestaat. Maar troost je niet met de gedachte dat jaloezie een gezonde emotie is. Ze brengt je meer ellende dan dat ze je goed doet. Jaloezie op zichzelf is een destructieve emotie, maar door er vriendelijk, zelfs liefdevol mee om te gaan, kun je ze gebruiken om bij jezelf te rade te gaan, waarom je je de mindere voelt tegenover de rivaal. Daarover moeten we het wat uitgebreider hebben. Trouwerij 3Datum: 11-06-2010Toespraak van Robert Lieve Mark & Nienke Misschien is het lichtelijk ongepast dat ik het woord neem bij een gelegenheid als deze, een gebeuren dat plaatsvindt zonder dat ik er ook maar enige invloed op kan uitoefenen, een evenement waar ik in essentie weinig bij te zoeken heb, anders dan in de marginale rol van toeschouwer, jaknikker en gebruiker van drankjes en hapjes, bewonderaar op afstand van mensen in de bloei van hun leven, man en vrouw, verwante zielen vervuld van de notie dat alles moet kunnen, voor wie geen zee te hoog is als het gaat om ambities, en de neiging om te minnen en bemind te worden of, in de woorden van de dichter, een vrouw beminnen is de dood ontkomen, weggerukt worden uit dit aards bestaan, als bliksems in elkanders zielen slaan, te samen liggen, luisteren en dromen, meewiegen met de nachtelijke bomen, elkander kussen en elkander slaan, elkaar een oogwenk naar het leven staan, ondergaan en verwonderd bovenkomen. Bij deze woorden kunnen de ringen die jullie hebben uitgewisseld symbolisch heten, een uiterlijk teken dat aanduidt hoezeer jullie levens met elkaar verstrengeld zijn geraakt, niet van vandaag of gisteren, niet van het ene moment op het andere, maar al langer, de ring is een bevestiging van wat al was en al langer een feit is, een ringloos feit, zeg maar, jullie zijn nu definitief geringd als een koppel sierduiven, al betekent dat in jullie geval vooral de bevestiging en verlenging van de status-quo: gisteren, vandaag en morgen vloeien onmerkbaar in elkaar over. Wat is was, wat was is tussen jullie beiden, in een eeuwige oscillatie, op en neer, heen en weer, alles tussen aantrekking en afstoting, en van deze beide de aantrekking het meest, een onvermoeibare slingerbeweging als in een klok, de klok bijvoorbeeld die in jouw ouderlijk huis, Mark, hoorbaar tikkend aanwezig was, zowel in Hilvarenbeek als Middelbeers aan het Rozenplein, waar jij opgroeide en waar ik in de loop van de tijd een enkele keer mocht komen oppassen, op jou en Barbara, wanneer de ouders op vakantie waren, en ik tijdelijk voor waakhond mocht spelen, een eervolle opdracht die voor mij begon met het onmiddellijk stilzetten van deze nadrukkelijk tikkende klok die me ter plekke hondsdolheid bezorgde, gepaard gaande met een acute migraine wegens het luid en duidelijk wegtikken van de tijd, waar ik de romantiek niet van inzag, de tik takkende klok die opdringerig het ritme van het hart nabootst, en mij in mijn beleving bij elke doffe tik versneld dichter bij de allerlaatste tik bracht, het gevolg van een van mijn neurotische trekjes, knaapje zag Neuroosje staan dicht bij de Neterselsche Heide, en bij dat oppassen hield ik me niet altijd helemaal aan de regels van de Conventie tot ongenoegen van Barbara die in mij destijds een halve wilde zag, wat misschien niet helemaal uit de lucht gegrepen was, en tot genoegen van jou, die voor de halve wilde in mij wel enige waardering kon opbrengen. Uiteindelijk kwam ik minder vaak naar Middelbeers om op te passen dan om lange wandelingen te maken met Guus, we deden Groot Loo aan, Klein Loo, Gorp en Rovert, Hoog Spul, Laag Spul, Nieuwkerk, Haghorst, dit alles in de wijde omgeving van jullie huis, het voormalige doktershuis, een van de mooiste en bosrijkste streken van Brabant met het Krom Ven, Holland Ven, als het ware aansluitend op jullie achtertuin, we doorkruisten de landschappen, meestal met, maar ook zonder stafkaart, onderweg gewichtige gesprekken voerend, waarbij ik nogal eens de vragensteller was, de interviewer, want ik hoorde Guus graag tot in detail uitweiden over de dingen die hem bezighielden, vragen en bedenksels rondom ziekte en gezondheid, zwijgen en spreken, leegte en volte, het evenwicht tussen geest en lichaam, waarna we verkwikt weer op huis aan gingen, de tafel was al rijk gedekt door jouw moeder, toevallig ook nog mijn zus, die ons vaak met de auto kwam ophalen vanaf ons terras waar we genotzuchtig waren neergestreken, om een half uur later even genotzuchtig aan te schuiven bij een rijk gedekte tafel die ons wachtte, met stralend servies, uitgestald op kraakhelder damast, de maaltijd was altijd weer weelderig en verfijnd, en wij, de wandelaars, en jij en Barbara hoefden maar te gaan zitten en vanzelf kwamen de gebraden haantjes onze monden binnen vliegen. Het goede leven was voor jou haast vanzelfsprekend, de levenskunst, die het bestaan zin geeft en genoegen verschaft, werd in de huizen van jouw jeugd volop beoefend en deze levenskunst, Mark, die jij je moeiteloos hebt eigen gemaakt, zet jij op dit moment in versterkte mate voort in het prachtige herenhuis, De Drije Crone in Grave beneden de Sluizen aan de Maas, net als de Seine en de Marne afkomstig van het Plateau van Langres in Frankrijk, de machtige rivier die bijna langs de ramen stroomt van het huis dat je deelt met Nienke, de bloem die jij mocht plukken, anderen met vochtige ogen treurend in de schaduw latend, nadat zij hun hand tevergeefs naar haar hadden uitgestoken. De bloem werd voor hun ogen weggegrist, de bloem Nienke genaamd, jij, Nienke, als ik het zeggen mag, met je innemende gastvrijheid, je open geest en je weldadige gelijkmoedigheid, net als je man, je echte man, net als hij, ben jij gehecht aan het goede leven, aan goed gezelschap, aan creativiteit, muziek en jolijt. Jou, Mark, neef van me, en meer nog verre vriend, heb ik in de loop van de jaren leren kennen en in meerdere situaties meegemaakt zodat ik zeggen kan dat ik een nogal wat mooie herinneringen met je deel. Je was nog tamelijk pril toen Jacques, de beeldhouwer en schilder, het leven liet, bij welke gelegenheid ik je een kort, door jezelf geschreven in memoriam heb horen uitspreken dat me erg ontroerde, je zag zo jong al zoveel en doorvoelde de dingen diep, je kwam bij Jacques vaak op zondag en dan stond hij al vroeg aan de bar bij de Mon aan de overkant van de straat, Mon en Alies, Alies met het schuim van haar eerste bier al rond haar mond, ze kon gemakkelijk twintig tot dertig zelfgetapte bieren op een dag wegwerken, haast ongemerkt, zonder ook maar een krimp te geven of met dubbele tong te spreken, alleen werden haar begroetingen wel steeds vochtiger, en Jacques gaf jou ter begroeting een dreun op je schouder, uit genegenheid, waar je nog net geen gebroken ribben aan overhield, en je kreeg van alles toegestopt en in de loop van de dag trok Jacques geld uit zijn zak voor frieten die je in Baal moest halen in het frietkot tegen de brandweerkazerne, bij Miet Lem, niet te verwarren met Mieke Pap uit Poppel die ook frieten verkocht, en soms werd je in de enclave Baal waar de grens dwars door de huizen liep en bij de Mon zelfs dwars over het biljart, om een boodschap gestuurd en moest je sigaretten halen in de uitdragerij van Miet Lòòts, die met haar poten vol huidschilfers en pleisters op twee stoelen lag, haar voeten zo gezwollen dat zelfs de grootste maat sloffen weigerden zich om haar voeten te sluiten, je moest dan ook zelf pakken waar je voor kwam en meteen de vraag beantwoorden: ‘Van wie zij de gij d’r ene?’ En later, toen je al wat ouder was, en weer eens een bezoek bracht aan het atelier waar de natte kleibeelden onder plastic stonden te wachten op voltooiing, liet jij je net als wij verwennen met broodjes kaas en hesp van Manda, huisgenoot en ex-non, die Jacques als een zoon had geadopteerd en die zorgde dat het kratje bier dat ze voor hem klaar had staan altijd vol bleef want hoe voller de krat hoe groter de kans dat hij na de kroeg naar haar toe kwam om samen op tv naar een film te kijken, als een echte moeder met haar zoon. En op een ander moment had Jacques bezoek van de acteur, Waterbeek, en jij, Mark, was in de hof de deur van een schuurtje aan het schilderen en de acteur zag je bezig en hij kwam je werk bekijken en bewonderen, jij was een hapklare brok voor hem, jong en mooi en aaibaar, en je werd direct uitgenodigd bij hem in huis te komen schilderen, om jou liefst ook nog een beetje te bepotelen maar jammer voor de acteur dat het er nooit van gekomen is, je had helaas geen enkele neiging tot homofilie. Bij de kloterige dood van Jacques leerden we je gevoeligheid kennen door de korte toespraak die je hield waarin je dingen zei waaruit een scherpe waarneming sprak, Jacques die het weinige dat hij had weggaf, die op een matras in de kelder sliep, om ruimte te maken in zijn atelier, de deur naar de gang en de trap waar Manda woonde, was soms op slot, dan was er onenigheid, je voelde alles ondanks je prille leeftijd, heel scherp aan. Ik sla de Rooie Ad die je veel later leerde kennen over, het café van de Rooie waar de hoeren van Cocinelle kwamen voor een afzakkertje, in de nacht, als ze klaar waren met hun werk, en waar het zoontje van De Rooie in het café in een Keulse pot werd gezet waar de kleine jongen op den duur van vermoeidheid door zijn knieën zakte en op de bodem van de pot in slaap viel. Net als ik kwam je graag bij Jacques, het gebeurde nogal eens dat we een dag en een nacht bij hem waren en tegen de morgen op de fiets de ruim twintig kilometer door het duister van de bossen met geen hand voor ogen te zien, in een heerlijk razend tempo terug naar huis reden, in het Uur van de Wolf, nog voor het aanbreken van de dageraad, en we hoorden onderweg de bosuilen roepen, ontwaakt uit hun nachtelijke slaap, terwijl wij nog naar onze nesten moesten. Dit woord dat ik kort moet houden, anders zou het langdradig kunnen worden, wil ik eindigen met de opmerking dat ik voor jou, Mark, en voor jou, Nienke, een lied heb uitgezocht dat naar mijn smaak perfect bij deze situatie past. Ik zing het niet zelf, maar laat het over aan Zjef Vanuytsel met zijn zoetgevooisde stem. Het is mijn grote liefde voor het Vlaams die me tot deze keus bracht, en omdat het lied de emotionaliteit uitdrukt die past bij de tijd van weleer maar evenzeer bij dit prachtig moment, waarop we vieren dat we leven en ademen, en liefhebben, een onafgebroken slingerbeweging tussen aantrekken en afstoten maar aantrekken van beide het meest en het liefst. Een lied voor het mooie bruidspaar, Nienke en Mark, Mark en Nienke die ik liefheb. Een liefdeslied. Robert Trouwerij 2Datum: 08-06-2010Toespraak van Mieke: Lieve Nienke, lieve Mark, Wat heb ik lang getwijfeld en het voor me uit geschoven. Zal ik wel, zal ik niet… Als Mark op 29 april 1970 om 16.02 uur wordt geboren, zijn - door de inspanningen die ze moest leveren - alle adertjes in het gezicht van zijn moeder gesprongen Zijn vader die kort tevoren nog tussen twee verpleegsters de kamer werd uitgeleid, buigt zich bleek en nog enigszins misselijk over het jongetje heen, dat van schrik en zoveel licht armpjes en beentjes tegelijkertijd strekt en het op een klaaglijk huilen zet. De vader, ontroerd, belooft het kind zelfs nooit een klap te zullen uitdelen. Nog niet in bezit van een mobiele telefoon haast hij zich al gauw naar elders om het blije nieuws rond te vertellen. Op de kleuterschool stopt hij kralen in zijn neus en gooit hij stenen in de lucht die vrijwel meteen daarna weer met een klap op zijn hoofd terecht komen, waar een fors gat ontstaat, dat gehecht moet worden. Op vakantie verkiest hij een spelletje kaart met zijn vader en moeder, boven het uitgaan naar de discotheek. Wel moeten die om zijn toorn niet op te wekken, hun uiterste best doen om hem te laten winnen. Soms ‘leent’ hij zijn kleine nichtje en met haar op zijn schouder loopt hij de drukke winkelstraten in de stad op en neer om indruk op de meisjes te maken. Zijn eerste vriendin krijgt hij op de opleiding voor fysiotherapie. Op een dag zegt hij tegen zijn moeder dat hij Het gedaan heeft, of ze het daar mee eens is of niet. Tijdens zijn studentenjaren in Utrecht blijft nauw contact met zijn moeder bestaan. Iedere dag bellen ze elkaar en wisselen ze de wederwaardigheden van het leven uit. Zoekt een zoon een vrouw die op zijn moeder lijkt? Was het leven tot voor kort niet voorspelbaar, vanaf nu lijkt het voor altijd ingevuld. Trouwerij 1Datum: 07-06-2010Toespraak gehouden tijdens de bruiloft van Mark en Nienke. In twee volgende afleveringen volgen de toespraken van zijn moeder en van Rob. Het huwelijk werd op 4 juni 2010 in het stadhuis te Grave voltrokken en het feest vond de volgende dag plaats op de binnenkoer van Casa Ciolina te Kleine Brogel in België. Lieve Mark en Nienke, ‘Wat hebben die lui een complexe relatie, zeg,’ zegt Nienke. ‘Ik ben blij dat wij dat niet kennen.’ Ik (Mark dus) probeer haar opmerking wat te milderen en terwijl ik de glazen vol schenk, zeg ik: Hoe geweldig het was, heb ik met rode oortjes kunnen lezen. Toch heb ik om een andere reden voor dit fragment gekozen. Er wordt immers duidelijk in gemaakt dat openhartigheid naar elkaar toe voor een relatie onontbeerlijk is en dat jaloezie een relatie kan vertroebelen. Als ik laat op de avond de A-viertjes netjes heb opgeborgen, staar ik door de nog geopende luxaflex van mijn kamer de donkere nacht in. Ver weg van Westmalle zie ik in Grave Nienke en Mark door het riante pand zweven. En dan plotseling neemt Mark achter zijn computer plaats en schrijft me - in mijn verbeelding - de volgende brief: Beste Guus, Terwijl Mark op onderzoek uitgaat, zit daar ineens Nienke in het raamkozijn van mijn fantasie. Er gaat spontaan een rilling door me heen, een rilling die niet in het minst door begeerte wordt teweeggebracht. Wat een mooie meid, huiverde ik, toen ze voor het eerst bij ons het huis binnenschreed. Nog geheel verbouwereerd was mijn eerste vraag: Terwijl ik een slok wijn neem, is Mark weer achter het scherm gaan zitten: Marks brief heb ik natuurlijk nooit ontvangen. Maar ze bevat wel enkele gedachten, die in een toespraak bij een bruiloft kunnen worden gebruikt. Huwelijkstrouw, schreef hij, heeft associaties met gezond. Gezondheid is niets anders dan geheel weten samen te vallen met jezelf, fysiek, energetisch en spiritueel. Gelukkig kan spiritueel ook alledaags zijn. Neem een huiselijk tafereel aan de Rogstraat. Mark heeft de hele dag aan de telefoon gehangen, leuke en minder leuke gesprekken met mopperende klanten. Julia en Guusje zijn vanavond balorig. Het zijn maar kinderen, ze moeten hun energie ook kwijt. Maar het is inmiddels tien uur en hun geklier op de bank voor de tv begint de spuigaten uit te lopen. Mark gunt zich geen tijd om de juiste woorden te vinden. Huwelijkstrouw dreigt bij veel koppels op de niet al te lange duur in sleur te ontaarden. De aanvankelijke spanning heeft dan haar elasticiteit verloren. Antwoord op: wil je nog koffie?, was in het prille begin: Lieve Mark en Nienke, Mieke en ik hopen nog lang te kunnen meemaken hoe jullie huwelijksleven in lief en leed zich zal vervolgen. Vraag blijft natuurlijk wel wie van beide koppels zich aan het andere kan optrekken in dagen die zwaar zijn en waarin de aanvankelijk bezongen openhartigheid naar elkaar toe het laat afweten. Of zoals Gresshoff het verwoordde: ’t Is niet genoeg om vriendlijk te beminnen: Casa Ciolina, 5 juni 2010 Jaloezie 1Datum: 29-05-2010Lieve Emily, Lieve Guus, Als binnen een relatie een van beiden hevig en innig naar iemand buiten de relatie gaat verlangen, wekt dat bij de ander jaloezie op. Ook al komt het niet zover dat je geliefde je verlaat, maar je merkt dat hij of zij zich meer op de rivaal dan op jou richt, gaat jaloezie met onverteerbare emoties gepaard. Erger wordt het nog als jaloezie in liefdesverdriet omslaat in het geval dat de verliefde vanwege zijn nieuwe, onweerstaanbare verlangen de bestaande relatie uitmaakt. Dan wringt zich bij de achtergeblevene uit de diepte van het hart een adderkluwen aan emoties omhoog: verdriet, jaloezie, woede, wraakzuchtigheid tot en met rouw. Als je door jaloezie wordt overvallen, voel je tot in je diepste vezels hoe gevoelens van geluk in kleinere of grotere golven uit je wegsijpelen. Je vermeende innerlijke rust ligt ineens aan diggelen. De zee van geluk en rust, waarin beiden dobberden, is nu een plas koud water. Het is niet te verteren dat wie jou eeuwige trouw zwoor, nu met je rivaal in een onbereikbare oceaan ergens ver weg zijn en nu met een ander nieuw verworven geluk botviert. Je zit in diepe rouw, een kwetsende rouw, rouw met of zonder tranen. Een man vertelde eens, dat hij zijn ontrouwe vriendin nog liever dood dan in de armen van zijn rivaal zag. Die man meende dat waarschijnlijk niet echt, maar het voelde wel zo. De meest voorkomende vormen van jaloezie zijn argwaan en achterdocht, echte jaloezie en ziekelijke jaloezie. Je wordt door argwaan en achterdocht overmeesterd, als je partner wel bijzonder veel aandacht voor een ander buiten jullie relatie heeft. Je merkt bijvoorbeeld dat je vriend ineens andere muziek gaat waarderen of overdreven belangstelling voor dure merken aftershave krijgt. Waarom niet langer gewoon op de supermarkt gekocht? Waar komt die gedragsverandering plotseling vandaan? Je volgt de gangen van je vriend met argusogen en je bent uiterst waakzaam. Echte jaloezie ontstaat als je ontdekt dat er buiten je relatie ook nog een ander is. Je kunt niet meer om de feiten heen. Je vrienden of vriendinnen hebben het met eigen ogen gezien en het je verteld. Of je zit ’s avonds gezellig met zijn tweeën op de bank. Je partner schraapt zijn keel en zegt: ‘Ik moet je iets vertellen...’ Echte jaloezie berust op een juiste waarneming van feiten die zich aan je ogen voltrekken. Jaloezie wordt ziekelijk als ze de kop opsteekt, terwijl er echt helemaal niets aan de hand is. Je achterdocht is nergens op gebaseerd. Je ziet spoken. Er kan ook iets heel anders aan de hand zijn: je hebt zelf je ogen op een ander laten vallen, maar je wilt dat voor jezelf hevig blijven ontkennen. Wat kan gebeuren is, dat je met een onredelijke argwaan je eigen gedrag in de ander terugziet. Het is oppassen met ziekelijke jaloezie. Ze kan voor de ander zo beklemmend worden, dat je op die manier voor je geliefde partner de weg plaveit naar de open armen van een wachtende minnaar buiten de deur. Het hangt van de mate van jaloezie af of zij al of niet destructief voor een relatie is. Ziekelijke jaloezie in ieder geval wel. Toch kan jaloezie ook constructief voor een relatie zijn, wanneer ze de grenzen van waakzaamheid maar niet overschrijdt. Waakzaamheid binnen een relatie zou je de meest milde vorm van jaloezie kunnen noemen. De grenzen van waakzaamheid worden beteugeld door innerlijke rust en tevredenheid met oog voor het goede en het verademende binnen een relatie. Waakzaamheid gedijt alleen in een sfeer van voortdurende, alerte en vriendelijke aandacht voor wat zich binnen een relatie afspeelt. Gaat het aan die aandacht ontbreken dan ontstaat er een soort onverschilligheid waardoor de relatie doodbloedt en zichzelf opheft. Jaloezie en onverschilligheid zijn twee tegenover elkaar liggende emoties die een relatie tekort doen en op den duur onmogelijk maken. Sommige mensen zijn op een enkel gebied jaloers. Bij een plotselinge opwelling van jaloezie overschaduwt of onderdrukt ze andere, meer positieve gevoelens zoals kalme en vriendelijke aandacht voor je eigen doen en laten en voor anderen in de omgeving. Na enige tijd zakt het jaloers gevoel weg en kalmeert men weer. Anderen daarentegen hebben een diep ingewortelde jaloerse inborst en zijn op alle fronten jaloers. Ze neemt hen helemaal in beslag en beheerst al hun doen en laten, waarbij de emotie zich bij de minste aanleiding uit. Deze hevige jaloezie treedt ook zelden of nooit alleen op, maar gaat met verdriet, boosheid, eenzaamheid en wraakgevoelens gepaard en vergroot het gevoel van onzekerheid. Ze ontregelt het helder denken: een echt jaloerse persoon ziet niet goed meer, het licht op de dingen wordt als door een zonnescherm (of jaloezie) tegengehouden. De Latijnse naam voor jaloezie en afgunst is invidia, dat is afgeleid van invidere, wat ‘niet zien’ en verder ook ‘misgunnen’ betekent. Jaloezie heeft altijd met relaties te maken, maar niet alleen liefdesrelaties. Ik ben jaloers op mijn slimme buurman, omdat hij me zo pijlsnel inzicht kan geven in mijn financiële situatie. Ik wou dat ik dat kon. Dit is eerder een vorm van afgunst, een negatief gevoel omdat een ander zoveel dingen beter afgaan dan mij. Bij afgunst misgun je andermans geluk of bezittingen, terwijl je bij jaloezie het gevoel hebt dat je iets of iemand wordt ontnomen. Meestal haalt men de woorden die beide emoties aanduiden, in het alledaagse spraakgebruik door elkaar. Op school kon je jaloers of afgunstig zijn op die bollebozen die in enkele ogenblikken een wiskundig probleem konden oplossen, waaraan jezelf urenlang bezig was. Dit zijn natuurlijk wel heel milde vormen van jaloezie of afgunst. Er is ook nog een heel andere kant aan jaloezie en afgunst: je kunt er behagen in scheppen deze bij een ander op te wekken. Vaak is het een voor jezelf versluierd gedrag. Je hebt het nauwelijks of niet van jezelf in de gaten, terwijl het toch een eigenschap van je is. ‘Hoe was je vakantie?,’ vraagt men je belangstellend. ‘O, fantastisch, zo leuk en elke dag verrukkelijk gegeten en een lekker weer dat het was!’ Het is een verkapte manier om bij de thuisblijver jaloezie en afgunst op te wekken. Verdere pogingen om dat verholen doel te bereiken is met de vakantiefoto’s voor de dag te komen. Als de thuisblijver er maar van overtuigd wordt, wat jij allemaal hebt genoten en hij heeft gemist. Je hoeft niet lang naar het voorkomen van jaloezie in de samenleving te speuren. Het hanteren van de zogenoemde Balkenende-norm bijvoorbeeld is daarvan een concrete uiting. De poging om die norm te willen invoeren en handhaven komt uit een zekere afgunst op de beter bedeelden voort. Eigenlijk vindt het democratisch streven naar gelijkheid haar basis in jaloezie en afgunst. Je zou dat collectieve jaloezie kunnen noemen. Voorkeursbehandeling van vrouwen bij sollicitaties in hogere functie zou wel eens op hetzelfde gelijkheidsbeginsel gebaseerd kunnen zijn. Ook commercie maakt van menselijke jaloezie gebruik: we willen zijn zoals die vrouwen in allerlei glossy’s met hun mooie kleding, glitter en glamour of zoals die kerels in peperdure auto’s. Zelfs de neiging om het verleden romantisch te verheerlijken, het terug verlangen naar de tijd dat alles goed was en iedereen gelukkig, komt uit een zeker soort jaloezie voort: niet tevreden zijn met het eigen bestaan en met afgunst naar het verleden kijken. PinksterenDatum: 15-05-2010Het Pinksterverhaal verteld voor kinderen Op vrijdagmiddag haalt papa Julia en Guusje van school. Jezus is nu tien dagen geleden voorgoed naar de hemel teruggegaan. Dat gebeurde op de Olijfberg, buiten de stad Jeruzalem. Vanaf die tijd zijn de apostelen niet meer gaan vissen, maar in de stad gebleven. ’s Nachts slapen ze allemaal ergens bij mensen in de stad. Maar overdag komen ze bij elkaar. In hetzelfde bovenzaaltje, waar ze met Jezus op witte donderdag voor de laatste keer hebben gegeten. Omdat het vandaag Pinksterfeest is, zijn ze allemaal al heel vroeg uit hun bed gekomen. Een voor een komen ze het zaaltje binnen. Er komt nog meer visite. Allemaal oude vrienden van Jezus. Ook Maria, de moeder van Jezus, komt binnen. Alle apostelen kussen haar en vragen hoe het met haar is. Ze vertelt dat ze zoveel verdriet heeft gehad de laatste weken. Maar nu is ze blij, omdat de apostelen haar vertellen dat Jezus na zijn dood zo vaak aan hen is verschenen. En dat ze nu - net als haar zoon Jezus - van plan zijn om alle mensen over God te vertellen. De laatste dagen denken de apostelen erover na wat Jezus hen had gezegd, voordat hij op de Olijfberg voorgoed naar de hemel was gegaan. Jezus had toen aan Petrus gevraagd om samen met de andere apostelen aan alle mensen in alle landen op de hele wereld te vertellen hoe zij moeten leven en dat zij vooral lief en goed voor elkaar moeten zijn. Plotseling horen ze veel lawaai in het hele huis. Het lijkt wel of het heel erg is gaan stormen. Zo giert de wind door het huis. Maar dat kan toch niet, het is prachtig weer buiten. Het geluid van de wind wordt steeds harder. En toch klepperen de ramen niet. Je voelt ook geen wind, er is alleen maar het geluid van wind. Wat zou er toch aan de hand zijn? Ook voelen de apostelen zich heel warm van binnen. Nee, nog erger, het lijkt wel of er vuur naar hun hoofd stijgt. Ze kijken elkaar met een rood gezicht aan. Door het geluid van de wind vlamt het vuur in hen nog meer op. En dan zien ze bij elkaar alsof er kleine vlammetjes boven hun hoofden zweven. Ah, nu weten ze het: God laat zien dat hij vanuit de hemel toch dicht bij hen is en aan hen denkt. Zo heel dichtbij is God dat hun hart ervan bonkt. Boem-boem-boem. Ze weten nu: God is in de hemel en tegelijk ook in ieder van hen. De apostelen ruiken naar God, naar Gods Geest. ‘Hoe ruikt God dan?,’ vraagt Julia. Mama moet er een beetje om lachen en zegt: De apostelen zouden het willen uitschreeuwen van blijdschap en plezier, maar ze sluiten even hun ogen en vouwen eerbiedig de handen. Ze willen gaan knielen, maar staan weer gauw op. Zo heel erg opgewonden voelen ze zich. Wat gebeurt hier allemaal? Ze kunnen niet langer in het zaaltje blijven, lopen de trap af en gaan de straat op. De anderen en ook Maria volgen de apostelen. Ze willen wel eens zien wat de apostelen nu gaan doen en horen wat ze tegen de mensen op straat gaan zeggen. Wat een drukte buiten. Het lijkt wel of alle mensen in de stad ook door het lawaai van de storm wakker zijn geworden en uit hun bed zijn gekomen. Er zijn ook veel vreemdelingen uit andere landen in de stad, want het is vandaag feest van Pinksteren. Dat moet gevierd worden. Maar nu wil iedereen eerst eens horen wat de apostelen te vertellen hebben. De apostelen lopen allemaal verschillende straten in. En ieder van hen begint vol vuur over Jezus te vertellen en hoe de mensen moeten leven en goed voor elkaar moeten zijn. De apostelen praten allemaal zo hard en met zo’n blije stem, dat ook de mensen die een andere taal spreken, begrijpen wat ze te vertellen hebben. Hier en daar hoor je mensen zeggen: Na een poosje verzamelen alle mensen zich op een plein, want Petrus wil iets gaan zeggen wat iedereen moet horen. Petrus heeft er zin in. Hij is helemaal niet bang. Een van de huizen heeft een stenen trap. Petrus klimt erop en steekt zijn arm uit. De mensen worden stil en zijn benieuwd wat Petrus gaat zeggen. ‘Beste mensen,’ zegt Petrus, ‘jullie moeten zeker niet denken dat wij dronken zijn. Hoe kun je nou ’s morgens om negen uur al dronken zijn? Luister goed naar mij. Jullie hebben allemaal Jezus gekend. Is het niet? Hij maakte zieke mensen weer beter, hij vertelde over God en zei dat we lief voor elkaar moeten zijn. En wat hebben jullie gedaan? Jullie hebben Jezus ’s nachts gevangen genomen en gemarteld. En alsof dat nog niet genoeg was, hebben jullie hem aan het kruis laten vastspijkeren. Daar hing onze Jezus, van wie wij zoveel hielden, net zolang totdat hij dood ging. Toen hebben we hem met veel verdriet in een grot begraven. Maar op paasmorgen is hij weer levend geworden. We konden het eerst ook niet geloven. Maar van Pasen tot Hemelvaart is hij voortdurend aan ons verschenen en heeft hij ons, apostelen, verteld wat we vanaf vandaag verder moeten doen. Daar hebben we de laatste tien dagen eens goed over nagedacht. Vanmorgen is Gods Geest in ons gekomen en we willen nu niets anders meer doen dan wat Jezus van ons heeft gevraagd. Snappen jullie het nou een beetje?’ Alle mensen op het plein knikken met hun hoofd. Ze hebben het begrepen. Dan vraagt iemand van de mensen aan Petrus en aan de apostelen: Wat is dat dopen?,’ vraagt Julia. Dat willen de mensen wel, gedoopt worden. De apostelen hebben het er druk mee, want ze moeten duizenden mensen op het plein en in de stad een voor een dopen. Ze zijn er de hele dag mee bezig. En alle gedoopte mensen gaan ’s avonds naar huis. Vanaf die dag bidden ze elke dag tot God. Ook zijn ze lief voor elkaar en maken geen ruzie meer of bijna geen ruzie meer. Ze vertellen aan hun vrienden, die er met Pinksteren niet bij konden zijn, wat er met hen is gebeurd. En die vrienden laten zich dan ook dopen. Ook gaan de mensen vaak bij elkaar eten en maken het gezellig, want ze houden allemaal van elkaar. Als ze aan tafel gaan, is er altijd wel een van de mensen die tegen de anderen zegt: ‘Maar Jezus had toch tegen de apostelen gezegd,’ zegt Julia, ‘dat ze aan alle mensen op de hele wereld moesten gaan vertellen dat God van de mensen houdt. Doen ze dat dan wel?’ HemelvaartDatum: 08-05-2010Op een dinsdagavond zegt papa onder het eten tegen mama: De apostelen hebben al een paar weken niet gewerkt. Dat kon ook bijna niet anders. Vanaf Palmzondag tot een week na Pasen waren ze steeds bij elkaar in de stad Jeruzalem. Ook toen Jezus werd gemarteld en aan het kruis werd gespijkerd. En daarna nog de begrafenis. Gelukkig was hij ’s morgens vroeg op Paaszondag toch weer levend geworden. In het land waar ze wonen ligt een groot meer. Zo groot dat je overkant niet kunt zien. De apostelen zijn vissers. ’s Nachts is de beste tijd om vissen te vangen. En dus stappen ze op een avond in hun bootje om vissen te gaan vangen. Die kunnen ze dan mooi de volgende morgen op de markt verkopen. Het meer ligt heel ver weg van de stad Jeruzalem. Op het strand van het meer staat een man. Hij ziet dat de vissers geen vis hebben gevangen. Hij plaagt de vissers en schreeuwt over water: Na het eten zegt Jezus tegen Petrus: Op die afgesproken donderdag is het prachtig weer. De apostelen hebben de mensen in de stad al verteld dat ze vandaag naar de Olijfberg moeten komen. Want Jezus zou daar dan verschijnen. De apostelen staan in een groepje bij elkaar. Er zijn wel honderden mensen naar de berg meegekomen. Sommigen denken: Nou dat willen we wel eens meemaken dat Jezus, die begraven is, hier levend zal verschijnen. De apostelen hopen maar dat dat ook zal gebeuren. Een beetje twijfelen ze toch nog. Daarom zeggen ze niet veel en wachten op het moment dat Jezus er ineens zal zijn. En ja, hoor, heel ongemerkt is hij tussen hen komen staan. Hij zegt tegen de apostelen: De apostelen blijven maar naar de wolk staren. Ineens staan er twee engelen bij hen. Ze zeggen: ‘Hoe kunnen de apostelen nou blij zijn?,’ vraagt Julia. ‘Ze hielden toch van Jezus en nu is hij weg?’ Wellust 3Datum: 01-05-2010Wellust kan zowel zondig als heiligend zijn. Heiligend, want de beleving van wellust kan jezelf en de samenleving ten goede komen. Meer nog, op een rustig moment stilstaan bij genoten wellust opent de weg naar meer omvangrijk verlangen, verlangen naar meer omvattende waarden met waardering voor de grootsheid van het bestaan en, voor wie wil, het verlangen onder het aanschijn van de Allerhoogste te leven. Zo’n verlangen gaat met dankbaarheid voor eigen bestaan en respect voor het Zijn gepaard. Uit de verbintenis tussen hemel en aarde ontstaan alle verschijnselen. Je zou kunnen zeggen dat al wat is, een manifestatie van seksualiteit is en dat ons menselijk beleven van wellust en seksualiteit daar in diepste wezen een afbeelding van vormt. Door wellustige gevoelens te ervaren word je meer mens. In plaats van lust en geest als tegenstellingen te zien of erger nog: als tegenstelling te ervaren, is het zinvoller ervan uit te gaan dat beide elkaar bevruchten. Alleen dan kunnen de beleving van wellust en de geest met al haar culturele manifestaties grote hoogten bereiken. Wellustige gevoelens toelaten ontspant en maakt de geest vrij. Net zoals het genieten van een lekkere maaltijd de spijsvertering bevordert. Als je met tegenzin aan tafel zit, krijg je last van maag en darmen. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat je je de hele dag door aan lekker eten te goed zult doen. Daarom matigen we ons daarin en bouwen zelfs periodes van soberheid in. Hetzelfde geldt voor de beleving van wellust. Als al je doen en laten op seks en het verkrijgen van orgasmen is gericht, zijn de gevolgen daarvan belastend voor lichaam en geest. Daarom gaat het ook om beheerste wellust, wellust die niet langer door louter begeerte wordt aangedreven, maar met dieper en open verlangen samensmelt. Ongeremde wellust mist de bevrijdende werking van beheerste wellust, die door zelfbeheersing in toom wordt gehouden, en snijdt je van andere menselijke waarden af. Terwijl dus beheerste wellust je mentaal en geestelijk vrij maakt en met name ook alle zintuigen opent, maakt mateloze wellust je onvrij en word je slaaf van ongeremde driften. Je zou daar enerzijds aan willen ontkomen, terwijl anderzijds elke nieuwe prikkel heftige begeerte opwekt. Het helpt niet door maar net te doen alsof die prikkels er niet zouden zijn. Dat hou je misschien eventjes vol. Tenslotte wordt de spanning zo groot, dat je niet langer aan de verleiding kunt weerstaan. Dan weer hoor je inwendige stemmen, die je influisteren dat seks slecht en zondig is. Maar op goeie momenten weet je ook dat seks genotvol is. Het is een voortdurende tweestrijd in jezelf. Soms gaat het ermee als bij rookverslaafden. De verslaving is zo groot geworden dat de onttrekking daaraan omslaat in een soort van fundamentalistische afkeer van het roken. Niemand mag ineens meer roken, het is slecht en je gaat eraan dood. In plaats van twee of drie pakjes sigaretten op te roken, wordt de hele mikmak uit het raam gesmeten. En dat, terwijl er niets mis mee zou zijn om met drie of vier sigaretten per dag te volstaan, maar er dan ook de tijd voor te nemen en er volop van te genieten. In plaats van anderhalf liter wijn per dag te slempen, is het ook mogelijk een of twee glazen te drinken en daaraan nippend volop van te genieten. Elke dag vijf ons vlees eten zou wel eens tot darmkanker kunnen leiden, terwijl een beetje vlees goed voor de gezondheid is. Bij het gebruik van al die beetjes, een enkele sigaret, een enkel glas wijn, een klein stukje vlees, zou je je zelf moeten toestaan er meer van te genieten. Je smaakpapillen worden daardoor steeds gevoeliger en het genot wordt groter. Genot dat ongeremde wellust verschaft, kun je ombuigen naar het met volle teugen genieten van beheerste wellust. Niet door je van wellustige gevoelens te ontdoen, maar door intenser te genieten van wellust die door enige mate van zelfbeheersing in toom wordt gehouden. Een zelfbeheersing die enerzijds voortkomt uit respect voor de ander, anderzijds door de ervaring dat enige mate van beteugeling tegelijk ook meer genot geeft. Daarvoor is nodig dat je op een rustig moment de tijd neemt om bij de genoten seks stil te staan. Zoals je kunt nadenken over een voorbije vakantie, een verrassende ontmoeting, een verjaardagsfeest, een restaurantbezoek, een mooie tuin, een goed gesprek, je werk enzovoort. In de nabeleving van een wellustige ervaring komen allerlei beelden en gevoelens weer naar boven. Je komt daarover in gesprek met jezelf. Dit of dat had je beter kunnen doen. Ah, dat moment na die streling is onbeschrijflijk. Gevolg daarvan is dat bij een volgende sessie gedrag zich gaat wijzigen en ervaringen zich verdiepen. Er kan nieuw verlangen ontstaan. En ook bij dat verlangen kun je stilstaan. Het verlangen zelf blijkt een vorm van genieten te worden. Het verlangen krijgt adem. Je stelt bevrediging van verlangen uit om meer nog van de fase van het verlangen te genieten. Je kent deze ervaring misschien ook van andere omstandigheden. Bijvoorbeeld als je denkt aan de tijd die aan Kerstmis voorafgaat, en het kerstfeest zelf. Die tijd ervoor blijkt achteraf minstens zo genoeglijk te zijn als de kerstdagen zelf. Bij het nabeleven van wellust en seksualiteit ontdek je dat er sprake was van een zekere ruimte. Men zegt niet voor niets: het was een hemel op aarde. Je zou het een sensuele ruimte kunnen noemen. Een ruimte vol tederheden en waarin de sensualiteit van liefkozingen wordt genoten. Er is alleen elkaars nabijheid, die in dat eerste stadium nog een heel andere kleur heeft dan die van de meer erotisch geladen ruimte en daarna die van de seksuele gemeenschap. Te vaak voelt die sensuele ruimte vrij eng aan. Zo benauwd en klein dat je er niet al te lange tijd in wilt verblijven om zo gauw mogelijk een explosief orgasme te bereiken. Toch is die sensuele ruimte ook te vergroten waardoor je meer kunt genieten. Je ontdekt binnen die ruimte deuren naar wat je de erotische of seksuele ruimte zou kunnen noemen. Daarbinnen bevindt zich een matglazen deur naar de orgastische ruimte. Al die ruimten kunnen zowel kleine bedompte vertrekken zijn als zalen met spiegelwanden en stralende lusters. Het is goed daarin te toeven om uiteindelijk te ervaren dat er geen tijd en ruimte meer is, zoals de hemel geen tijd en ruimte kent. De mooiste en meest diepgaande vormen van wellust zijn relationeel. Of het nu kortstondige of langer durende relaties betreft. Zich overgeven aan wellust opent de harten, maakt vrij en heft remmingen en spanningen op, wekt liefdevolle aandacht voor elkaar op, bevordert wederzijds respect, versterkt gevoelens van vrede en veiligheid bij elkaar. Al die weldaden die je bij elkaar ervaart, werken door in de omgang met je kinderen als je die hebt, nabije omgevingen en nog wijdere omgevingen. Als het spel van de wellust je ter harte gaat, voorkom je sleur en eentonigheid en kom je tot steeds welzaliger vormen van wellustbeleving. Zoals ongeremde wellust dood bloedt, zo zal beheerste wellust zich verdiepen en het verlangen naar elkaar en naar liefdesuitingen toenemen, liefde die omvangrijker is dan sensueel, erotisch en seksueel alleen. Natuurlijk is het ook mogelijk wellust met een willekeurige partner te genieten. Zoals op parenclubs bijvoorbeeld. Je zou daar nieuwe ervaringen kunnen opdoen die je al of niet in je eigen relatie kunt toepassen. Dit is al een heel oud gebruik, dat eeuwen geleden in oosterse teksten werd beschreven: het leren van seksuele technieken en het beheersen daarvan door ervaren mannen en vrouwen. Maar ook toen was men bedacht op de gevaren en de risico’s die buiten-relationele wellustervaringen met zich meebrengen. In de meeste wereldgodsdiensten worden ook de zegeningen van een celibatair leven voorgehouden, soms voor enige tijd, dan weer voor het leven. De keuze daarvoor komt niet voort uit een afkeer van gevoelens van wellust, maar vanuit verlangen dat door het zich in de nabijheid van God te weten wordt opgewekt of door de ervaring van wat je universele liefde zou kunnen noemen. Dat is liefde voor alle verschijnselen, die spontaan uit het hart opwelt. Men laat zich bij deze liefde aanspreken door een min of meer mystieke ervaring van te zijn. Ook als men zich in die ziens- en zijnswijze heeft gevonden, kent men de begeerte van de wellust. De energie daarvan is niet te ontkennen, maar wordt getransformeerd en opgenomen in een meer verruimd of in een God gericht verlangen. Dat dat proces met innerlijk lijden gepaard kan gaan, getuigen bijvoorbeeld de gedichten van Hadewych: Ook in relaties waarin men elkaar aanvankelijk eeuwige trouw beloofde, kan de begeerte naar seksuele omgang met een andere partner worden aangewakkerd. De meest voorkomende adviezen in die situaties zijn om maar vooral afleiding te zoeken en aan de bekoring te weerstaan. Vaak gaat dat ook met spanningen gepaard en het is raadzaam om te onderzoeken waardoor je in de verleiding bent gekomen om de begeerte op een ander te richten. Bij nader toezien zou het kunnen zijn dat de partners ook op andere vlakken niet meer ten volle met elkaar kunnen communiceren. Of dat je toch intens van elkaar houdt en de liefde zich anders dan erotisch manifesteert. Ook kan het gebeuren dat de seksuele relatie in sleur en eentonigheid is verzand. Het beleven van wellust met elkaar is een kunst, die steeds inzet van beide partners vraagt om - in plaats van weg te lekken - tot grotere hoogtepunten komt. Niet de frequentie van de seksuele gemeenschap is doorslaggevend voor het behoud van een seksuele relatie, maar de intensiteit en de inzet om wat binnen de erotische ruimte groots en meeslepend is, voortdurend te blijven cultiveren. Collectieve, gecommercialiseerde, extreme en ongeremde wellustbeleving in de samenleving is niet tot reële proporties te herleiden, zolang ook beheerste wellust als zondig of vunzig wordt beschouwd. De eeuwenlange kloof tussen lichaam en geest en tussen wellust en spiritualiteit is daar voor een deel schuldig aan. Grotere waardering voor gezonde wellustbeleving en het bewerken van meer evenwicht tussen wat de mens van nature drijft en wat hem tot culturele manifestaties brengt, vormen mogelijk een nieuwe uitdaging voor ouders, opvoeders, pastores en therapeuten. Wellust 2Datum: 17-04-2010Aan de rand van een oerwoud ergens in Afrika leefden een troep vrolijke apen, die door de mensen bonobo’s worden genoemd. Ze leefden daar met tientallen bij elkaar en dartelden nu eens in boomkruinen, dan weer door de velden. En terwijl ze naar heerlijke vruchten zochten om zich te voeden, stoeiden en ravotten ze met elkaar. Daarbij gebeurde het herhaaldelijk dat ze met elkaar gingen vrijen en het grootste plezier hadden. Na het klaarkomen zochten de koppeltjes naar het lekkerste fruit om elkaar ook op een andere manier te verwennen. Intussen pasten ze goed op de kleintjes en zorgden ze ervoor, dat ook die niets tekort kwamen. Terwijl ze dan overdag in de zonnewarmte met elkaar vrijden dat het een lieve lust was, sliepen ze ’s nachts vreedzaam dicht bij elkaar en dan kon het er wel eens van komen dat ze nogmaals een paringsritueel uitvoerden. Daarbij gingen de gedachten, voorzover bonobo’s kunnen denken, niet zozeer uit naar het voortbrengen van nieuwe aanwas van de populatie, maar gewoon om het plezier. Honderden, duizenden jaren leefden de bonobo’s zo. En God zag dat het goed was. Mateloze wellust schaadt de gezondheid door lichamelijke uitputting. De wellusteling die al of niet met anderen voor zichzelf het ene na het andere orgasme organiseert, put zijn nier-energie uit. Het is juist deze energie die de basis vormt voor de hele energiehuishouding in het menselijk lichaam. Op jongere leeftijd is er nog enige reserve. Normaal wordt die zelfs door de rust van nacht weer opgebouwd. Maar als de wellusteling daarbij ook het oog voor dag- en nachtritme heeft verloren, zal hij steeds minder energie kunnen opbouwen en op den duur verzwakken. Door zijn seksverslaving wil hij elk moment dat hij wakker is, benutten om in een seksueel geladen ruimte te blijven hangen. Hij zou willen slapen, maar thuis gekomen kijkt hij toch nog even op het internet om zijn vermoeide gestel een nieuwe prikkel te geven. Mateloze wellust en verslaving blokkeren het normale levensritme. Een verstoord dag- en nachtritme schaadt de gezondheid. Maar er zijn nog meer ritmische golven die zich door het dagelijks leven bewegen. Afwisseling van rust en beweging, ontspanning en werk, ritme in stemmingen: nu eens opgewekt en vrolijk in het leven staan, dan weer nadenken en zich bezinnen over het doen en laten. Ook in relaties zijn er golfbewegingen, variërend van intieme vrienden of vriendinnen tot en met omgang met zakelijke partners. Daarnaast is er nog het afwisselend ritme binnen ervaringen van schoonheid: natuurlijke omgevingen, muziek, beeldende kunst en literatuur. Mateloze wellust maakt egoïstisch. Daardoor kom je op den duur alleen in het leven te staan en doe je anderen tekort. Zeker als het gaat om mateloze wellust binnen een vaste relatie. Egoïstisch gerichte wellust houdt geen rekening met de ander, maar kiest alleen voor eigen behoeftenbevrediging. Je laat bij jezelf geen ruimte toe om je door de persoon van de ander te laten aanspreken. Je negeert zijn of haar stemming in plaats van die aandacht te geven en de koers die de ander aangeeft te bevaren. Blinde wellust is tegelijkertijd ook respectloos en vernederend voor de ander, die niet meer dan een object is waarop je je wellust kunt botvieren. Het kan ook zijn dat wellustelingen het niet kunnen laten elkaar op te zoeken, zich aan elkaar te buiten gaan en zich daarna weer van elkaar terugtrekken. Op dat moment doe je niet zozeer de ander tekort, maar door de verslaving wel jezelf. Alhoewel, je kunt je afvragen of je toch ook niet verantwoordelijk bent voor het welzijn van de ander. Want mensen zijn geen bonobo’s die al miljoenen jaren de vrije liefde beoefenen en bij wie sodomie en pedofilie legaal zijn. Ook al zijn bij de mens wellustige gevoelens op zich goed en verademend en werken ze ontstressend, kan ongeremde wellust en de context hen zondig maken. Te ver doorgevoerde wellust put lichamelijk en mentaal uit, werkt verdere verslaving in de hand en gaat ten koste van eigen gezondheid en die van anderen. Dit is het geval als steeds verdere toename van het uitleven van begeerte ontaardt in perversiteiten. Zoals wanneer bijvoorbeeld de beleving van wellust door handelingen wordt opgepept, die met pijn en lichamelijke afmatting gepaard gaan. Dwangmatige wellust brengt uit balans zoals ook andere dwanggedachten dat doen. Er zijn mensen die niet door de stad kunnen lopen of ze voelen een dwingende hand die hen de kledingzaken binnentrekt, anderen die het niet kunnen laten elke bijouteriewinkel met gesloten ogen te passeren. Verkapte rokers zijn dwangmatig op zoek naar café’s met rookruimte. Weer anderen kunnen geen krant lezen of hun ogen zuigen zich vast aan berichtgeving over alweer een nieuwe aanslag van fundamentalische moslims. Al die soorten van dwanggedachten en dwanghandelingen brengen je uit balans. Als je niet meer door een stad kan dwalen zonder dat kooplust je richting bepaalt, ontgaat je de ontroering van architectuur, mooi aangelegde pleinen en parken, een spoorbloem die tussen de stenen van een oude muur omhoog schiet. Voortdurend door wellust geobsedeerd zijn leidt af van andere menselijke communicatie, interesse voor kunst, mooi geschreven boeken en het met anderen uitwisselen van gedachten, gevoelens, ervaringen en belevingen. Als de knop geschiedenis bij Google alleen sekssites bevatten weet je hoever het met je is. Obsessie stremt geestelijke ontwikkeling en plooibaarheid. Alleen wellust die door zelfbeheersing in toom wordt gehouden komt menselijke ontwikkeling ten goede. Als echter zelfbeheersing door angst en scrupules wordt ingegeven, wordt het nadelig gevolg daarvan even groot als het toegeven aan mateloze wellust: geestelijke armoede (of acedia). De natuurlijke beweging op onze aardbol is voor het grootste deel seksueel bepaald. Uit wat je het huwelijk van God de Vader en Moeder Aarde zou kunnen noemen is de mens ontstaan. En de mens kent hetzelfde patroon: man en vrouw verbinden zich met elkaar om kinderen voort te brengen. En het gaat maar door. De natuurlijke beweging heeft een seksueel bepaald patroon. De tegenbeweging daarvan is het beheersen en het in toom houden van die natuurlijke beweging. Juist daardoor ontstaan alle culturele manifestaties zoals die bijvoorbeeld tot uiting komen in wijsbegeerte, godgeleerdheid, literatuur, alle vormen van beeldende kunsten, architectuur, techniek en menselijke communicatie. Zonder de kracht van de tegenbeweging komen samenlevingen in een neerwaartse spiraal terecht. Niet anders dan zoals in die vrolijke gemeenschap van de bonobo’s gebeurde. Maar dat wil geenszins zeggen dat daarmee wellust moet worden onderdrukt of, erger nog, moet worden uitgebannen. Integendeel, uitingen van wellust zouden meer tot kunst kunnen worden verheven. Zoals het maken van kleding tot haute couture kan worden, lichaamsbeweging kunstzinnige vormen krijgt in dans en ballet en voedselbereiding tot haute cuisine kan worden verheven, zo kan voortplanting zich uit een banale geslachtsdaad ook tot kunst verheffen. PasenDatum: 29-03-2010Verhaal voor kinderen Guusje en Julia zitten met opa aan tafel. Ze mogen eieren schilderen. Mama heeft ze eerst gekookt. Dan gaan ze niet zo gauw stuk, als je er met een viltstift te hard op drukt. Julia maakt mooie strepen in verschillende kleuren. Guusje tekent ogen, neus en lippen op het ei. Het ene ei lacht, het andere huilt. Het is zaterdagmorgen, heel vroeg. Het is nog donker, maar toch al druk in de stad, want morgen is het Pasen en de mensen doen nog gauw hun boodschappen voordat alles is uitverkocht. In een mooie zaal van hun paleis komen de hogepriesters bij elkaar. Ze zitten rond een tafel. ‘Hij had zeker ruzie met zijn vrouw,’ zegt Julia. Mama kijkt op: Pilatus luistert maar half naar de hogepriester. Hij wil eigenlijk niets meer met die kruisiging van Jezus te maken hebben. Nu is het alweer nacht en morgen is het zondag. De bewakers hebben een rustig baantje, denken ze. Maar plotseling schrikken ze op. De aarde onder hun voeten begint te beven en te trillen. Aan de hemel zien ze lichtflitsen en een engel met schitterend witte kleren daalt naar beneden. De engel duwt de steen voor het graf weg en gaat erop zitten. De bewakers zijn zo bang geworden dat ze hard weghollen. Ze hebben er niets van in de gaten, dat Jezus weer levend is geworden en het graf heeft verlaten. Op het tuinpad komt in het stikdonker een jonge vrouw haastig aangelopen. Ze ziet er mooi uit met haar lange haren. Ze heeft ook een mooie naam: Maria Magdalena. Ze was een heel goeie vriendin van Jezus. Jezus hield ook van haar. Nu had Maria Magdalena met een paar andere vrouwen afgesproken dat ze het lichaam van Jezus met balsem zouden insmeren. ‘Weten jullie eigenlijk wel wat balsem is?,’ vraagt mama. Die twee andere vrouwen zijn al een beetje ouder en kunnen niet zo snel lopen als Maria Magdalena. Ze zijn dus een stukje achtergebleven. Maria Magdalena ziet in het donker dat de steen voor het graf is weggerold. Van schrik holt ze direct weer de tuin uit. Ze neemt de kortste weg terug naar de stad, naar het huis van Petrus en Johannes. Ze zal hen gauw vertellen wat ze heeft gezien en dat ze Jezus uit het graf hebben weggehaald. ‘Maar ze waren toch met zijn drieën?,’ zegt Julia. ‘Waar zijn die twee andere vrouwen dan?’ De twee andere vrouwen komen nu ook bij het graf aan. Ook zij zien dat de steen voor het graf is weggerold. Ze zijn al wat ouder en niet zo bang als de jonge Maria Magdalena. Nieuwsgierig kijken ze in het graf en lopen naar binnen. Hee, wat is dat? Alleen maar linnen doeken op de grond. Hoe kan dat nou? Het lichaam van Jezus is weg. Als ze weer uit het graf komen, schrikken ze van de twee engelen die ineens voor hen staan. Wat een licht. Een van de engelen zegt: Maria Magdalena was zonder af te wachten zomaar het huis ingelopen. Maria Magdalena was niet samen met Petrus en Johannes naar het graf teruggegaan. Ze had een andere weg genomen. Wat zouden de mensen er wel niet van zeggen, denkt ze, als ze zien dat zij met twee mannen de donkere heuvels in zou lopen? ‘Waarom geen gewone kus op zijn wangen?,’ vraagt Guusje. Maar Jezus zegt: ‘Wat ik niet snap,’ zegt Julia, ‘die bewakers zijn hard weggelopen. Maar ze hebben toch gezien dat de engel de steen voor het graf heeft weggerold. Waarom komen die niet terug om toch eens te kijken, wat er nou precies is gebeurd?’ Op zondagmorgen vertellen de bewakers van het graf tegen de hogepriesters wat er ’s nachts is gebeurd. Dat Jezus uit het graf was verdwenen. Ze begrepen er zelf ook niks van, maar hij was er echt niet meer. ’s Middags op diezelfde zondag wandelen twee van Jezus’ vrienden vanuit Jeruzalem naar een dorp Emmaus. Dat is wel twee uur lopen vanuit de stad. Ze praten natuurlijk over niets anders dan wat er de laatste dagen allemaal is gebeurd. Terwijl ze druk met elkaar praten, komen ze een man tegen die ook vanuit Jeruzalem op weg is naar Emmaus. Ze lopen met zijn drieën verder. ‘Wat bedoel je, mam, met is voorspeld?,’ vraagt Julia. En dan vertelt de vreemde man aan de twee andere mannen over alles wat over Jezus in oude tijden is voorspeld. Ze luisteren heel aandachtig. Wat kan die man toch mooi vertellen, denken ze. Na twee uur lopen komen ze in Emmaus aan. Het is avond geworden. De twee mannen zeggen dat ze in Emmaus blijven slapen. De vreemde man zegt dat hij verder wil lopen. Dat vinden de andere twee maar niks. Zo laat al en in het donker. Ze zeggen tegen hem: Ze zitten aan tafel, die goed gedekt is met brood en een kan wijn. De vreemde man vouwt zijn handen en bidt hardop een gebed. Dan breekt hij stukken van het brood af en geeft de twee anderen er ook van. Ze schrikken. Nu pas zien zij dat de vreemde man Jezus is. En ineens is Jezus weg en zijn de twee mannen nog alleen. Ze kijken elkaar aan. ‘Je moet weten dat er toen nog geen auto’s waren,’ zegt mama. De twee mannen lopen nog sneller dan overdag naar Jeruzalem terug en vinden de apostelen in een huis. Die hebben de ramen goed gesloten, met houten luiken ervoor. Want ze zijn bang voor de mensen, die Jezus wilden doodmaken. Wie weet of ze nu ook de apostelen misschien wel willen doodmaken. De apostelen zijn blij dat de twee mannen binnenkomen. Ze kennen hen, omdat ze ook vaak naar Jezus kwamen luisteren. Een van de apostelen zegt tegen de twee mannen: Precies een week later, dus ook op een zondag, zitten de apostelen weer bij elkaar in het zaaltje. Maar nu is Thomas er ook bij. Ineens horen ze weer: Jezus bleef nog veertig dagen op aarde. Heel vaak verscheen hij aan de apostelen. Goede VrijdagDatum: 28-03-2010Verhaal voor kinderen ‘Hoi hoi, het is goede vrijdag,’ roept Guusje als zij met papa uit school thuiskomt. Het is donker. Jezus en zijn vrienden lopen de stad uit. De maan verlicht de heuvels van de Olijfberg. De mannen praten druk met elkaar. Dat komt natuurlijk van de wijn die ze pas hebben gedronken. Maar Jezus doet niet met hen mee. Hij is stil. Plotseling draait hij zich om en kijkt de mannen aan. Een voor een. Jezus is niet alleen stil, hij is ook een beetje somber. Na een poosje komen ze bij een mooi park. Daar kwamen ze wel vaker, want het was een echt mooi park. Met een mooie naam ook: Getsemani. Op een stil plekje zegt Jezus: Plotseling hoort hij in de verte geschreeuw van een bende mannen. Hij staat gauw op en als hij weer bij die slaapkoppen van een Petrus en die ander terugkomt, zegt Jezus: ‘Dat is toch wel lief van Judas,’ zegt Julia. ‘Nu gaat hij hem misschien niet verraden.’ Die hele bende mannen was door de hogepriesters naar het park gestuurd. Judas had met die mannen afgesproken: ‘De man die jullie moeten hebben, ken ik heel goed. Ik zal hem kussen. Dan weten jullie precies wie het is. Die man is Jezus en die moeten jullie grijpen.’ Dus die kus van Judas is geen echte lieve kus. Jezus zegt tegen Judas: ‘En Petrus ook?,’ vraagt Julia boos. De mannen zijn blij dat ze Jezus te pakken hebben. Ze lopen met hem het pad omlaag af naar de stad. De hogepriesters staan al bij hun paleis op de uitkijk. De hele stoet loopt achter de hogepriesters aan naar binnen. In een grote mooie kamer gaan de hogepriesters achter een lange tafel zitten en de mannen zetten Jezus op een stoel ervoor. Aan de zijkant van de kamer staan mensen die wel eens willen zien wat er nu allemaal gaat gebeuren. De hogepriesters zijn jaloers op Jezus en willen het liefst dat hij wordt gedood. Ze merken dat de mensen de laatste tijd meer naar Jezus luisteren dan naar hen. Straks luistert er helemaal niemand meer naar de hogepriesters en dat willen ze niet. Daarom zien ze Jezus liever dood. Maar je mag niet zomaar iemand doodmaken, anders zeggen de mensen: Hee, hogepriesters, hoe komen jullie erbij om iemand te doden? Dan zouden ze wel een heel slecht voorbeeld geven. Ha, er is iemand die iets kwaads van Jezus wil vertellen. ‘Wat bedoelde Jezus dan met dat van die tempel?,’ vraagt Julia. Mama zegt: Omdat Jezus niets terug zegt, probeert een hogepriester maar iets anders. ‘Waar blijft Petrus dan?,’ vraagt Guusje. ‘Die zou hem toch helpen.’ Petrus was de bende met Jezus op een afstandje blijven volgen. Hij is ook het paleis van de hogepriesters binnengegaan. Hij staat nu op de open binnenplaats tussen de dienstmeisjes en de koks van het paleis. Maar hij zorgt er wel voor dat niemand hem in de gaten heeft. Even kijkt hij een van de meisjes aan. ‘Dan moet hij maar teruggaan en zeggen dat hij Jezus wel kent,’ zegt Julia. Mama moet er een beetje om lachen. Het is een afschuwelijke nacht voor Jezus. Maar ook voor de apostelen en voor alle mensen die van hem houden. Zou zijn moeder Maria het al weten wat er allemaal is gebeurd?, vraagt Jezus zich af. Want zij woont zo ver weg, in Nazaret. Maar Maria is allang onderweg en logeert bij Jezus’ beste vriend Johannes. Tegen de morgen komen de hogepriesters bij elkaar en ze vinden dat Jezus moet sterven. Maar hoe moeten ze dat aanpakken? Je kunt niet zomaar iemand dood maken. Er is maar één baas in het land. En die man heet Pilatus. Daarom zeggen de hogepriesters tegen de mannen die Jezus gisteren gevangen hebben genomen, dat ze hem naar Pilatus moeten brengen. Ze hebben wel zin in zo’n karweitje. Ze boeien Jezus en brengen hem naar het paleis van Pilatus. Intussen heeft Judas ook gehoord dat ze Jezus dood willen maken. Ineens krijgt hij verschrikkelijk spijt dat hij Jezus heeft verraden. Hij gaat met de zak geld terug naar de hogepriesters en zegt: ‘Dat vind ik zielig voor Judas. Hij heeft toch spijt,’ zegt Julia met een rood hoofd. De hogepriesters kijken elkaar verbaasd aan. Intussen is de hele bende mannen met Jezus bij het paleis van Pilatus aangekomen. Die moet nu maar zeggen of Jezus dood moet of mag blijven leven. Er komen steeds meer nieuwsgierige mensen kijken. Het is een drukte van belang op het plein voor het paleis. Pilatus heeft een prachtige stoel op het plein laten klaarzetten. Hij gaat erop zitten en kijkt naar Jezus die voor hem op een krukje zit. Terwijl Pilatus de brief van zijn vrouw las, stookten de hogepriesters de mensen op om voor Barabas de moordenaar te kiezen en Jezus te straffen en dood te maken. Pilatus ziet een beetje wit rond zijn neus. Hij staat op en vraagt het volk: ‘Wat is dat nou weer: gesegeld?,’ vraagt Guusje. De soldaten van Pilatus nemen Jezus mee naar een soort binnenhofje van het paleis. Jezus is verstijfd van schrik, want hij weet wat er nu allemaal gaat gebeuren. De soldaten trekken al zijn kleren uit en lachen en spotten met hem nu hij daar zo in zijn blote staat. Jezus is doodmoe, de hele nacht al niet geslapen. Twee soldaten hebben ieder een stok met een riem eraan. Op de riem zitten scherpe haakjes van ijzer. Om beurten slaan ze Jezus met een harde slag op de rug. Het bloed spuit uit de wonden. Als de rug helemaal rood is, geven ze de slagen op de borst. Ook die ziet al heel gauw rood van het bloed. Mama, houdt even op met lezen. Ze vindt het zo erg wat ze daar voorleest. Jezus rilt over zijn hele lijf. Van de pijn, maar ook omdat hij bang is voor wat nog allemaal met hem gaat gebeuren. En hij is zo verschrikkelijk moe. Andere soldaten hebben intussen op een heuvel van de Olijfberg een grote balk stevig in de grond gezet. Die heuvel heet Golgota. Jezus moet daar zelf naar toe lopen. Maar niet zomaar lopen. Hij moet een zware balk op zijn rug meeslepen. Samen met de balk die al op Golgota staat, zullen de soldaten daar een kruis van maken. ‘Mam, daar heb ik een schilderij van gezien, toen we een keer met opa in de kerk waren,’ zegt Julia. Een van de soldaten ziet langs de weg een sterke kerel staan. Simon heet hij. Ze zeggen tegen Simon dat hij de balk van Jezus maar moet dragen. Jezus strompelt achter Simon met de balk op zijn rug aan. In de verte ziet Jezus al de grote balk als een dikke zwarte streep tegen de blauwe lucht. Hij trilt van angst. Naast die balk ziet hij nog twee kruisen staan. Er hangen lichamen van mannen aan. Die worden gestraft omdat ze slechte dingen hebben gedaan. Toch vindt hij het zielig voor die twee, die daar zo hangen, maar hij heeft geen tranen meer. Nu zal hij zelf ook gauw gaan sterven en teruggaan naar God in de hemel. De hele stoet soldaten staat nu op de heuvel Golgota. Het lijkt wel of alle mensen uit de omgeving zijn komen kijken. Wat een drukte. Uit een kruik giet een van de soldaten een drankje in een beker. Iedereen weet wat erin zit. Jezus ook. Wijn met kruiden erdoor. Als je dat drinkt word je een beetje dronken en voel je minder pijn. Jezus hoeft die drank niet. Hij wil niet dronken worden. Dan maar liever pijn. Een van de soldaten schrijft op een bordje: Dit is jullie koning en spijkert het boven aan het kruis. De andere soldaten vechten om de kleren van Jezus. Nu maar wachten dat Jezus zijn laatste adem zal uitblazen. Dat zou nog wel eens uren kunnen duren. Sommige mensen lachen Jezus uit. Ze zeggen: Hee, wat gebeurt er nou? Het is twaalf uur en het begint donker te worden. Precies midden op de dag. De zon lijkt helemaal verdwenen. De mensen worden onrustig en bang. Jezus heeft al uren niets meer gezegd. Iedereen schrikt, want de grond onder hun voeten trilt en beeft alsof er iets verschrikkelijks gebeurt. In de verte scheuren de harde rotsen open. Op de begraafplaats gaan de grafstenen omhoog en lijken van brave mensen springen eruit en leven weer. De soldaten worden bang als zij dat allemaal horen en zien en roepen: Na het avondeten komt er een rijke man, die altijd goed naar Jezus had geluisterd, bij het kruis. Jozef heet hij. Jozef had aan Pilatus gevraagd of hij het lijk van Jezus in een mooi graf mocht leggen. ‘Ja,’ had Pilatus gezegd, ‘doe maar.’ Jozef heeft twee vrouwen meegenomen. Zij waren ook altijd goed bevriend met Jezus. Het is pikdonker. Voorzichtig haalt Jozef het dode lichaam van het kruis. Op de grond hebben de vrouwen een mooie witte doek neergelegd. Jozef legt het lichaam voorzichtig op het doek. De vrouwen slaan de doeken toe. En met tranen in hun ogen dragen zij Jezus naar het graf in de grote tuin van Jozef. Het is geen gewoon graf in de grond, maar een gat in de rots. Daar legt Jozef het lichaam neer. Dan rolt hij een grote zware steen voor de opening. Er komen twee soldaten aan. Ze zijn door Pilatus naar het graf gestuurd om er de wacht te houden. Want Jezus had vaak verteld, dat hij na drie dagen levend uit het graf zou opstaan. Pilatus dacht: de apostelen halen misschien stiekem het lichaam van Jezus uit het graf. En tegen de mensen zullen ze dan zeggen: Zie je wel, Jezus is weer levend geworden. Pilatus wil niet dat hijzelf en de mensen in het land voor de gek worden gehouden. Daarom moeten de soldaten goed opletten dat er niemand bij het graf komt om het lijk weg te halen. ‘Ik moet eigenlijk ook een beetje huilen,’ zegt Guusje. Witte DonderdagDatum: 27-03-2010Verhaal voor kinderen Het is donderdagavond voor Pasen. Julia en Guusje zitten met hun vader en moeder aan tafel. Papa heeft lekker gekookt deze keer. Jezus is weer met zijn vrienden in het stadje Betanië, een mooi stadje ergens op de Olijfberg. ‘Ja, daar begonnen ze eerst een wandeling te maken, voordat ze in Jeruzalem kwamen,’ zegt Julia. Ze zijn op bezoek bij een zieke man. Hij heeft een ziekte die alleen in die verre landen voorkomt. Hij is melaats. Dat betekent dat zijn vingers steeds kleiner worden, omdat ze wegrotten. Ook zijn oren zijn al bijna helemaal verdwenen. Die zieke man krijgt haast geen bezoek, want iedereen is bang om dan ook besmet te raken. Maar Jezus houdt van alle mensen en hij dacht dat die man het vast wel leuk zou vinden, als ze eens gezellig bij hem op visite komen. Ze zitten al een poosje te babbelen, als er ineens een vrouw om de hoek van de kamer komt kijken. Ze komt eigenlijk niet voor de zieke man, maar voor Jezus. Ze hoorde op straat dat Jezus in het huis van de melaatse zou zijn. En omdat Jezus overal preekt dat mensen lief voor elkaar moeten zijn, dacht ze: ik zal hem eens verrassen en lief voor hèm zijn. Ze heeft een stenen pot met heerlijk geurende balsem gekocht. Ze gaat naast Jezus zitten en giet onverwacht een handje vol lekkere balsem over zijn mooie lange haren en kamt die dan naar achter. ‘En nu vertel jij het aan ons, hè, mama?,’ lachen Guusje en Julia. Een van de vrienden die Judas heet, denkt bij zichzelf: Jezus is gek geworden. Hij denkt echt dat hij de zoon van God is. Weet je wat, ik ga hem verraden. Dan kan ik er misschien nog geld mee verdienen ook. Hij loopt het huis uit en met grote passen stapt hij naar de tempel, naar de hogepriesters. Judas zegt tegen de hogepriesters: Het is een mooie dag. Ze hebben nog de hele middag voor zich. Jezus stelt voor om vanuit Betanië, waar ze nu zijn, door de bergen naar Jeruzalem te wandelen. Onderweg vraagt Jezus aan Petrus en Johannes, zijn twee beste vrienden: Tegen de avond, als het al donker begint te worden, komen Jezus en zijn vrienden ook in de stad Jeruzalem aan. Jezus weet direct waar hij moet zijn. Ze gaan met zijn allen naar de bovenzaal en kiezen een plaatsje aan de lange tafel uit. Jezus gaat in het midden zitten. Zijn beste vriend Johannes kruipt direct naast hem. De tafel is feestelijk gedekt, maar wel sober, alleen brood op mooie schalen en wijn in een grote stenen kruik. De apostelen hebben wel trek na die lange wandeling. Maar zolang Jezus praat, luisteren ze naar hem. Hij vertelt dat hij de zoon van God is en dat hij nu heel gauw weer naar God teruggaat. Dan staat hij plotseling op, trekt zijn bovenkleren uit en zegt: ‘Ik ga jullie eerst allemaal de voeten wassen.’ ‘Voeten wassen?’ Julia kijkt haar moeder aan. ‘Waarom nou voeten wassen als je gaat eten?’ De apostelen kijken er wel van op dat ze niet zelf hun voeten hoeven te wassen, maar dat Jezus hun voeten wast. Hij giet water in een schaal en begint bij de eerste apostel. Hij gebruikt zijn uitgetrokken hemd om de voeten mee af te drogen. Als hij bij de voeten van Petrus komt, zegt Petrus: Nadat hij van alle apostelen de voeten heeft gewassen, trekt hij zijn kleren weer aan en gaat aan tafel zitten. Zo, nu kunnen wij gaan eten, denken de apostelen. Maar Jezus wil hen eerst nog een lesje leren. Hij kijkt om zich heen en vraagt: Jezus neemt het grote brood weer in zijn handen. Hij brokkelt er stukken van af en sopt elk brokje in de wijn. Ieder van de apostelen geeft hij zo’n brok. Als ze allemaal een stuk brood in handen hebben, zegt Jezus heel plechtig: Dat was het einde van het feestmaal. Ze staan op en gaan naar buiten. Het is nacht. Jezus loopt in de richting van de Olijfberg, waar het stil is. De apostelen willen Jezus niet alleen achterlaten en volgen hem. Julia en Guusje zijn er stil van geworden. PalmzondagDatum: 20-03-2010Verhaal voor kinderen Het is zondag, vroeg in de morgen. Julia en Guusje zijn al uit bed, omdat ze wakker werden van het luiden van de kerkklokken. Ze zitten aan tafel in de woonkamer. Ze gaan bijtijds de deur uit, want misschien kunnen ze dan nog een goed plaatsje krijgen. Liefst helemaal voorin om alles goed te kunnen zien. Er lopen al meer mensen naar de kerk, ook vaders en moeders met kinderen, maar vooral heel veel oudere mensen. Er is nog plaats genoeg in de kerkbanken. Bij een Mariabeeld achter in de kerk branden veel kaarsen. Julia en Guusje mogen van papa ook een kaarsje aansteken. Dan lopen ze naar de kerkbank helemaal voorin en gaan zitten. Op het altaar staan grote manden met groene takjes. Jullie kennen allemaal Jezus nog wel. Hij werd heel lang geleden in een land hier heel ver vandaan geboren in een stal te Betlehem. Het kleine kind Jezus is nu een volwassen man geworden, net zo oud als de vaders van de kinderen die hier zitten. Julia en Guusje kijken naar papa. Het is een mooie dag in het voorjaar. Al een poosje geleden heeft Jezus heeft met zijn vrienden afgesproken om een wandeling door de bergen te gaan maken. Jezus heeft twaalf vrienden, die ook wel apostelen worden genoemd. Hij dacht aan een wandeling op de Olijfberg. Dat is een heel groot gebied met grote en kleine bergen en heuvels. Je kunt het een beetje met de duinen vergelijken, maar dan veel hoger nog. Het hele gebied is zo groot dat er zelfs dorpen in liggen. En aan de voet van al die bergen ligt de grootste stad van het land. Jeruzalem. Het is nog vroeg in de morgen, maar de zon schijnt al. Ze hebben afgesproken, dat ze elkaar zullen zien in het kleine stadje Bethanië, dat ook in de bergen ligt. Als ze een stuk hebben gelopen zien ze op een bergtop in de verte een dorpje liggen. ‘Kom op, jongens,’ zegt Jezus flink en staat op. ‘We gaan met een omweg naar het dorpje Betfage.’ Hij wijst twee apostelen aan en zegt tegen hen: De twee apostelen gaan op pad en komen met de ezel terug. Jezus wil als koning de stad Jeruzalem binnenkomen, zegt hij. De mensen in de stad kennen Jezus heel goed. Hij komt er regelmatig en vertelt de mensen dan hoe ze moeten leven en dat iedereen lief voor elkaar moet zijn. Hij belooft hen ook vaak, dat hij de koning wordt van een hemels koninkrijk. Hij is een andere koning dan ze nu al hebben. Het koninkrijk van Jezus is heel anders, veel mooier. En daarom wil Jezus nu als koning de stad binnenkomen. Uit eerbied voor Jezus trekken de apostelen hun mantels uit en leggen die over de rug van de ezel. Nu ziet het er wat beter uit. Daar gaat de stoet. In Betfage spreiden veel mensen hun mooiste kleren over de dorpsstraat uit. Allemaal uit eerbied voor hun koning Jezus die op een ezel voorbijkomt, op weg naar Jeruzalem. In de grote stad Jeruzalem kijken de mensen nieuwsgierig uit de ramen. Ze hebben al gehoord dat Jezus op komst is. Overal leggen ze hun mooiste kleren over de straatstenen, net als al die mensen in Betfage hadden gedaan, allemaal uit eerbied voor Jezus. Langs de weg is het een drukte van jewelste. Ineens is het feest in de stad. Overal zwaaien mensen met takken die ze van de palmbomen in de straten hebben afgebroken. Ze zingen ook de mooiste liederen: ‘Hosanna, hosanna, Hier en daar vraagt iemand aan de feestvierders: De hogepriesters vinden het maar niks, dat Jezus die kinderen niet verbiedt om hun mond te houden. Ze mopperen erover en zeggen tegen Jezus: ‘Dit was het verhaal van palmzondag,’ zegt de priester aan het altaar. Julia en Guusje zuchten eens diep. Dat was wel een mooi verhaal. Dan zegt de priester: Wellust 1Datum: 06-03-2010De oude monnik slentert met zijn gebedenboek door de kloostertuin. Het is zijn gewoonte om eerst te bidden, voordat hij de kapel ingaat en in zijn biechtstoel plaatsneemt. Elke vrijdagavond weer opnieuw. De zondaars aanhoren en hen namens God vergeving schenken. Nou ja, zondaars, meestal wat vrouwen en een enkele bejaarde man. Jongeren maken tegenwoordig niet veel gebruik meer van deze kerkelijke dienst, mijmert hij. Die maken zich op om deze avond te gaan stappen. Hij opent de zware eikenhouten deur van de zijingang van de kapel, die aan de tuin grenst. Bezoekers kunnen vanaf de parkeerplaats voor het klooster de kapel bereiken. Door het licht buiten overvalt hem de duisternis in de kapel. Toch valt hem in de kerkbanken voor de biechtstoel onmiddellijk een nieuw gezicht op. Een jongere vrouw, opvallend anders gekleed dan de anderen. Mm, een nieuwe zondares. Wat moeten we met de hoofdzonde van wellust in onze tijd aan? Het je te buiten kunnen gaan aan wellust kent nauwelijks nog grenzen. Wellust is een gevoel dat je totaal in beslag neemt. Hij verdooft alle ellende waarin je zit, je bent voor kortere of langere tijd buiten zinnen, je bent in trance, waarin ruimte en tijd zich hebben opgelost. Enerzijds is wellust gekoppeld aan het lichaam, anderzijds aan de geest. Want wellust maakt ook je geest open, je ervaart ongeremde vrijheid. En toch wordt wellust onder de zeven hoofdzonden gerekend. Wat maakt wellust tot zonde? Waarom zou je wellust eigenlijk een zonde noemen? Zonder wellust zou ik nooit geboren zijn. Zou de mensheid niet bestaan of allang weer zijn uitgestorven. Dankzij de wederzijdse begeerte van mijn vader en moeder naar elkaar besta ik. Toch ging het niet alléén om seksuele begeerte. Er was ook een begeerte of verlangen om een kind te hebben. Verlangen ligt aan de basis van menselijk leven. Verlangen om zichzelf te voeden en voort te planten. Na een maaltijd verzuchten we verzadigd dat het weer heerlijk was. En dat is na een copulatie niet anders. Niets verrukkelijker dan je aan wellust te buiten gaan. Menselijke voortplanting is omgeven door geuren en kleuren van wellust, zoals bloemen en planten in een siertuin zich niet zonder meer vermenigvuldigen, maar ons met alle zintuigen laten genieten van de weelde, die de tuin voortbrengt. In de hoofdstukken over de hoofdzonde van gulzigheid hebben we laten zien, dat het bij eten en drinken niet alleen om het lichaam als chemische fabriek gaat. Zo gaat het bij voortplanting niet alleen om de via de vagina te bereiken vruchtbare baarmoeder van de vrouw en de sperma spuitende penis van de man. Hoe is het mogelijk dat in sommige levensbeschouwingen begeerte en zeker ook seksuele begeerte als oorzaak van alle menselijk lijden wordt gezien. Het is beter begeerte geheel en al uit hoofd en hart te bannen, zegt men, of in het huwelijk te doen alsof men geen vrouw heeft. Maar hoe meer men wellust uit het leven bant des te sterker wordt juist de verleiding om er zich aan over te geven. Een verleiding waaraan mannen en vrouwen uit alle rangen en standen blootstaan. De twee rechters in het oude Israël werden met de dood bestraft vanwege hun wellustige pogingen om de kuise Suzanna te verleiden. Wellust was sinds de verdrijving van het eerste mensenpaar uit het aards paradijs net als het eten van de appelboom een verboden vrucht. Leven zonder verlangen is niet mogelijk. We verlangen naar geluk, liefde en tederheid, veiligheid, bestaanszekerheid, naar in harmonie met de natuurlijke omgeving te kunnen leven en naar rust en kalmte. En sluiten we onze ogen, dan kan het ons overkomen dat we ernaar verlangen te worden gedragen door al wat is of - zo men wil - te worden gedragen in de palmen van Gods handen. Dit alles zouden we een open verlangen kunnen noemen. Een verlangen dat zich laat aanspreken door het andere, anderen of De Ander. Alle andere verlangens zijn daarvan afgeleid. Verlangen om te wandelen, te sporten, het gezelschap van anderen op te zoeken, lekker te eten en buitenzinnig te vrijen en naar het opgaan in wellust. Dit open verlangen met alle afgeleiden daarvan staat tegenover een hard en meedogenloos verlangen. Hartstochtelijk verlangen dat dwingend en overheersend is, en geen rekening met de ander houdt, terwijl een open hartstochtelijk verlangen ontwaakt door liefde voor, overgave aan en vertrouwen in de ander. Je wordt daarbij als het ware bedwelmd door de geur die uit het hart van de ander opwelt. Hartstocht en verlangen aangewakkerd door de ander als antwoord op een vraag, die door onbaatzuchtige toewijding werd ingegeven. Hartstochtelijk open verlangen is mogelijk ook een afspiegeling van verlangen in de nabijheid van God te zijn, verwarmd te willen worden door Zijn Aanwezigheid. Maar tegelijk wekt open verlangen in relatie met de persoon van de ander gevoelens van wellust op, een wellust met spirituele en lichamelijke componenten en waarbij men zich volledig in elkaar kan verliezen. Men gaat op een nauwelijks te beschrijven manier helemaal in het wezen van de ander op. Wellust wordt als zonde beschouwd als men zich uit onverschilligheid (of acedia) distantieert van de diepere dimensies die een open verlangen opwekken. Verlangen komt dan uit louter egoïstische begeerte voort, waarop de monnik de boetvaardige zondares attenteerde. Je bekommert je niet om de innerlijkheid van de ander, maar waardeert je partner vanwege de beschikbaarheid om aan eigen gerief te komen. Hier staat mateloze wellust tegenover beheerste wellust, die in toom wordt gehouden door zelfbeheersing, waarbij je de grenzen van de wellust bewust inkadert en je jezelf een halt toeroept. Mateloze wellust is met gulzigheid te vergelijken, de doorgeschoten vorm van gezonde eetlust die door matigheid en vasten in toom wordt gehouden. Zelfbeheersing is iets heel anders dan het onderdrukken van wellustige gevoelens. Het onderdrukken daarvan kan voortkomen uit vermeende morele gedragsregels, die in de loop der geschiedenis zijn ontstaan en misschien ooit betekenis hebben gehad. Zelfbeheersing daarentegen komt uit respect voor je partner voort. Je wilt alleen het beste voor hem of haar, zonder ook maar enigszins te willen krenken. De mate van zelfbeheersing kan echter zo’n grote vormen aannemen dat zij - om wat voor reden dan ook - tot lusteloosheid of frigiditeit verwordt. Dat gebeurt bijvoorbeeld uit angst om zich zondig te voelen of uit valse schaamte, maar ook omdat het misschien aan een goede lichamelijke conditie ontbreekt. De hoofdzonde van mateloze wellust is een vorm van verslaving. De wellusteling is geheel en al in beslag genomen door zijn zucht naar bevrediging van seksuele behoeften. Er is geen adempauze meer dan alleen het op adem komen van de energie vretende inspanningen tijdens het seksplezier. Er is geen ritme in afwisseling van dolle pret en rust om zich met andere dingen bezig te houden. Het evenwicht is zoek. De wellusteling kent alleen het ritme van de pompbeweging, maar niet het ritme van de natuurlijke bewegingen, waaruit het leven van alledag bestaat. Leven zonder ritme is ten dode opgeschreven. Alles in het leven kent ritmiek. Dag- en nachtritme, in- en uitademen, beweging en rust, zomer en winter, spel en ernst, lachen en huilen, seks en tederheid. Mateloze wellust kent dit ritme niet meer en alles wordt uit de kast gehaald om zich in wellustigheden te storten, steeds weer nieuwe situaties te creëren en naar nieuwe bevredigingsmomenten te zoeken. Op zich is het interessant om te zien tot welke perversiteiten men daarbij kan komen, waaraan het aan creativiteit niet ontbreekt tot en met het gebruik van middelen om de penis urenlang stijf te houden om vagina’s en anussen met animo te blijven binnendringen, zonder respect voor de partner. Beheerste wellust daarentegen laat zich ritmeren door de situatie waarin de partners zich bevinden. Daarbij bereikt wellust hoogtepunten en wordt seks bijna een vorm van kunstbeoefening. Het ritme kent soms lange golven van voorbereiding en extase met uitlopers van welzalige verzadiging. Ook de sessies kunnen over een langere tijdsperiode worden verspreid, waardoor hoogte en diepte van de orgasmen weergaloos en adembenemend zijn. Dit vraagt zelfbeheersing van de partners, maar een zelfbeheersing om het genot tot grote en steeds grotere hoogten te voeren. Daarbij is dus geen sprake van onderdrukte wellust of zelfbeheersing om redenen, die hun grondslag vinden in afwijzing van seksualiteit als een kwaad dat afleidt van het goede. Het christendom heeft lange tijd mateloze wellust en beheerste wellust onder de noemer gebracht van moreel verderflijk te zijn. Collectieve wellust vind je in een samenleving die seksualiteit verregaand heeft gecommercialiseerd. Wat vroeger en natuurlijk nu nog steeds in maïs- en korenvelden aan wellust werd genoten, vindt nu plaats langs digitale snelwegen. Het aanbod van lichamen die zich voor genot en al of niet voor een goede prijs aanbieden, is niet te overzien. Onze samenleving lijkt met een deken van seksualiteit bedekt, waardoor wellust op alle mogelijke manieren kan worden genoten. Daar is niets mis mee als daarbij gebrek aan andere en hogere aspiraties, verslaving, egoïsme en respectloosheid geen rol zouden spelen. Mateloze wellust als een van de zeven hoofdzonden moet wel verschrikkelijke gevolgen hebben zowel voor de wellusteling zelf als ook voor anderen. Woede 3Datum: 20-02-2010Hoe ga je met je eigen woede om? Je kunt zowel rechtstreeks naar de emotie kijken als naar jezelf als drager van de emotie, naar hoe je eruit ziet als woedende driftkikker. Laat ik met het makkelijkste beginnen en naar de spiegel lopen. Wel voorzichtig, want als ik heel kwaad ben, ruk ik de spiegel van de wand en smijt hem op de vloer kapot. Hijgend blijf ik op enige afstand staan. Wat een gespannen en vertrokken gezicht, opgetrokken wenkbrauwen, samengeknepen lippen, kortademig, mijn handen tot vuisten gebald. Wat doe ik hier?, raast het in mijn kop. Verdomme, naar mijn eigen smoelwerk kijken. En dan loop ik nog kwaad van woede het huis uit. Met grote passen om mijn ademhaling te reguleren. Na enige tijd, zie ik het spiegelbeeld weer voor me. Mijn gezicht zal nu minder gespannen zijn. Als experiment probeer ik - niemand die het ziet - een glimlach op mijn gelaat te toveren. Een brede glimlach. Dat voelt totaal anders, de vertrokken spiertjes worden voelbaar zachter. Nu weer even woedend kijken, er loopt hier toch niemand op het stille pad. Onmiddellijk weer die spanning, niet alleen in mijn gezicht, merk ik nu. Het is alsof de spanning door heel mijn lijf trekt. Dan weer glimlachen. Dat loopt veel lichter. Waar was ik nou eigenlijk kwaad om? Eerlijk gezegd te onbenullig voor woorden. Die truc moet ik vasthouden: als ik woede voel opkomen, gaan glimlachen. ‘Ben je boos, pluk een roos,’ zei mijn oude oma, die mij als driftig mannetje wel eens tot bedaren moest brengen. Ik verzamel wat bloemen en sierlijke grassen langs het pad. Je kunt ook rechtstreeks naar de emotie kijken. In het gevoel van de emotie doordringen. Ik stel me mijn laatste woedeaanval in beelden voor. Een hakbijl, een aanstormend op hol geslagen paard omgeven door dikke stofwolken, hevig onweer met zware stortregens, een rotsblok dat van grote hoogte op het strand dendert en zonaanbidders verplettert, soms ook als een verdrietig kind, waar je van houdt. Woede heeft sombere kleuren met grijze randen om zich heen. Ergens las ik me woede als een zware wolk voor te stellen. Hoe dichter je erbij komt, des te meer te meer blijkt zij geen massa te bevatten. Je zakt er zo doorheen. Maar de wolk verduistert wel de zon. Ik probeer de woede recht in het gelaat te kijken en merk dan dat zij oplost en zo haar kracht verliest. Ook kan ik woede in meer elementaire componenten uiteen rafelen: ergernis, frustratie, irritatie of verdriet en zo de bronnen daarvan proberen droog te leggen. Naast het pure waarnemen van woede, zijn er nog meer mogelijkheden om je ervan te bevrijden. Je kunt woede ook in andere emoties of deugden omvormen. Elke negatieve emotie of ondeugd heeft wel zo’n tegenwicht. Zoals haat de tegenpool van liefdevolle vriendelijkheid is en arrogantie het tegendeel van bescheidenheid is, zo staat tegenover woede verdraagzaamheid. Woede kan in een te groot ego zijn geworteld, terwijl verdraagzaamheid blijk geeft van inleving in en mededogen met de ander. De omvorming van woede tot verdraagzaamheid kan alleen plaatsvinden als de woede voor even is weggezakt, terwijl zij echter elk moment weer naar boven kan komen. Tijdens zo’n tussenfase kun je je aandacht dan meer op de deugd van verdraagzaamheid richten. Je inbeelden hoe het is om in situaties die doorgaans je woede opwekken, verdraagzaam te zijn. Daar is wel wat creatieve fantasie voor nodig. Die korte tijd is voldoende om een ander beeld van jezelf te krijgen. De kans bestaat dat je jezelf in die fantasie bij nadere beschouwing toch wel een aardige vent of leuke vrouw vindt. Het kan zelfs gebeuren dat je plezier krijgt in het rollenspel, omdat de effecten onvoorstelbaar zijn. ‘Wanneer wij iemand vergeven staat ons dat toe om veel woede en pijn los te laten,’ vertelt een moeder die de moordenaar van haar zoon vergiffenis schenkt. Die vrouw heeft het gepresteerd nog een stapje verder dan verdraagzaamheid te gaan: zij schenkt vergeving. Je kunt het niet verzinnen, maar het gebeurt. Je kunt haar voor gek verklaren, maar je kunt ook bewondering in jezelf toelaten. Je je in die vrouw inleven om je iets van haar deugdzaamheid eigen te maken. Hoewel je tegenwoordig vaak hoort zeggen dat je je woede moet uiten, dacht men daar in andere tijden en culturen anders over. Vroegchristelijke woestijnvaders vonden dat woede een emotie is, die altijd moet worden vermeden. Woede was in hun ogen een dodelijk vergif, dat je volledig moet uitroeien. Zij vernietigt het rechtvaardigheidsgevoel, wijsheid en inzicht. Enkele honderden jaren voor de jaartelling sprak de Griek Zeno in dezelfde sfeer. Ook hield de boeddhist Santideva (7de eeuw) zijn leerlingen een soortgelijke gedachte voor. De evangelist Mattheus laat Jezus zeggen dat je niet alleen de woede-uitbarsting moet bestrijden, maar ook de wortel. Dat is een ander geluid dan: ‘Gooi het er maar uit.’ Opkroppen en onderdrukken betekent immers een maagzweer krijgen. Dat is waar en niet waar. Opgekropte woede belast het lichaam en brengt andere emoties en gevoelens uit evenwicht. Dan maar een hevige explosie en klaar is kees. Maar als de bom is gebarsten, zijn er wel de brokstukken. Dan moet je toch weer puinruimen. Heb je dat gedaan (of niet), dan kun je je ook afvragen waarom die woede in je ontstond. En daar is altijd wel een reden voor te noemen: die klootzak haalde het bloed onder mijn nagels vandaan. Je stelt dan de ander verantwoordelijk voor jouw woede. Mijn vriendin zegt tegen mij dat ik me modieuzer moeten kleden. Ik word kwaad. Ze zegt hetzelfde tegen mijn vriend die niet kwaad wordt, maar vriendelijk tegen haar glimlacht. Waarom word ik kwaad en mijn vriend niet? Op een rustig moment kom ik daar wel achter. Er is kennelijk sprake van twee verschillende ontvangstations. Mijn ontvangstation verschilt van dat van mijn vriend. Ik ontvang berichten tegen de achtergrond van mijn karakter, opvattingen, mijn manier van interpreteren, levensinstelling en mijn ingesleten overtuigingen. Ik werd kwaad, omdat ik de woorden van mijn vriendin als belediging opvatte, terwijl mijn vriend de woorden ontving als een aanwijzing waarvan hij beter kon worden. Hij is haar dankbaar, dat ze zich zorgen over hem maakte. Ik gedroeg me als een Don Quichot, die ervan overtuigd was dat hij tegen reuzenarmen vocht, terwijl het in werkelijkheid molenwieken waren. Om niet steeds in woede uit te barsten, zal ik mijn overtuigingen moeten herzien en wijzigen. Want de manier waarop ik kijk, bepaalt de emotie. Als mijn vooronderstellingen door angst zijn gekleurd, dan zal in alle omstandigheden de emotie angst voor anderen zichtbaar en voor mezelf voelbaar worden. Het herzien van vooronderstellingen leidt tot verandering van gevoelens. Als je bijvoorbeeld denkt dat anderen erop uit zijn om je een hak te zetten, dan zie je niet dat iemand uit vriendelijkheid als eerste door de draaideur gaat, zodat jij niet hoeft te duwen. Nee, denk je, die ander vindt zichzelf belangrijker dan jij en glipt je voor. Als je meer plezier in het leven wilt, hebben, kun je beter je vooronderstellingen eens goed onder de loep nemen. Wat je kunt doen om woede onder controle te krijgen is lichaam en geest in zo’n conditie proberen te brengen, dat woede je niet overkomt. Lukt het je om je levenslust en je energie in balans te brengen en op het goede in jezelf en in anderen te richten, dan hoef je woede niet te onderdrukken, maar komt zij eenvoudigweg niet in je op. In goede conditie komen betekent kort gezegd spanningen en gifstoffen uit je lijf weghalen en deugdzaamheden als verdraagzaamheid en geduld bevorderen. Het lichaam reageert op alles wat van buiten naar binnen komt. We kunnen erop letten dat we geen zogenoemd ‘woedend’ voedsel innemen. Het meeste dierlijk voedsel is beladen met de woede van kippen, varkens en runderen die in hun stallen geen uiting hebben kunnen geven aan de woede van hun opsluiting. Dat gif hoopt zich in de mens op. Maar zelfs gezond voedsel wordt in de levensmiddelenfabriek vaak door allerlei toevoegingen zo voorbewerkt, dat ze in het lichaam gifstoffen afgeven, die deels nauwelijks kunnen worden verwijderd. Al die gifstoffen bij elkaar belasten op den duur de leverfunctie. Vanuit de Chinese geneeskunde is bekend dat een overbelaste lever aanleiding tot woede-explosies en spanningen in het lijf geeft. Die spanningen zijn met bijvoorbeeld stretchoefeningen te doorbreken. Gifstoffen in het lichaam zijn onder meer met darmreinigers te verwijderen. Maar beter is gezond voedsel te gebruiken en dat vreedzaam in eigen keuken te bereiden. In een gezond lijf kan woede zich nauwelijks ontwikkelen. Vervolgens kun je als tegenhanger van de destructieve emotie van woede deugdzaamheden bevorderen. Zo kun je je richten op gedrag waaruit blijkt dat je verdraagzaam bent, geduldig, vriendelijk, voorkomend, liefdevol, mededogend, vertrouwensvol en inlevend. Je kunt nog verder gaan en proberen de woede van anderen tegenover jou niet tot je toe te laten en niet zelf ook kwaad te worden. Het niet kwaad worden is dan niet langer meer afhankelijk van de volmaaktheid van de ander, maar van eigen deugdzaamheid, met name van geduld en verdraagzaamheid. De eerste stap daartoe zou kunnen zijn dat je na een woedeaanval probeert om de woede in je gedachten terug te halen en haar met tederheid en vriendelijkheid te benaderen en zelfs te omhelzen, wat iets anders is dan zo snel mogelijk de woede te vergeten. Je kunt de energie die bij morele verontwaardiging en woede vrijkomt proberen om te zetten in ijver voor gerechtigheid en met vurige vastberadenheid proberen een situatie te boven te komen. Dat is effectiever dan nog meer kwaad te worden en in gemopper te blijven hangen. In tijden dat het niet lukt om woede onder controle te krijgen, ben je geneigd om in emotionele omstandigheden radicale beslissingen te nemen. Heel vaak neemt men bijvoorbeeld tijdens een echtelijke ruzie de beslissing om te gaan scheiden. Dat is niet verstandig. Maar het gebeurt dan juist toch, want woede schakelt redelijk denken uit. Daarom is het wel verstandig om je in rustige perioden voor te nemen en in te prenten, dat je in zo’n noodlottige situatie nooit een beslissing zult nemen. Je kunt je die gedachte zo inscherpen, dat je tijdens een woedeaanval naar jezelf luistert, ook al ben je je er dan niet van bewust. De emotie van woede wordt tot de hoofdzonden gerekend, wanneer je nalaat te proberen die emotie om te vormen uit liefde en eerbied voor het leven (en voor wie wil voor de schepper van het leven), de medemens en jezelf. Woede 2Datum: 06-02-2010Op een grazige lentewei strekken de koeien lui hun poten. Het was een koele nacht. Maar nu de zon doorbreekt kijken ze elkaar glunderend aan. Als ze zich koest houden hebben ze van Rosse, de stier, niets te vrezen. Door de jaren heen weten ze dat ze geen aandacht aan hem moeten besteden en hem zeker niet recht in de ogen moeten kijken. Dat zou alleen maar zijn wellust aanwakkeren. Geen van de koeien ziet er naar uit om drachtig te worden. Ze zijn er zich van bewust dat ze als dikbil gauw de begeerte van Rosse kunnen opwekken. Bij elke hap vers gras horen ze elkaar uit de brede neusgaten briesen. De geluiden vermengen zich met scheten, die in het leven van de koeien een aangenaam en gezellig geluid vormen. Maar toch hebben ze geleerd om zich niet al te opvallend te gedragen, terwijl ze Rosse gunnen dat hij hun heer en meester is. Hee, daar kraakt en piept het hek van de weide. Wie hebben we daar, denken de koeien en alle koppen richten zich naar de pronte mensenvrouw die de weide instapt. Ze heeft een touw bij zich. Ach jee, een van hen zal moeten worden meegenomen. Het zal Rietje zijn, de oudste van de koeien. Als die maar niet naar het slachthuis wordt afgevoerd. Gewoon blijven doorgrazen en niet opkijken. Alleen Rosse steekt verbolgen zijn kop omhoog. Wat moet dat mens bij mijn koeien?, denkt hij. O nee, dat zal niet doorgaan. Hij rent als een dolle stier op dat menspersoon af, geeft haar een flink aantal stoten, zodat ze kermt van de pijn en op de grond blijft liggen. De vrouw gilt het uit van de pijn. Daar komt haar man aangesneld. Hij praat in een apparaatje en na een klein poosje zien de koeien en Rosse dat de vrouw door een ambulancewagen meer dood dan levend wordt afgevoerd. Rosse triomfeert. Zijn koeien kijken vol trots naar hem. Tegen het einde van de dag komt een boer met bleek gelaat woest het weiland op stormen. Hij heeft ook al een stevig touw bij zich. Als Rosse kon blozen, zouden de koeien zijn kop paarsrood hebben zien worden. Rosse briest en verzet zich als de boer het touw door zijn neusringen wil steken. Rosse raakt alweer door dolle heen. Hij neemt de boer op zijn hoorns, kwakt hem tegen de grond en stampt vol woede de boer op het hele lijf. Morsdood is hij. Rosse rent woedend en briesend over de wei. Hij alleen is de baas en wie hem te na komt, legt het loodje. Blinde woede, niet in de gaten hebbend dat boer en boerin hem en de koeien verzorgden en hen het leven mogelijk maakten. Woede is niets ontziend. Woedende mensen overzien niet of nauwelijks wat de gevolgen van hun extreme emotie zijn. Maar op dit moment zijn ik als schrijver en u als lezer min of meer kalm en voor rede vatbaar en kunnen we een poging doen om stil te staan bij wat woede teweegbrengt. Een woede-uitbarsting binnen een relatie kan soms verfrissend en zuiverend werken. Dan maakt woede los, wat tot dan toe onbespreekbaar was. Maar het kan ook een tegengestelde kant opgaan. Verbittering tussen de partijen neemt dan toe. Beider harten worden gesnoerd en verkillen. Barricades rond eigen standpunten worden versterkt. Ook al ebt de woede schijnbaar weg, zij trekt zich alleen voor een kortere of langere tijd terug om daarna weer in ongekende felheid terug te keren. Als beide partijen even sterk zijn, wordt er geknokt tot het bittere einde zoals bij de twee honden die elkaar van woede opvraten en van wie alleen de staarten overbleven. Is een van de partners zwakker, dan wordt hij of zij steeds meer geslachtofferd. Lol, plezier en tederheden zijn in de omgang met elkaar verdwenen. En het slachtoffer kan hoogstens bij anderen weer even op adem komen. Totdat de woesteling dat merkt en daar een stokje voor steekt en als een dolle stier de ander om zeep brengt. Het is werkelijk rampzalig wat er allemaal kan gebeuren. De negatieve emotie van woede brengt andere waardevolle en constructieve emoties uit balans. Van enige vorm van liefde, tederheid en vriendelijkheid is geen sprake meer, laat staan dat men kan zich nog in de ander kan inleven. Normaal gesproken zijn bij een gezond mens alle gevoelens met elkaar in harmonie. Als woede je eenmaal parten speelt, heeft geen enkel ander positief gevoel nog kans zich te uiten. Woede is allesoverheersend en kan alleen nog door andere negatieve emoties zoals jaloezie, hebzucht of arrogantie worden ondersteund. Zo komt er bij een woeste verkrachter ook nog tot het waanzinnige gedreven wellust of machtsvertoon bij. Woede lost geen problemen tussen mensen op. Het redelijk denken is immers uitgeschakeld. Er valt niet te praten en te overleggen. Er wordt alleen geschreeuwd en gegild. Het gaat daarbij dan niet om te overtuigen, maar alleen om te intimideren en te kleineren. Creatief denken dat voor het oplossen van problemen onontbeerlijk is, wordt geblokkeerd. Dat is niet alleen merkbaar tijdens een woedeaanval, maar ook zelfs als woede sluimerend is. Het berooft de geest van een open ruimte, waarin het denken zich vrij kan ontplooien. Woede is als een massa steenblokken in een rivier waarin een vrije gedachtestroom wordt belemmerd. Woede maakt ontvankelijkheid onmogelijk. Men is niet ontvankelijk voor muziek, gedachten, gevoelens, poëzie, schoonheid, kortom voor alles wat het leven in positieve zin dynamiseert. Sluimerende woede is schadelijk voor zowel de fysieke als de mentale conditie. De opstijgende woede-energie is belastend voor lever en hart en belemmert een harmonische stroom van bloed en energie door het lichaam. Ze ontkracht mentale activiteiten zoals rustig concentreren, logisch denken, observeren en interpreteren. Men slaapt onrustig, waardoor het lichaam nauwelijks kans heeft zich te herstellen en de basisenergie van de nieren afneemt, zodat men vroegtijdig veroudert. Normaal gezien ontwikkelt onze geest zich door regelmatige bezinning gedurende het leven. Bij sluimerende woede komt men niet verder dan mokken, geestelijke groei wordt afgeremd en zelfs onmogelijk gemaakt. Woede-explosies en zelfs ook sluimerende woede verschralen de leefbaarheid binnenshuis of in andere woongemeenschappen zoals dorp of stadswijk. Het roept beelden op van verruïneerde interieurs of van kapotgeschoten huizen ten tijde van oorlog, ontheemde gezinnen of gezinnen waarvan de vaders en zonen door oorlogsgeweld zijn omgekomen. Het leven is grauw. Blijft de woede aanhouden, dan bloedt het leven uiteindelijk dood met de laatste kruitdampen nog in de neusgaten. Dit alles betreft extreme uitingen van woede. Daarentegen kan boosheid of morele verontwaardiging het begin zijn van herschepping van orde, waar die dreigde te ontsporen. Zo ook kunnen ambitie en levenslust aan gematigde drift gepaard gaan. En zelfs een lichte vorm van woede is waarschijnlijk altijd nog beter dan apathie. Een felle reactie op een misstand kan verfrissend werken en de geest verhelderen. Zeker wanneer boosheid of woede aanleiding worden tot bezinning en reflectie op bezigheden die in een slop dreigden te raken. Woede 1Datum: 23-01-2010In het ritme van de jaargetijden overvalt mij na het dieptepunt van de winter een periode van depressie. Ik kan dan maar beter niet op mijn kamer blijven, maar ga in de tuin werken of een fysiek uitputtende wandeling maken. In zo’n fase ben ik onredelijk tegen mensen die mij lief zijn, voel ik me machteloos. Dat de eerste drie café’s onderweg gesloten zijn maakt me kwaad. Ik ken mezelf: doorlopen, steviger doorlopen, het gekanker in mezelf afschudden door lichamelijk moe te worden. Elke passant groet ik, maar ze groeten niet terug. Het maakt me hels. Op een doorgaande weg tussen twee gehuchten is warempel toch een café open. Ik bestel koffie en een glas water, alle losgekomen ellende uit me wegspoelen. Een oude man aan de bar vertelt de cafébaas over een nest koolmezen in zijn tuin. Dat beeld verfrist me. Ik begin rustiger te ademen en denk na over depressie die vaak aan deels ingehouden woede en machteloze woede gepaard gaat. Depressie of chagrijn, waarvan de ander de dupe is. Ik neem een slok water en verslik me. De ander? De ander, ben ik die niet zelf? Ik ga dus tegen mezelf tekeer, maar die ander in mij besefte dat tot op dit moment niet. Eeuwige gespletenheid in mezelf. Wie gaat tegen wie tekeer? De een is iemand met verwachtingen, de ander is de gekwetste, die daardoor onberekenbaar wordt. Konden die twee zelven maar eens over elkaar heen glijden en tot één persoon versmelten. Dan ontdek ik plots dat er in mezelf een derde persoon is die de twee met elkaar in gesprek heeft gebracht. De oude man aan de bar geeft me een knipoog en vraagt vriendelijk: ‘Aan de wandel, meneer?’ Al jaren vraag ik me af waar toch die woede in mezelf vandaan komt. Het is zeker niet altijd de ander die woede in mij opwekt. Het kan gebeuren dat ik alleen thuis ben, mijn hoofd aan het openstaande keukenkastje stoot en ik dan het net afgedroogde bord op de keukenvloer kapot smijt. Het wordt nog erger als ik vervolgens weer op mezelf kwaad word, omdat ik zo’n impulsieve woedeaanval had. Verdomme, het was een van de borden die mijn vrouw koesterde. Waarom ineens de regie op mijn eigen reacties kwijt? Gelukkig is die woede - als ik op mijn eentje ben - niet altijd negatief. Ik herinner me dat ik vroeger bij een wiskunde-opgave, verbeten en nijdig naar een oplossing zocht. Daar kon je zelfs bepaalde lol aan beleven. Kwam ik er ’s avonds niet uit, dan lag ik er ’s nachts in bed over door te malen. Dat soort drift leidde uiteindelijk tot een oplossing en gaf dan een goed gevoel. Een stimulerende, productieve en constructieve woede. Zeker geen zonde te noemen. Op andere momenten ontstaat woede tijdens een doorgaans onbenullig ruzietje. ‘Waarom doe je nooit eens wat in huis? Ik moet hier altijd alles zelf opknappen.’ Naar mij toe een uitbarsting met veel geschreeuw, waarop ik met woede reageer. Achteraf bezien, als ik weer ben gekalmeerd, realiseer ik me dat ze nog gelijk heeft ook. Maar tijdens een woedeaanval ben je kennelijk de macht over redelijk denken kwijt. In erger gevallen kan het gebeuren, dat je het op den duur nalaat om je op je gedrag te bezinnen. De woede naar buiten toe ebt na kortere of langere tijd weg en zakt dan voor een poosje terug in het moeras van de vertroebelde geest. Er hoeft vervolgens maar iets te gebeuren of zij borrelt direct weer aan de oppervlakte op. Als die woede zo diep wortelt, wordt het hoog tijd om bij je gedrag stil te staan en het al of niet in gesprek met anderen te onderzoeken. Het kan zijn dat je erachter komt dat tot nu toe je diepste overtuiging was dat er weinig of niets aan jou mankeerde. Aanvankelijk wil je er niks van horen dat een ander dat anders ziet, want je bent bovendien nog eens aan je overtuigingen gehecht ook. En natuurlijk ben je dan gauw beledigd of gekwetst. Blijf je aan dat zelfbeeld vastplakken, dan verwordt je gedrag tot een ijzeren harnas, waardoor je innerlijk voor de ander en voor jezelf onbereikbaar wordt. Ben ik na een woede-uitbarsting weer rustig geworden, dan laat ik me bij mijn overwegingen graag door de oud-Chinese denkwereld inspireren: woede komt uit angst voort, zij overheerst redelijkheid, onderdrukt vreugde en de neiging tot humor en is gevolg van onverwerkt verdriet. Daar kom ik beter mee uit de voeten dan de moderne fysiologische benadering die het ontstaan van woede verklaart uit allerlei biochemische processen in de hersenen, waarop ik geen vat heb. De milde vorm van woede zou je boosheid kunnen noemen. Daarin zijn weer twee vormen te onderscheiden. Boosheid die voortkomt uit gehechtheid en boosheid uit mededogen. De eerste zie je bij kinderen: als ze niet krijgen wat ze willen, kunnen ze gaan stampvoeten of schreeuwen om hun zin te krijgen. Dat soort reactie zie je ook wel bij volwassenen die in dat kinderlijk gedrag zijn blijven steken. Daarnaast kun je ook boos worden door morele verontwaardiging: je wordt boos omdat bepaalde gelden door bijvoorbeeld managers in de zorg worden opgestreken, terwijl zorgbehoevenden wegens geldgebrek zorg moeten ontberen. In andere gevallen kan die morele verontwaardiging soms ook tot noodzakelijk geweld leiden: criminelen die een hotel dreigen op te blazen, zonder pardon onmiddellijk afschieten. Minder aanvaardbaar wordt het, als morele verontwaardiging tot een explosieve en onredelijke woede ontwikkelt, waardoor men de greep op de werkelijkheid verliest. Dit wekt woede van de tegenstanders op en zo escaleert woede bij alle betrokken partijen. De wijdere omgeving ziet dat alles met lede ogen aan en huivert voor alle gevolgen. Bij hen ontstaat dan de neiging om de misstanden, die aanvankelijk tot morele verontwaardiging aanleiding gaven, te gaan bagatelliseren of toe te dekken en zelfs te ontkennen. Als er in godsnaam maar geen woede-explosie ontstaat. Boosheid door morele verontwaardiging is dus een mildere vorm van woede. Van de andere kant kan woede ook ziekelijk worden. Dat gebeurt als woede alle redelijkheid aan je onttrekt en je geen zicht meer hebt op de negatieve gevolgen van de woede-uitbarsting. Bijvoorbeeld als twee snelheidsmaniakken op de weg elkaar klem rijden en dan om een onbenulligheid elkaar te lijf gaan, waarbij een van beiden het loodje kan moeten leggen. Doorgaans komt woede voort uit een gevoel van machteloosheid. Machteloos tegenover bijvoorbeeld fundamentalisten of bureaucratische ambtenaren, die zich achter regels verschuilen. Ze blijven bij voorkeur naamloos en je wordt binnen het ambtelijke apparaat van kastje naar de muur gestuurd. Of machteloos tegenover je partner. Je voelt je niet begrepen of je bent niet instaat je eigen denk- en gevoelswereld op hem of haar over te brengen. Misschien is daardoor de relatie al langer verstoord en sluimeren gevoelens van onvrede daarmee al enige tijd ondergronds voort, ontvlammen zij bij de minste prikkel en zetten je driften in lichterlaaie. Woede kan van jongs af aan een innerlijke houding zijn geworden. Er is een voortdurend nijdig verzet tegen alles wat frustreert. Men heeft niet met frustraties leren omgaan. Of anders gezegd, men leeft voortdurend met onrealistische verwachtingen. Het eens verwende kind dat alles kreeg wat zijn hartje begeerde, kan op volwassen leeftijd in woede uitbarsten, als alweer een promotie op het werk of de jackpot aan zijn neus voorbijgaat. Iedereen is altijd tegen hem en nooit tegen anderen wie het voor de wind gaat. Hierbij is te denken aan de eeuwige mopperkont, dan wel het ‘kort lontje’, met alle variaties daartussen. Tenslotte kan de emotie van woede ongericht zijn. Zoals bijvoorbeeld ook voor bepaalde angstgevoelens geen concrete oorzaak is aan te wijzen. Woede of angst zijn er eenvoudigweg. Als in een mierenhoop gonst het hele lijf van woede. Een kleine boskabouter hoeft er maar naar te kijken en de mieren zwermen naar buiten. De oorspronkelijke levenslust vindt niet langer een adequate vorm om zich te uiten, maar is verstrikt geraakt of vastgelopen, als een motor zonder olie. Zelfs een lief woord werkt als een hatelijke opmerking, een kus is een vuistslag in het gezicht, een schouderklopje een uitdaging tot slaande ruzie. Het mankeert aan meegaandheid, geduld en liefdevolle betrokkenheid op de leefomgeving, die daaronder heeft te lijden. Collectieve woede uit zich in ideologische strijd tussen verschillende politieke partijen, godsdiensten of levensopvattingen. Een menigte of volk raakt opgehitst door een gebeurtenis. Als er een schreeuwt: ‘Kruisig hem’, schreeuwt ineens heel de meute: ‘Kruisig hem’. Soms ook is de rede ver te zoeken als een politicus stellingen poneert die als brandstof in een vat vol brandbare emoties van de goegemeente plonzen, waardoor - tegen alle redelijkheid in - volkswoede tot uitbarsting komt. Woede wordt van oudsher tot de zeven hoofdzonden gerekend, als een emotie die uit balans is met meer gematigde emoties, houdingen of deugden, waarbij je kunt denken aan toorn als gevoel van misnoegen gebaseerd op redelijkheid, morele verontwaardiging, zelfs rechtvaardigheid en ook levenslust, die alle in balans worden gehouden door mildheid, berusting, geduld, verdraagzaamheid, incasseringsvermogen, tolerantie, acceptatie en humor. Tegenover woede als hoofdzonde staan laksheid, passieve medeplichtigheid, extreme inactiviteit en apathie. Bij woede is er dus geen sprake van acceptatie of geduld. Je wilt niet zonder meer accepteren dat een ander je niet begrijpt. Je wordt daar moedeloos van, je levenslust ebt weg of slaat als een uiterst dynamische kracht in woede om: de levensenergie giert als een woeste storm door je lijf en je bent onvermogend de storm tot bedaren te brengen. Hebzucht 3Datum: 09-01-2010Hoe kom je van hebzucht af? Hoe komen we van collectieve hebzucht af? Van dat ‘begerig verlangen’ waarna het Latijnse woord avaritia voor hebzucht verwijst. Van hebzucht als verslaving. We kunnen de nadelen onderkennen, maar toch verslaafd blijven aan begerig verlangen naar geld en goed. Hebzucht belemmert in veel opzichten. Vrekkige hebzucht zou in soberheid omgezet moeten kunnen worden en verkwistende hebzucht in gulheid en vrijgevigheid. Vrekkigheid is buiten proporties oppotten alleen om het willen hebben. De mateloze verzamelwoede van de vrek is voor de buitenstaander allang zinloos geworden, maar wordt misschien door de vrek niet als zinloos ervaren, tenzij zijn verslaving de overhand heeft gekregen. Als de vrek - omdat hij zich arm voordoet - door zijn vriend op een etentje in een restaurant wordt uitgenodigd, en zijn vriend bij de rekening als attentie een balpen wordt aangeboden, zal de vrek op een onbewaakt moment er een tiental van in zijn zak steken. Die bewaart hij totdat ze zijn uitgedroogd en dan nog zal hij ze in zijn bezit houden, in een doosje op zolder, want weggooien dat is pas echt zonde. Als de vrek verslaafd is, kan het zijn dat hij van de verslaving af wil, omdat het object van verslaving dan wel begeerlijk is, maar de verslaving zelf hem kan ergeren. Hij wil geen slaaf meer zijn. Het negatieve gevoel van verslaving kwelt hem. De vrek kan die hartstochtelijke neiging om te begeren niet zomaar ontkennen of wegstoppen. Misschien lukt dat even, maar de begeerte, de drang te willen hebben, is sterker dan zijn liefde voor het object van zijn begeerte. Wil hij van die drang verlost, dan zou hij kunnen proberen die met enige vriendelijkheid te benaderen. Beste vrek, spreekt hij zichzelf toe, zie die drang als een dreinend kind in jezelf. Sla hem niet om de oren, maar glimlach tegen hem. Hou die vriendelijkheid lange tijd vol. Op een gegeven moment kan het je overkomen dat je behagen schept in je eigen vriendelijke houding. Bij de neiging uit de reparatiegarage een greep in de bak vol glinsterende sleutelhangers te doen, hoort de vrek tegen zichzelf zeggen: hee, lieverd in mij, één is genoeg. Langzaamaan wordt de vrek vriendelijk. Niet alleen voor zichzelf, maar ook voor anderen. Na nog langere tijd is hij zichzelf dankbaar, dat hij ooit vrekkerig en hebzuchtig was, want die neiging heeft hem de kans gegeven om een ander mens van hem te maken. Het is als met een kwaadaardige tumor in je lijf. Die wordt met de gruwelijkste en meest mensonvriendelijke middelen agressief aangepakt. Maar die sympathieke tumor deed niets anders dan de kankercellen in je lijf op een plek verzamelen, zodat je langer kunt blijven leven en ze niet door het hele lijf blijven rond razen. Bij de vrek heeft een boosaardige verslaving zich samengebald tot een onzinnige verzamelwoede. De verslaving manifesteert zich niet op alle fronten, maar slechts op één punt: kost wat kost te willen hebben. Als de verslaafde vrek zichzelf niet herstelt, metastaseert zijn ondeugd in verschillende opzichten: de vrek wordt egocentrisch, zijn verzamelwoede kan in diefstal overgaan en hij wordt liefdeloos tegenover zijn naaste omgeving, laat staan tegenover behoeftige mensen in een wijdere omgeving. Het andere type hebzuchtige, de verkwister, profiteert onmiddellijk van wat hij aan geld of bezit te pakken heeft gekregen. Verkwisten en geld verspillen aan nodeloos bezit van goederen kan aan eerzucht, ijdelheid, hoogmoed en arrogantie zijn gekoppeld. Dat zijn dan de drijfveren om geld en goed te vergaren. Ook deze innerlijke houdingen kun je niet zomaar bij je jezelf proberen te ontkennen of te onderdrukken. Ook hier zou je die ondeugdelijke neigingen in jezelf met vriendelijkheid moeten benaderen. Een vriendelijkheid die na verloop van tijd tot vriendelijkheid naar anderen kan uitgroeien, anderen goed willen doen, omdat jezelf hebt ervaren wat het is om goed en gul tegenover jezelf te zijn. Je maakt dankbaar gebruik van je vermogen om geld en goed te kunnen verzamelen. Die eigenschap kun je nu inzetten voor anderen bij wie die vaardigheid niet zo sterk is of die haar missen. Het is zelfs denkbaar dat een bekoelde en afgeremde hoofdzonde van verkwistende hebzucht wordt omgezet in een beroepskeuze voor financieel planner, hypotheekadviseur of bankier. Of dat je je gezond verstand op het gebied van kapitaalvermeerdering gebruikt om familie en vrienden, die daar geen kaas van hebben gegeten, bij hun kapitaalbeheer te adviseren. Aan collectieve hebzucht gaat de samenleving ten onder. De huidige economische principes hebben onze maatschappij sinds enige eeuwen een goed eind vooruit geholpen. Maar in dit nieuwe millennium lijkt het hoogtepunt daarvan bereikt. Het wordt tijd voor een omslag, die door toekomstdenkers al is voorbereid. Een samenvatting van een omkering van collectieve hebzucht heeft paus Benedictus aangegeven in zijn rondzendbrief Caritas in veritate. Zijn programma is niet per se gekoppeld aan het belijden van een bepaald Godsgeloof, maar vormt een fundament voor het realiseren van nieuwe waarden. Hierbij is te denken aan herstel van menselijke waardigheid: de mens is meer dan producent en consument met aandacht voor de mens als sociaal, spiritueel en relationeel wezen. Daarbij staat het gezamenlijk welzijn van mensen voorop: de mens in gezin, werkkring, woonland, Europa en in de wereld. In plaats van collectieve hebzucht staat onder meer aandacht voor de wereldvoedselcrisis, milieu-, energie- en watercrisis centraal. Zoals individuele hebzucht alleen met spaarzaamheid en gulheid, die beide door liefde en vriendelijkheid worden gevoed, kan worden overwonnen, zo wordt collectieve hebzucht alleen door liefdevolle nationale, internationale en mondiale solidariteit in toom gehouden. DriekoningenDatum: 26-12-2009Het driekoningenverhaal verteld voor kinderen Het kerstfeest is al een paar dagen voorbij. De opa’s en oma’s zijn allang weer vertrokken. Maar de kerstboom mag nog even blijven staan. De herders komen elke avond weer even om de hoek in de stal kijken. Op een zekere nacht, net als de herders willen vertrekken, gaat weer heel zachtjes de staldeur open. Jozef, Maria en de herders kijken verbaasd op. Wie zijn dat nou? Daar staan drie mannen in de deuropening. Ze komen voetje voor voetje naar binnen. Wat een mooie, dure kleren dragen zij. In alle kleuren en met gouden stiksels erop geborduurd. Ze dragen ook gouden kronen op het hoofd. Een van hen is een neger met een zwart gezicht en zwarte handen. De andere twee hebben een baard. Ze knielen eerbiedig voor de kribbe neer. Maria en Jozef kijken verschrikt en weten niet wat ze moeten zeggen. Dan zegt Jozef: ‘Wat is wierook,’ vragen Guusje en Julia tegelijk. ‘Deze wierook,’ zegt Melchior, ‘zal ik laten branden. En kijk maar eens wat een heerlijke rook omhoog stijgt.’ De herders kijken elkaar aan en snuiven een voor een de lekkere geur op. ‘Wat is dat dan die mirre,’ vraagt Guusje. De drie koningen gaan nu op een bankje in de stal zitten. Jozef vraagt hoe ze wisten dat hier in de stal te Betlehem Jezus was geboren. Koning Baltasar vertelt: ‘We komen uit landen hier heel ver vandaan, in het oosten. We waren bij elkaar op visite. Dat doen we wel vaker. We kijken dan ’s avonds en ’s nachts naar de sterren. Jullie moeten weten dat we alle drie heel veel van sterren weten. Want als je daar goed naar kijkt kun je voorspellingen doen. En als koningen moeten wij goed in de toekomst kijken om onze landen te kunnen besturen. We zijn niet voor niets koning,’ lacht koning Baltasar. ‘Op een mooie avond zaten we na het avondeten op een terras van het paleis nog wat te drinken. Het was al donker. De kamelen achter het paleis trappelden al vol ongeduld. We hesen ons ieder tussen de twee bulten van onze eigen kameel en toen ging het voorwaarts, de ster achterna. Onderweg bespraken we wat dit allemaal te betekenen zou kunnen hebben. Na heel lange tijd kwamen we in een grote stad. Dat was Jeruzalem. We kenden de koning die daar woont. Koning Herodes. Die kennen jullie natuurlijk ook. We gingen naar zijn paleis. Het was nacht, maar koning Herodes was opgestaan toen hij kamelen hoorde brullen. De poorten van zijn paleis gingen open en Herodes ontving ons in zijn troonzaal. We vroegen aan Herodes: 'Eigenlijk hield koning Herodes de drie koningen voor gek,' zegt mama. 'Luister maar eens wat er in het hoofd van Herodes omging.' Hee, dacht Herodes. Wat is dat nou? Een pasgeboren koning? Er is helemaal geen pasgeboren koning. Ik ben de koning en niemand anders. Maar Herodes liet niet aan de drie koningen merken dat hij niets van een nieuwe koning wilde weten. Dus hij lachte maar een beetje mee. ‘Dat is heel gemeen van Herodes,’ zegt Julia. Koning Baltasar gaat verder met zijn verhaal: ‘Wat een mooi verhaal,’ zegt Jozef. ‘De ster heeft u de juiste weg gewezen, want dit kind hier is Jezus, de nieuwe koning van dit land. Hij zal de mensen leren hoe zij moeten leven en elkaar en God moeten liefhebben.’ De drie koningen krijgen tranen in de ogen. Dan staan ze op. Ze buigen nog eens heel diep naar Jezus in de kribbe en naar Jozef en Maria, voordat ze weer vertrekken. ‘Wat een spannend verhaal, mam,’ zegt Julia. De drie koningen zitten weer op hun kamelen. Vanuit de hemel komt een engel aangevlogen. Zijn grote vleugels ruisen door de lucht. De drie koningen horen een stem, die zegt: ‘Dus koning Herodes heeft Jezus gelukkig niet kunnen vinden,’ zegt Julia heel wijs. Koning Herodes is vroeg opgestaan en verwacht elk ogenblik de drie koningen om hem te vertellen waar hij Jezus met zijn ouders kan vinden. Hij heeft zijn ontbijt al op. Maar nee hoor, er komen geen drie koningen bij hem op bezoek. ‘Dat vind ik zielig,’ zegt Guusje boos, ‘en gemeen ook.’ Als de drie koningen uit de stal zijn vertrokken en ook de herders naar huis zijn gegaan om te slapen, zegt Jozef tegen Maria dat ze ook maar gauw op het stro moeten gaan liggen. Het is een drukke dag en avond geweest. Ze praten nog wat met elkaar en zijn heel blij dat er zo’n hoog bezoek is geweest. Het duurt niet lang of ze slapen. Terwijl Maria in een diepe slaap is en zich nog eens lekker omdraait, hoort Jozef een vreemd geluid. Hij schiet verschrikt omhoog. Ineens is er volop licht in de stal. Een engel staat eerbiedig met gevouwen handen bij Jezus die in de kribbe ligt. Hij kijkt Jozef in de ogen en zegt: Het is donker buiten. Jozef helpt Maria op de rug van de ezel en zet Jezus op haar schoot. De maan verlicht het pad naar het zuiden, naar het land van Egypte. Gelukkig vinden ze daar een huis. Ze blijven er een aantal jaren wonen en leren de taal die in dat land wordt gesproken. Jozef is weer timmerman en Jezus is een leuke kleuter geworden. In de hele buurt staat hij als een lekker jong bekend. En Maria als de mooiste en liefste moeder. Na een paar jaar verschijnt er ’s nachts weer een engel aan Jozef. Nu was het een goed bericht. Ze kunnen weer terug naar hun eigen land, zegt de engel, want de wrede koning Herodes is gestorven. Nu is de zoon van Herodes de nieuwe koning geworden. Maar ja, denkt Jozef, veronderstel dat die even slecht is als zijn gestorven vader. Het lijkt hem daarom verstandiger om uit de buurt van Betlehem weg te blijven. Ze reizen met een omweg naar het noorden van het land, naar hun oude woonplaats Nazaret. En daar groeit Jezus op en hij helpt zijn vader in de timmerplaats, totdat hij volwassen wordt. Dan gaat hij rondtrekken om de mensen te vertellen van zijn nieuwe koninkrijk, waarvan hij de koning zal worden. ‘Zo nu weten jullie wie de drie koningen zijn en waarom we het feest van Driekoningen vieren,’ zegt mama en slaat het boek dicht. ‘Kijk eens, daar komt papa met de driekoningentaart. Wie zal bij ons op het feest van Driekoningen de koning worden?’ KerstmisDatum: 19-12-2009Het kerstverhaal verteld voor kinderen Julia en Guusje hebben hun tanden al gepoetst. Het is midden in de winter en buiten is het donker, maar binnen bij de kerstboom is het licht en warm. Papa vraagt aan mama of zij eens een mooi verhaal wil voorlezen. Heel lang geleden woonde in een land hier heel ver vandaan, een meisje. Maria heette ze. Het is een mooie dag. De zon schijnt en de vogels zingen nog luider en vrolijker dan op andere dagen. Terwijl Maria door de smalle straatjes loopt, denkt ze er ineens aan dat ze voorbij het huis van haar vader en moeder komt. Wat zullen die het leuk vinden om oma en opa te worden. Opa Joachim en oma Anna. O nee, ze zouden zich rot schrikken en denken dat ze met haar vriend Jozef naar bed zou zijn geweest. Wat zouden alle andere mensen in het dorp daar dan wel niet van denken? Nee, het was maar beter om eerst Jozef alles te vertellen. Maria wreef onder het lopen over haar buik. Een beetje dikker leek die wel. Daar om de hoek is het huis van Jozef. Ze hoort hem in de werkplaats timmeren. Hij moest nieuwe kozijnen maken voor het huis van de slager. Jozef blijft alleen achter. Hij slokt de wijn snel achterover en valt op de bank in slaap. Hij droomt van Maria, dat hij van haar houdt, dat hij haar kust en dan..., een hevig geruis in de kamer. Verschrikt staat Jozef op. Een engel. Wat een licht ineens. ‘Wat is dat: een eitje in haar buik?,’ vraagt Guusje. Mama legt uit dat elk kindje uit een eitje in de buik van een moeder groeit. ‘Jozef, je kunt Maria echt vertrouwen. Zij is met niemand naar bed geweest. Ze wil alleen jou. Je kunt gerust met haar trouwen. Ik zal je nog wat vertellen, Jozef. Het kindje dat op komst is, wordt koning en zal de mensen op het goede pad brengen. Noem hem Jezus. Jezus zal voor alle mensen een voorbeeld worden en hen over God in de hemel vertellen...’ Weer dat verschrikkelijke geruis van vleugels en weg is de engel. Jozef schrikt wakker. Het was een droom. Maar hij gelooft in dromen. Dromen vertellen de waarheid. Wat raar toch, denkt Jozef, het was dezelfde engel, die ook Maria vandaag heeft bezocht. Hij zucht eens diep. Van werken komt nu niet meer. Jozef holt bijna de deur uit op weg naar zijn liefje. Maria zit thuis op haar stoel en huilt. Dan neemt Jozef haar in de armen en hij fluistert in haar oor, dat hij van haar houdt en dat hij nu weet dat ze hem niet met een andere jongen heeft bedrogen. En dan zegt hij: Binnen de kortste keren weet heel de buurt en de hele stad dat Maria in verwachting is. Het kan Maria en Jozef niet schelen, wat de mensen ervan denken. Alleen de vader en moeder van Maria weten er het fijne van. ‘Weet je nog hoe die heten, Julia?,’ vraagt mama. Jozef is druk bezig met zijn werk en tussendoor bouwt hij aan het nieuwe huis waar hij samen met Maria zal gaan wonen. Op een dag klopt Maria ’s morgens heel vroeg bij Jozef aan. Hij draait zich nog eens om in zijn bed en wordt dan wakker. Maria zegt tegen hem: Elisabet is al wat ouder, maar Maria vindt het fijn om met haar om te gaan. Het zal vandaag een hele tippel worden. Jozef zwaait haar uit. Hij heeft tranen in de ogen, omdat hij Maria zo lang zal moeten missen. Onderweg plukt Maria een bos bloemen. Elisabet en Maria weten van elkaar dat ze zwanger zijn, maar Elisabet weet nog niet dat ze vandaag bezoek van Maria krijgt. Ze is met een oude man getrouwd. Zacharias heet hij. Dat is wel zielig: Zacharias kan niet meer praten, heeft zijn stem verloren. Dus Elisabet zal blij zijn als ze weer even kan babbelen met haar lieve nichtje Maria. Het is erg warm onderweg. Gelukkig is het niet ver meer. Daar staan al de eerste huizen van het dorp. Maria weet precies hoe ze moet lopen. De eerste zijstraat van de weg door het dorp. Maria klopt op de deur. Elisabet doet zelf open. Ze schrikt als ze Maria ziet en dan vallen ze elkaar in de armen. Ze houden elkaars handen vast en dan zegt Elisabet tegen Maria: Met heel mijn hart hou ik van God Zo blijft ze nog even doorzingen. ‘Hoe gaat het nu verder met Elisabet en haar man, die niet meer kan praten?,’ vraagt Julia. Als Maria goed en wel is vertrokken, krijgt Elisabet krampen in haar buik. O jee, haar kind gaat geboren worden. Zacharias helpt haar in bed. En even later huilt er een baby. Zacharias legt het aan de borst van Elisabet. Voor de ramen staan de mensen uit de buurt en kijken nieuwsgierig naar binnen. Iedereen weet het nu: bij Elisabet en Zacharias is een kind geboren. In de straat dansen de kinderen van plezier. Jaren later sterven de vader en moeder van Johannes. Hij trekt zich terug in de woestijn en leeft van wat daar groeit en bloeit en eet sprinkhanen. En als hij wat ouder is geworden, vertelt hij aan de mensen die willen luisteren hoe je moet leven, dat je goed voor elkaar moet zijn, dat je arme mensen moet helpen en vooral ook dat je vaak moet bidden tot God in de hemel. ‘En wat gebeurde er met Maria en Jozef?,’ vragen Julia en Guusje. Maria is intussen weer in Nazaret thuisgekomen. Ze vertelt Jozef honderduit wat ze allemaal heeft meegemaakt. Maar ze ziet ook dat hij een beetje gespannen is. Op een ochtend vertrekken ze. Omdat Maria al een dikke buik heeft, lijkt het Jozef beter om een ezeltje op te scharrelen. Het is een mooie ezel met een zwart kruis op zijn rug. Maria aait hem boven zijn brede neus en dan helpt Jozef Maria op de rug van de ezel. Aan beide zijden bungelen tassen met eten en kleren voor onderweg. Maria kijkt nog even naar hun huis om en dan vertrekken ze. Buiten het dorp wordt de weg hobbelig en ligt vol met keien. De ezel stapt niet zo flink door en de meeste mensen lopen hen voorbij. Jozef heeft een grote reisstaf in zijn ene hand en met de andere hand houdt hij het hoofdtuig van de ezel vast. Het is een lange tocht. Jozef en Maria zingen voor de afwisseling liedjes en dan weer bidden ze ook. Ze kennen veel psalmen uit hun hoofd. Iedereen in dat land en in die tijd kenden die psalmen. ‘Wat zijn psalmen?,’ vraagt Julia. Ach, God, ik hou van u, Priesters in de kerk en zusters in het klooster bidden nog steeds die oude psalmen. Met schrik en beven zien Jozef en Maria dat steeds meer mensen hen voorbijtrekken. Als ze in Betlehem aankomen, lopen ze alle herbergen af. Eerst de grotere in de stad, maar nee, geen denken aan, alle kamers bezet. Dan gaan ze in de achterbuurten zoeken. Te laat, horen ze. Hadden jullie maar eerder moeten komen. O jee, en dan gebeurt het: O, God, blijf niet ver van ons weg, In het licht van de lamp ziet Jozef achter een houten hek een os staan. Aan de zijkanten van de stal ligt stro. Jozef helpt Maria van de ezel af en leidt haar naar het stro. Hij spreidt er zijn mantel overheen en Maria gaat er op liggen. Dat doet goed. De ezel van Jozef en Maria gaat bij de os staan. Ze besnuffelen elkaar en zijn direct goede maatjes. Nu krijgt Maria nog meer krampen, om de paar minuten is het raak. Hier zal hun Jezus worden geboren, in een stal te Betlehem. Jozef zit op zijn knieën naast Maria. Heel zacht en piepend gaat de staldeur open. Een paar verweerde mannen komen binnen, nemen eerbiedig hun hoed af en knielen voor de kribbe waarin Jozef het kind heeft neergelegd. Ze laten de deur openstaan en nu komen ook een paar schapen naar binnen. Het lijkt of ze aanvoelen dat er iets groots heeft plaatsgevonden en ook zij zakken uit eerbied voor het kind door de knieën. Een van de mannen vertelt, dat zij de herders uit deze omgeving zijn. Plotseling verscheen een engel, vertellen ze, een engel die helder licht uitstraalde in de donkerte om hen heen. Ze waren bang geworden. Maar de engel had gezegd: Eer aan God in de hoge En toen de engelen weer waren vertrokken, hadden de herders tegen elkaar gezegd: ‘Kom, laten we gaan zien wat er is gebeurd in deze nacht.’ Ze zijn blij dat ze zijn gekomen. Maar nu zien ze dat Maria slaap krijgt. De herders groeten haar en Jozef, knielen nog een keer voor het kind in de kribbe en zeggen dat ze nog eens gauw zullen terugkomen. ‘Dit is het verhaal van de heilige kerstnacht,’ zegt mama. ‘De nacht dat Jezus in een stal is geboren. Jezus is de zoon van God en uit Maria geboren. Geboren op de meest armoedige plaats. Het is heel lang geleden gebeurd en daarom zijn de mensen dat verhaal een beetje vergeten. Kerstmis wordt nu met heel veel eten en drinken gevierd, maar eigenlijk klopt dat niet. Nu ja, als we dan op deze dag ook maar eens aan denken wat er werkelijk is gebeurd, dan zal Jezus ons dat niet kwalijk nemen. Want Jezus houdt van alle mensen.’ Hebzucht 2Datum: 12-12-2009Aan de bosrand was het doorgaans een vrolijke bedoening voor alle dieren. Elk dier kende de eigenaardigheden van het andere en wist die zoveel mogelijk te ontwijken. Alleen voor Havik was iedereen bang. Bang omdat ogen, snavel en klauwen van Havik voortdurend levensbedreigend leken. Op een mooie nazomerse dag genoot Haas van zijn kastanjemaaltijd en Eekhoorn van verse beukennootjes. Onder het luide knagen keken zij elkaar af en toe verrukt aan. We kunnen niet leven zonder ‘te hebben’. Zoals onze geest met een lichaam is bekleed, is ‘te hebben’ onverbrekelijk aan onze lichamelijkheid gekoppeld. Pas als we dood zijn, heeft het hebben geen functie meer. Het laatste wat we verliezen is het broze lijf. Als we dat loslaten, zíjn we nog alleen maar, in welke hoedanigheid dan ook. Voor de een is dat voortleven in herinnering, voor een ander een reëel bestaan buiten tijd en ruimte. Maar zolang we leven, hebben we. Er is een sober hebben en een uit proporties dik aangezwollen willen hebben, hebberigheid. Er is een glijdende schaal van eenvoudigweg te hebben tot niemand en niets ontziende hebzucht. Aan de ene kant van die schaal is hebben voorwaarde om op aarde te kunnen leven. Hebzucht aan de andere kant van de schaal daarentegen is verstikkend voor het leven. Hebzucht levert natuurlijk iets op, anders zou men nooit voor dat pad kiezen. Hebzucht is als een lekke emmer, die voortdurend leegstroomt, hoe hard men de kraan ook open zet. Het lijkt alsof de dorst van een hebzuchtige alleen maar groter wordt en niet te lessen is. Een hebzuchtige is lek geslagen door vereenzaming en toenemend egoïsme, door onvermogen om liefde te kunnen geven en te ontvangen of door zijn grotere voorkeur voor materiële dan voor spirituele waarden. Daarom zou je kunnen zeggen dat hebzucht belemmert in een vriendelijke en liefdevolle omgang met mensen om zich heen, in het vinden van innerlijke rust en kalmte en uiteindelijk in het verkrijgen van inzicht. ‘Te hebben’ is voorwaarde voor menselijk contact. Het begint er al mee dat we het lichaam nodig hebben om de aandacht te leren concentreren en daardoor aandacht aan anderen kunnen geven. Het lichaam stelt in staat om met anderen te communiceren. Zonder te kunnen communiceren zou ook geen spirituele ontwikkeling mogelijk zijn. Als echter de aandacht alleen nog maar uitgaat naar steeds meer willen hebben, staakt het communiceren met anderen spontaan, (omdat zij concurrenten zijn voor het verwerven van geld en bezit), dan wel is de communicatie zeer eenzijdig en op het eigenbelang van de hebzuchtige gericht. Zo raken hebzuchtigen van hun leefomgeving geïsoleerd, waardoor ook spirituele ontwikkeling uitblijft. Hebzuchtigen worden op den duur amechtig door hun voortdurende zucht naar meer, meestal zonder van de genietingen ervan te profiteren. Het genieten van bezit wordt steeds maar uitgesteld, want de aandacht is meer op vermeerdering van bezit gericht. Een hebzuchtig hoofd kent geen rust, omdat men voortdurend alle mogelijkheden afgraast om geld en bezit te vermeerderen. De hebzuchtige wordt geheel en al in beslag genomen door al zijn gereken en uittellen van winst en heeft daarom minder aandacht voor andere facetten van het leven. Door al zijn materiële beslommeringen drogen contacten en vriendschapsrelaties uit. In plaats daarvan borrelen ondeugden van jaloezie, argwaan, wantrouwen en achterdocht in hem naar boven. Een hebzuchtige verkwister houdt geen rekening met de behoeftigheid van minder bedeelden (iedereen moet maar zien hoe hij aan zijn geld komt). Zijn genietingen worden deels toch ook weer vergald door de gedachten aan wat hij al bezit te willen vermeerderen om er in de toekomst nog meer van te kunnen genieten. Hij ruilt zijn riante villa voor een nog grotere in. De vrek vereenzaamt meer en meer, want hij vermijdt angstvallig omgang met anderen, die mogelijk van zijn geld zouden kunnen profiteren. Collectieve hebzucht houdt de kloof tussen rijken en armen in stand. Industrieën onttrekken tegen de laagste prijzen grondstoffen aan ontwikkelings- en arme landen, waardoor daar de armoede nog verder toeneemt. Bovendien veroorzaken zij er ernstige milieuvervuiling. Zowel in ontwikkelde als ontwikkelingslanden is er sprake van overproductie, die weer tot overconsumptie leidt met schadelijke gevolgen voor de gezondheid, het milieu en die het ecologisch evenwicht verstoort. Dit hele proces leidt uiteindelijk tot oorlog, ziekte en criminaliteit. Collectieve hebzucht manifesteert zich ook in onrechtvaardige geldverdeling, zoals je die bijvoorbeeld ziet in het verstrekken van overdreven bonussen. Toegespitst op de gezondheidszorg zie je dan dat de gelden aan directe zorg voor invalide en hulpbehoevende zieken en bejaarden worden onttrokken. Zo vormt collectieve hebzucht de kern van nogal wat politieke en sociale problemen. Als op den duur in het rijke westen de toppen gaan wankelen, ontstaat verval en raakt het alledaagse leven uit balans, waardoor er alle aanleiding is om met nog meer agressie geld bij elkaar te schrapen. Maar collectieve hebzucht kan nog een graadje erger worden, als je bedenkt dat andere dan louter materiële waarden ook in geld worden omgezet. Zo worden bijvoorbeeld zelfs gezondheidstechnieken (inclusief de alternatieve) nogal eens gebruikt om zich te verrijken onder het mom de mensheid van ziekten te willen bevrijden. Men wil, lees ik op talloze sites alleen het allerbeste voor de zieke mens, maar dan wel tegen betaling van flinke bedragen, zodat alleen de gegoede burgers ervan kunnen profiteren. Degenen wier motieven zuiver zijn, natuurlijk niet te na gesproken. Collectieve hebzucht lijkt nog wreder dan individuele hebzucht, de eerlijke hebberd. Collectieve hebzucht is verraderlijk en sluipt ongemerkt het leven van velen binnen. Het is bij mij niet anders. Want waarom schrijf ik een boek over hoofdzonden? Toch zeker ook om te verkopen en er financieel beter van te worden. Hebzucht is - schrijft Paulus aan Timoteus - de wortel van alle kwaad: bedrog, list, diefstal. We moeten er vanaf zien te komen. Maar hoe? Hebzucht 1Datum: 28-11-2009‘Goeiemiddag, broer. Net een nieuwe wagen gekocht. Dus even mee toeren. Die Jaguar was al een paar jaar oud en ik wilde weer eens wat nieuws. Dus ik dacht: ik kom eens langs.’ Ja, wie is de echte hebberd? Ik zou het op dit moment nog niet weten. Dus moet ik me eerst maar eens verdiepen in wat hebzucht nu eigenlijk is. Hebzucht is een niets en niemand ontziende zucht om geld of goed te willen hebben. Je bent helemaal in beslag genomen door het begeerde bezit, waar nog kan bijkomen dat je het een ander misgunt. Het meest kwalijke van hebzucht als hoofdzonde is echter dat je een ander tekort doet. De verzamelwoede kan zelfs zo groot worden dat het op stelen begint te lijken. Om tot de kern van deze hoofdzonde te komen, moeten we haar in een breder kader plaatsen. We moeten terug naar het beeld van wie de mens in oorsprong is. De oude Chinezen vroegen zich al af: wie is de waarachtige mens? Hoe is deze waarachtige mens te typeren? Doordat we een lichaam hebben, kunnen we er voor een ander zijn en kunnen we voor elkaar iets betekenen. Hebben en er voor de ander zijn kent een dynamisch evenwicht, dat uit balans kan raken. Enerzijds manifesteren zich dan hebzucht, wellust of gulzigheid, anderzijds bijvoorbeeld blinde, bijna onmenselijke zelfopofferingsgezindheid. Hebzucht betreft een uit proporties geraakte zucht naar geld, kleding, grond, bezittingen van allerlei aard. Of het nu boeken zijn, cd’s, schoenen of wat dan ook. Hebzucht en overdreven bezitsdrang noemt men ook wel uitingen van materialisme, dat niet langer meer door enige vorm van spiritualiteit in balans wordt gehouden. De hebzuchtige houdt geen rekening met de behoeften van anderen. Het willen hebben is voor hem belangrijker dan er voor de ander te zijn. In diepste zin ontbreekt het hem aan universele liefde, dat de voedingsbodem voor spiritueel leven is. Hebzucht is het je eigen willen maken van goederen om er niet van te willen delen, maar om er al dan niet in ijdelheid mee te pronken. Globaal genomen zijn er twee vormen van hebzucht. Er zijn hebzuchtigen die geld en goed willen oppotten, er niets mee doen, laat staan ervan profiteren en genieten. Een vrek is dan zelfs te gierig om ook maar een dubbeltje uit te geven. Noch voor hemzelf, noch voor anderen. Omdat de hebzuchtige een juiste waardering van geld en goederen mist, trekt hij zich niet veel van de deugden van spaarzaamheid en soberheid aan, behalve natuurlijk bij vrekkige hebzucht, waar deze deugden juist zijn doorgeslagen en verstard. Een al te spaarzame krent wordt in balans gehouden door gulheid, liefdadigheid of vrijgevigheid. Op hun beurt kunnen deze eigenschappen ook weer tomeloos worden en in roekeloze verspilling ontaarden. Maar bij een evenwicht tussen spaarzaamheid en gulheid is er ruimte voor een eerlijke verdeling van geld en goed. Alleen dan pas is er sprake van rechtvaardigheid, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van anderen. De hebzuchtige schendt echter het recht van anderen, die daardoor geen aanspraak meer kunnen maken op geld en goed waarop zij als mens recht hebben om te kunnen leven en overleven. Daarom kun je zeggen dat hebzucht een bij uitstek asociale hoofdzonde is. Net als de hoogmoedige beschikt een hebzuchtige over een te groot ego. De hoogmoedige minacht anderen. De hebzuchtige misgunt anderen. Individuele hebzucht is vaak goed zichtbaar. En dan hoeven we niet alleen naar de rijken te kijken, zij kan net zo goed bij minderbedeelden voorkomen. Voor collectieve hebzucht sluiten we makkelijk de ogen als betreft het een ver-van-mijn-bed-show. Uitbuiting van ontwikkelingslanden door industriëlen uit ontwikkelingslanden is een vorm van de hebzucht van westerse, zogeheten beschaafde landen. Maar terwijl de industriëlen met de vinger nagewezen worden, profiteren nationale en internationale overheden tegelijkertijd toch van de belastinginkomsten. En omdat die regeringen democratisch zijn gekozen, doen we - zonder het goed te beseffen - mee aan het spel van hebzuchtigen. De huidige wereldwijde crisis is het gevolg van hebzuchtige financiers en investeerders. Nationale regeringen hebben verzaakt daarop bijtijds toe te zien. Hebzucht kon gedijen door ontbreken van een internationaal erkende controle op de wereldeconomie. Geplaagd door de huidige recessie neigen de rijkste landen er nu toe om hun ontwikkelingsuitgaven te beperken en zich op de eigen economie te concentreren. Ander voorbeelden van collectieve hebzucht zijn: de extreme zucht naar het verwerven van patenten op medicijnen, die levens in arme landen zouden kunnen redden; de banken die zichzelf ten koste van de gebruikers hebben verrijkt en waarvan de bestuurders met grote bonussen snel opstappen, voordat ze de laan uit worden gestuurd. Gelukkig zijn er dan toch nog de liefdadigheidsinstellingen, die geld en goed voor behoeftigen inzamelen. Maar waarom zijn die behoeftigen er eigenlijk? Hoe kunnen in de rijke landen nog behoeftigen worden gevonden? Na al die navorsingen over de hoofdzonde van hebzucht, blijft de vraag: wie is nu in het gesprek over de koffiemolen de hebberd? De broer of zijn zus? Sorry, ik zou het nu nog niet kunnen zeggen. Ik denk dat broer en zus de ondeugd voor zichzelf zullen moeten vaststellen. Misschien is het - ondanks de betrekkelijke ondoorzichtigheid ervan - in zekere zin toch makkelijker om de collectieve hebzucht te beoordelen, omdat ik daar zelf deel van uitmaak. Van de andere kant heeft collectieve hebzucht een sluipend karakter, waarbij je als individu moeilijk de vinger op de zere plek kunt leggen. Het blijkt dus af en toe een echte worstelpartij om hebzucht te onderkennen. Gulzigheid 3Datum: 14-11-2009Eigenlijk is het niet zo moeilijk om vanuit eigen ervaring over hoofdzonden te praten. Want wie van ons is zonder zonde? Ik niet in ieder geval en ik herken ze alle zeven in mezelf. Anders dan wat men in de christelijke leer doodzonde noemt, laat de aard van de hoofdzonden gelukkig toe dat je er min of meer mee behept kunt zijn. Zo kun je heel erg hoogmoedig zijn of heel erg gulzig of een beetje hoogmoedig en een beetje gulzig. Heel erg verslaafd aan lekker eten en drinken of een beetje verslaafd of nog minder: er ten volle van genieten. Elke hoofdzonde kent dus gradaties. Wat gulzigheid betreft verschilt ook het object van gulzigheid: eten, drank of roken. Laten we verslaving aan lekker en vooral veel eten maar als voorbeeld nemen. Je kunt er niet vanaf blijven. Als je beseft dat gulzigheid nadelen oplevert, dan heb je wel eens ogenblikken dat je er vanaf wilt. Soms is die weerzin tegen eigen gulzig gedrag zo groot, dat je zelfs een hekel aan jezelf begint te krijgen. Maar die hekel aan jezelf is niet altijd directe aanleiding gulzigheid af te zweren. Toch droom je er wel eens van om van die hoofdzonde bevrijd te zijn. Het haalt niet uit om je te beheersen en in te houden. Dat kan een keer lukken, maar de eetlust is zo hevig dat je pogingen falen. De teleurstelling over dat mislukken geeft je een bijkomend vervelend gevoel. Nog meer reden om je weer eens lekker te buiten te gaan. Omdat het allemaal niet werkt, kies je voor therapie of zoek je hulp bij het naar boven halen van gevoelens van ongenoegen in jezelf, gevoelens die mogelijk de oorzaak van je onbedwingbare eet- en snoeplust zijn. De vriend of vriendin die je wil helpen, stelt je voor tussen de gulzigheden door aan het genot ervan te denken. Je zit op je stoel en je brengt je het genot te binnen en je mag van je fantasievol genot genieten. Je mag wegdromen van een goed gedekte tafel met alles erop wat je begeert (en in de keuken staat nog meer). Je krijgt de opdracht om met volle teugen het gedroomde genot als genot te ervaren, nog voordat nieuwe gulzigheid naar buiten uitbreekt. Je hoeft niet meer te doen dan je bewust maken van het genoten, gedroomde of te verwachten genot. Dat is de eerste fase: geven van aandacht aan het genot van lekker te eten. Behalve de aandacht voor het genot kun je met of zonder hulp van anderen ontdekken, dat jij het bent die de aandacht geeft. Die ontdekking is heel subtiel en wordt misschien door je opkomende honger gedwarsboomd. Nu goed, pak dan maar wat. Probeer - als je naar de kast loopt - je te realiseren dat jij het bent die naar de kast loopt, jij met je begeerte. Het gaat om een uiterst dun gevoelig besef. Iedereen kan het voor zichzelf oproepen. Zo ben ik nu bezig met het uittypen van mijn gedachten. Ik doe dat met aandacht, maar af en toe ervaar ik ook, dat ik zelf bij dat typen aanwezig ben en dat ik het ben die mijn gedachten onder woorden breng. Je realiseren dat je tijdens handelingen of denken zelf aanwezig bent, is de tweede fase: die van het zelfbewustzijn. Ik ontdek dat dat zelf geen leeftijd heeft, man noch vrouw is, geen oordeel uitspreekt. Alleen het besef is er. Het is een vriendelijk zelf. Als ik verkeerd typ, zeg ik tegen mezelf: ‘Hee, makker, verkeerd woord getypt.’ Maar tegelijkertijd is er het besef dat ik dat zeg. En dat besef is van een andere aard en blijkt alleraardigst te zijn, voor mezelf, voor mijn gedrag, voor mijn fouten. Het is een rustig en kalm zelf. Wat gek dat ik er alleen maar aan hoef te denken. Terug naar de gulzigaard, die tussen zijn eetpartijen door tijd neemt om te genieten van het genot dat hij zojuist tijdens het schransen had en dat hij straks weer van de gebraden kip zal hebben. Tijdens dat tussentijdse genot spelen er zich in hoofd en hart tenminste twee dingen af. Ten eerste dat genieten van het genot in zijn fantasie, vervolgens het besef dat hij het is die geniet. Kortom, genieten met zelfbesef en ervan opkijken dat dat zelf een allervriendelijkst persoon is en geen kwaad woord zegt. Nu gaat de gulzigaard weer met de in het vooruitzicht gestelde gebraden kip aan de slag. Maar hij heeft intussen ook leren genieten van het genot zonder die maaltijd. Het steeds meer leren genieten van het genot zonder kip maakt hem mogelijk ook tijdens het oppeuzelen van de kip meer aandacht aan het genot te geven. Zijn eettempo vertraagt, hij blijkt met minder toe te kunnen om toch geheel bevredigd te worden. En dan ineens realiseert hij zich weer: hee, ik ben het die geniet. Na een flinke oprisping, legt hij zijn vork neer. Het hoeft niet meer zo. Alles wat hier met woorden wordt beschreven is maar een pad. Een uiterst lang en grillig pad, maar een toch aantrekkelijk pad, dat uitnodigt om af en toe te rusten en bij alles wat gebeurt stil te staan. Daarna heb je zin om op het ingeslagen pad door te gaan, uren, dagen, maanden. Gulzigheid verandert bijna spontaan in goede eetlust. Gulzigheid is dan wel een hoofdzonde, maar een hoofdzonde die je dankbaar zou kunnen zijn, omdat zij aanleiding is geweest om meer en vollediger mens te worden. Collectieve gulzigheid kan een soortgelijk pad bewandelen. Er zijn bewegingen in de samenleving die zich op de betekenis van goede voeding bezinnen, het produceren van gezond voedsel willen bevorderen, consumenten eerlijke voorlichting geven en aandacht voor een betere mondiale voedselverdeling hebben. Er komt meer besef dat we mensen-in-verbinding-met-elkaar zijn en dat genietingen ten volle kunnen worden genoten, als er sprake is van met elkaar delen. Er komt besef dat het diepste genot altijd gedeeld genot is. Dit pad duurt maanden, jaren, decennia, eeuwen en wellicht millennia. Gulzigheid 2Datum: 31-10-2009Het was altijd rustig geweest in het woud, totdat Beer de Verschrikkelijke het woud betrad. De dieren gaven zo snel mogelijk aan elkaar door dat het van nu af aan oppassen was geblazen. Niemand was voor Beer de Verschrikkelijke meer veilig. Apen, konijnen, zelfs hagedissen zochten veilige plekken op en lieten zich niet meer zien of horen. Alleen vogels hadden geen probleem. Wel vonden ze het sinds de komst van Beer de Verschrikkelijke een beetje saai worden in het anders zo levendige woud. Gulzigheid doet goed. Waarom zou je je anders aan gulzigheid te buiten gaan? Het vervult verlangen. Dat verlangen hoeft niet per se op het stillen van honger gericht te zijn. Het kan ook verlangen naar vervulling van een ontstane leegte zijn, bijvoorbeeld liefdesverdriet, een nooit verwacht ontslag op het werk, waar je het naar je zin had en dat je een zekere toekomst beloofde. Je gaat eten, je stopt je vol met wat je maar te pakken kunt krijgen. Chocola, chips, een lekkere vette hap. Je propt je vol en je bent voor even rustig en kalm. Je bent even dat gevoel van leegte kwijt. Dat voelt lekker. Als het nu zo was dat je met het ontlasten van het verteerde (of half verteerde) voedsel ook al je ellende kwijt was, zou het een probaat geneesmiddel zijn. Helaas merk je dat de negatieve gevoelens terugkomen en je gaat weer aan de slag met te pakken wat je pakken kunt en alles ligt voor het grijpen, supermarkten vol. Je gulzigheid wordt verslaving. Bij de leegte die er al was komt er nu een nieuw probleem bij en dat maakt je niet gelukkig. Als je lang zo doorgaat, word je vadsig en verlies je je aantrekkelijke figuur, terwijl de innerlijke leegte blijft. Gulzig gedrag brengt verder van huis. Gulzigheid vereenzaamt. Je te buiten gaan aan vraatzucht isoleert je van anderen. Terwijl je naar binnen stouwt, heb je geen oog voor anderen. Laat staan dat je wilt delen. Dat gaat niet alleen voor eten op. Alles wat je met overmaat inneemt schaadt. Of dat nu sigaretten zijn, drugs of drank. Zelfs teveel lezen schaadt. Het al te gulzig naar binnen slobberen van wat anderen schrijven, geeft geen mogelijkheid tot verwerking in je eigen geest. Je wordt langzamerhand een ander. Het is met lezen als met eten. Met mondjesmaat proeven, smaken, kauwen en genieten. Alleen dan zijn teksten te verteren en te verwerken. Met matig eten krijg je een lichaam waarin het goed toeven is. Matig roken kan ontspannen. Matig drinken geeft een positief levensgevoel. Bovendien moet je met zorg kiezen wat je inneemt. Eet je vervuild en chemisch bewerkt voedsel, dan raakt je lichaam vervuild. Lees je boeken met negatieve ondertonen, dan vervuilen ze je geest. Collectieve gulzigheid brengt de aardbol aan de rand van de afgrond. Ze bederft de harmonische ecologie. We bederven met overmatige productie de natuurlijke voedselketen, met milieuvervuilende en lichaamsondermijnende gevolgen. Collectieve gulzigheid vergroot de steeds groter wordende kloof tussen rijkdom en armoede en kent geen solidariteit. Hoe meer wij graaien, des te minder is er voor anderen. Dat is dan mondiaal gezien. Maar in onze eigen beschaafde cultuur gaat nogal eens de hebzucht de gulzigheid vooruit. Er is nauwelijks een politieke beweging die zich ook niet min of meer aan graaicultuur die ten koste van de minima gaat, schuldig maakt. Gulzigheid 1Datum: 17-10-2009‘Eet niet zo gulzig,’ zei mijn moeder vroeger, wanneer ik als kind tussen de middag overhaastig at. Door de naar binnen gepropte gehaktballen en aardappelen spanden de wangzakken zich naar buiten toe op. Achteraf gezien, was het geen gulzigheid, maar haast om voor schooltijd nog even op mijn kamer of in de tuin te kunnen spelen. Bij een echt gulzige vreter komt mij een ander beeld voor ogen. Hij zit met een al uitgezet postuur breeduit aan tafel. Met beide handen prakt hij het gebraden vlees tussen twee sensuele lippen naar binnen, kauwt nauwelijks en slikt door. Nog voor anderen de kans krijgen, grist hij met de ene hand een karbonade en met de andere hand een gebraden kip van tafel en stouwt die snel de mondholte in. Geen kauwen meer, maar stuk bijten zodat het de keel kan passeren om in de inmiddels uitgezette slokdarm omlaag te zakken, waar de vleesblubber de maag in ploft. Al lang niet meer verschrikt van de grote porties doen de maagwanden hun best met wrijfbewegingen de massa zo te bereiden dat de nauwelijks verteerde spijsbrei de darm in kan worden geduwd. Maak plaats, maak plaats, dreunt het, want heer Veelvraat is aan het fruit begonnen. Met nog van vet druipende vingers breekt hij brokken van de ananas, die voorbij de opgezette lippen de mondholte in worden gezogen. Lekker, die koelte ineens zo door de keel voelen glijden. Hij kan niet genoeg krijgen van het almaar slikken. In het begin van de braspartij ontleende Veelvraat nog enig genot uit de smaak van het voedsel. Nu is het hem meer om het slikken en het gulzig naar binnen slaan te doen. Na de ananassen volgen mandjes kersen, appels, het doet er niet meer toe wat. Hee, kijk daar, eieren doen het ook lekker. Even de grootste stukken van de schaal eraf rukken en dan de tanden in die zachte glibber en weer dat verrukkelijke slikken. Even de ogen dicht om ze te voelen wegglijden. Ach jee, nu begint het in maag en darmen te gisten, er komen massa’s lucht vrij. Even opzij wippen en ruimte maken. Zo dat lucht lekker op. Daar krijg je nieuwe trek van. Wat hebben we nog? Een wenk met een flauw handje naar de kok in de keuken, die het volgend gebraad opdient. Nog voor de schaal op tafel staat, heeft heer Veelvraat de kalkoen al beet. Afwisseling van spijs doet eten. Iets hartigs na al dat fruit... Zo stel ik me gulzigheid voor. Mateloos innemen. Voornamelijk voedsel, maar daarnaast is jezelf met drank volgieten ook een genot. En tussendoor sigaren en sigaretten paffen. Breugeliaanse braspartijen zoals we die van de schilderijen kennen. Geschilderd, omdat men zich die verrukkingen droomde, maar waar men in het gewone leven van alledag niet aan toe kwam, vanwege de grote armoede in die oude tijd. In onze tijd is dat wel anders. Wij hebben geld genoeg om ons te buiten te kunnen gaan. We rammen tijdens het winkelen genoeglijk hartige kroketten uit de automaat en we schuimen frietkramen af voor porties met. Na de volle maaltijd ’s avonds kunnen we ons voor de tv aan zakken chips in allerlei smaken te goed doen. Buiten de schooluren om zie je sabbelende kindermondjes met in hun hand of tas zakken snoep in aantrekkelijke kleuren met harde of zachte beet, wat ze maar willen. Er wordt zoveel in de fabrieken geproduceerd, dat we ons de hele dag door op alle mogelijke manieren kunnen voeden of volstoppen. De samenleving is aan het vervetten, waarbij zich als reactie daarop tenminste twee tendensen voordoen. Enerzijds een spontane reactie: grote groepen mensen willen weer slank worden. Daar heeft de producent iets op gevonden: light producten zonder suiker maar met kunstmatige zoetstoffen en een bijzonder laag vetgehalte, krokante lekkernijen ‘en niet vet,’ denkt de argeloze slankheidsmaniak, zich niet realiserend dat de zogenoemde transvetten die daarin worden gebruikt, schadelijker zijn dan de normale verzadigde of onverzadigde vetten. We zijn het spoor bijster. Het slankheidsideaal kan ook nog eens flink doorschieten: sommige meisjes zijn op zoek naar manieren om nog meer te vermageren en kijken vol walging in de spiegel naar hun graadmagere lijfjes, omdat ze die als te dik ervaren. Ze haten al wat dik is en begeven zich op het pad van de anti-gulzigheid. Nog weer anderen kwakkelen tussen gulzigheid en anti-gulzigheid: eten zich vol en braken op het toilet alles weer uit. Anderzijds levert de in onze samenleving steeds vaker voorkomende vervetting ook andere schoonheidsidealen op: dikbuikige mannen worden aantrekkelijk, want lekker stevig, kerels met beet. Als ze zich in gezelschap van gulzige vrouwen begeven, wier geslachtsorganen zich danig vervetten, zullen beide partijen er tot hun groot verdriet achter komen dat hun seksuele potentie omgekeerd evenredig is met hun gulzigheid oftewel hoe groter de gulzigheid hoe geringer de seksuele potentie van beide geslachten. In de wereld van het genot is het kiezen of delen. Gulzigheid is iets anders dan het hebben van een verfijnde smaak en het kunnen genieten van culinaire hoogstandjes. Kunnen genieten van een goed bereide maaltijd is een feest. Kenmerkend voor een feest is dat het niet alledaags is. Maar juist ook in gewoon alledaags eten kun je je smaakpapillen oefenen om met meer genot van het eten te genieten. De intensiteit van het genot kun je bevorderen door met zo groot mogelijke aandacht eerst even de klaargemaakte maaltijd te bekijken en eraan te ruiken, vervolgens met dezelfde aandacht iets ervan in de mond te nemen, dat te proeven en te kauwen op een manier dat alle smaken vrijkomen, zodat in ons de laag van zinnenstrelend genot geprikkeld wordt. Dat is de kleine cirkel van de stille genieting, een meditatief genot. In die stilte komt dan ook de bereider van die maaltijd naar voren, de gastheer of gastvrouw. Je waardeert hun kunst van te kunnen bereiden en dat ze dat hebben willen doen. Je proeft de liefde waarmee ze in de keuken het jou naar de zin hebben willen maken. Je bewondert in hen, dat met aandacht - misschien al dagen tevoren - in kookboeken is gezocht naar recepten die voor de gasten en op die dag het meest geschikt zijn. Met de verrukkelijke smaken welt dankbaarheid in je op. Dankbaarheid jegens de bereiders. In een nog groter cirkel rond de genietingen van een maaltijd, voel je dankbaarheid jegens de vruchtbare aarde die alle grondstoffen ter beschikking stelde. En het duurt niet lang meer of je voelt je verplicht jegens tuinder en groenteboer. Puur genot ligt in het centrum van meer spirituele ervaringen door de aanwezigheid van tafelgenoten. Het genot wordt gedeeld. Je kunt je daarbij uitbundige tafelgesprekken voorstellen, maar die vinden meestal tussen de gerechten door plaats. Tijdens het eten zelf is er een zekere vorm van verstilling. Het klinkt allemaal wat hoogdravend. Maar het is bedoeling hier een contrast te schetsen tussen de gulzigaard en de echte genieter. De gulzigaard die zijn genietingen als in een cocon beleeft, terwijl de echte genieter zich met anderen verbonden weet en voelt. Gulzigheid is van alle tijden. Ze komt voor in gegoede milieus, maar ook daar waar armoede troef is. Zelfs in concentratiekampen kwam ze voor. Daar ontstaat gulzigheid bij extreme honger. In dat geval is het niet juist om zonder meer van hoofdzonde te spreken, maar van een gezonde eetlust met verhitte aandacht voor wat er naar binnen is te werken. Het gaat de kant van gulzigheid als hoofdzonde op, als men een veroverde portie eten alleen voor zichzelf houdt en men zich daarbij niet om de honger van anderen bekommert. Bij gulzigheid heeft men de maat verloren. Zichzelf voeden is stofwisselen met de natuurlijke omgeving voor behoud van eigen leven. Onze smaakpapillen geven kleur aan dat stofwisselingsproces, maken het aangenaam, net zoals voortplanting door sex aangenaam en plezierig is. Het is niet alleen goed om van ons eten te genieten, maar we kunnen het genot zelfs verhogen. Eten tot kunst verheffen. Niet alleen de kunst van de bereiding, maar ook de kunst van het genieten. Men ervaart dat de genietingen toenemen als men rekening houdt met de golfbewegingen van de lustgevoelens. Daarom werkt het zich van voedsel weten te onthouden of te vasten genotsverhogend. Dat genot is niet louter individueel, maar gedeeld genot met bereiders en tafelgenoten. Bij gulzigheid ligt meer nadruk op het mateloos innemen, waarbij de verfijnde smaak het moet afleggen tegen de drang te willen slikken en leegte in korte tijd met veel te vullen. Het Latijnse woord voor gulzigheid is gula, waarvan de eerste betekenis keel en slokdarm is. Gulzigheid is iets anders dan Bourgondisch leven, dat wel in gulzigheid kan ontaarden. Bourgondisch leven wil zeggen kunnen genieten van eten en drinken, maar altijd in de context van samen met anderen, gesprekken, lachen en plagen. Bourgondisch leven kan ontaarden in zuippartijen en comazuipen, met name bij jongeren die gulzig gedrag manifesteren in binge drinking en inzuipen. Ook er is er collectieve gulzigheid. Daarbij gaat het niet om een individu dat geen maat weet te houden, maar een volk of samenleving met een overspannen consumptiegedrag en die geen maat weet te houden. Een voorbeeld daarvan is overbevissing. De zeeën worden leeggehaald ten genoege van de mens, die zich bepaalde vissoorten niet wil ontzeggen en per se een vis op het bord wil waarvan de soort met uitsterven wordt bedreigd. Een ander voorbeeld van collectieve gulzigheid is het bevorderen van productie van etenswaren die op de al overvoerde markt worden gedumpt. Die markt is als een oververhitte maag van Vrouw Samenleving. Haar gulzigheid kent geen grenzen. Ze kan geen halt toeroepen aan de actieve voedselproducenten en laat zich volstouwen met soms zelfs inferieure spijzen. Nu eens braakt haar oververhitte maag alles uit, dan weer heeft zij heftige diarree, vanwege alle toevoegingen aan de zegeningen van de aarde, onder meer het gewetenloze toevoegen van riskante E-nummers om langer behoud te waarborgen of toevoeging van middelen om de eetlust te bevorderen. Hoogmoed 3Datum: 03-10-2009Niet voor niets wordt hoogmoed als de ergste hoofdzonde beschouwd. Bij alle andere hoofdzonden kun je nog met elkaar in gesprek komen, maar een hoogmoedige is per definitie onaanspreekbaar, want hij minacht mij. Hoogmoed is als een op hol geslagen paard, terwijl gevoel van eigenwaarde aan een gedresseerd paard, dat zich door bescheidenheid laat mennen, doet denken. De gelijkenis verliest zijn betekenis, omdat een op hol geslagen paard na enige tijd weer spontaan kalmeert. Alleen als de hoogmoedige zich door de deugd van bescheidenheid laat inspireren, kan hij zijn reëel gevoel van eigenwaarde weer hervinden. De prikkel tot willen veranderen zal in hemzelf moeten ontstaan. Een hoogmoedige wordt dan pas aanspreekbaar als hij de lasten van zijn eigen instelling gaat ervaren. Hij kan beginnen te klagen over zijn eenzaamheid en dat hij zich geïsoleerd voelt. Door te klagen, heeft de twijfel aan de waarde van eigen hautaine instelling zich al ingezet. Maar van de andere kant is de kans groot dat juist dat isolement zijn innerlijke houding nog versterkt. Het is makkelijker om met een ijdeltuit om te gaan. IJdele mensen minachten anderen niet. Integendeel. Zo gauw ze de spiegel de rug hebben toegekeerd, gaan ze erop uit. Proberen aandacht van anderen te trekken. Ze weten precies met wie ze in contact moeten komen: hun potentiële aanbidders, die ze door een innemende glimlach verleiden. Ze genieten van het welzalige gevoel bekeken te worden. Je kunt met hen praten, dat wil zeggen: je mag naar zijn of haar verhaal luisteren. Heb je daar genoeg van, dan doorbreek je die eenzijdige communicatie en heb je een conflict. En in dat conflict wordt de ijdeltuit een andere spiegel voorgehouden, waar hij of zij al of niet zijn voordeel mee kan doen. Maar waarom zouden we hoogmoedigen en ijdeltuiten eigenlijk willen veranderen? Dat kan voortkomen uit eigenbelang. We willen prettig met elkaar samenleven en zeker ook niet geminacht worden. We vinden het verschrikkelijk als er niet naar ons wordt geluisterd. Je zou mensen met een hoogmoedige instelling uit hun isolement willen trekken en met hen communiceren, ook al omdat ze vaak ambitieus en erudiet zijn. Helaas is de eruditie per definitie eenzijdig georiënteerd, omdat arrogante mensen zich bij hun kennisvergaring en wetenschapsbeoefening minder makkelijk laten verleiden door onbekende impulsen vanuit een wijdere omgeving. Door hun eigen afgeschermde leefruimte met muren als van een bastion is men alleen maar alert op mogelijke vijandelijkheden die door smalle schietgaten in het oog worden gehouden. Zou de hoogmoedige voelen dat we hem nodig hebben? Dat we hem met zijn haren in onze leefgemeenschap willen trekken? Om daar een antwoord op te geven, moeten we rekening houden met gradaties in hoogmoedig gedrag. Je kunt ook een beetje van zo’n instelling hebben, een beetje arrogant of verwaand zijn. Men kan geneigd zijn anderen te minachten, maar bij nadere kennismaking blijken zij voor hem of haar dan toch wel mee te vallen. Langzamerhand ontdekt de aanvankelijk arrogante kwal mooie, interessante en bewonderenswaardige trekken bij de ander. Hij komt in gesprek, breekt door zijn isolement heen en de eens zo hoog opgetrokken schellen vallen van zijn ogen. Hij kan zich weer vrij bewegen. Hij wordt weer gekust en hij kust de ander. Zijn blikveld is niet langer verengd, zijn nekwervels draaien weer soepel en hij kan alle kanten uitkijken. In het zwarte spiegelende wateroppervlak van de vijver drijven nu waterlelies. Collectieve hoogmoed veranderen is een graadje lastiger. Zonder het goed te beseffen, zijn we overtuigd van de rechtmatigheid om ongebreideld grondstoffen uit onze aardbol te mogen sleuren. We beschouwen de mechanistische aanpak in geneeskunde en gezondheidszorg als de normaalste zaak. In wetenschapsbeoefening hanteren we eenzijdige uitgangspunten, die wetenschappers sinds enkele eeuwen met elkaar hebben afgesproken en sindsdien ongewijzigd zijn gebleven. Als bewoners van de rijke landen matigen we ons zonder te blozen het consumptierecht aan. Heel serieus blijven we daarbij naarstig zoeken naar oplossingen van de ellende die uit deze vastgeroeste overtuigingen voortkomt. De hoogmoed zit hem in de overtuiging dat we het goed en verstandig doen. Langzaam aan ontstaan er bewegingen in de samenleving die afstand nemen van die vaste overtuigingen en ze ter discussie stellen. Hier en daar breekt de schaal van de overtuigingen open en laten wetenschappers en toekomstplanners zich bevruchten door radicaal andere meningen en visies. Helaas nog op zo kleine schaal dat eeuwenlange opgebouwde gewoonten daardoor nog nauwelijks veranderen. Die gewoonten zijn vanuit het westen door de eeuwen heen mondiaal verspreid en hebben diepe, grillige wortels in de verschillende culturen geschoten. Als we ons meer bewust worden van de manier waarop we naar onszelf, naar anderen en naar de omgeving kijken, zouden we een glimp kunnen opvangen van een nieuwe vrijheid, waartoe hoogmoed belemmerend werkt. Hoogmoed 2Datum: 19-09-2009Hoogmoed 2 Leeuw had zichzelf tot koning van het woud aangesteld. Wie anders dan hij had daarvoor de beste eigenschappen? Alle andere dieren moesten goed naar koning Leeuw luisteren. En als ze dat deden, zouden ze een fantastisch leven hebben en zou het hen aan niets ontbreken. Na enige tijd voelden panter en luipaard dat ze zich niet meer zo vrij door het woud konden bewegen als ze gewend waren. Ze mochten zich dan nog wel af en toe aan een verzwakt of ziekelijk hert te goed doen, maar koning Leeuw wilde dat het lekkerste wild naar hem gebracht zou worden. Voor panter en luipaard bleven alleen nog maar kleinere hapjes over, zoals eekhoorns, hazen en konijnen. Deze laatsten hadden het altijd goed met elkaar kunnen vinden. Vanaf toen niet meer. Elke diersoort verzon listen om aan de gulzigheid van de roofdieren te ontkomen en ook zij begonnen elkaar naar het leven te staan. Koning Leeuw zag niet dat de leefgemeenschap in het woud op die manier werd ontregeld. De onleefbaarheid drong steeds verder ook bij de andere diersoorten door. Koning Leeuw bleef daar blind voor en had alleen oog voor zichzelf. Hij voelde zich steeds machtiger worden, terwijl het leven in het woud wegkwijnde. Nog had koning Leeuw niets in de gaten. Hij genoot van wie hij was en de rest van de dierenbevolking interesseerde hem niet. Na weer enige tijd merkte hij dat hij minder en minder werd voorzien van lekkere hapjes. Hij riep luipaard en panter bij zich, maar die lieten zich niet zien en begonnen zich meer om hun eigen leven te bekommeren. Koning Leeuw keek eens goed om zich heen. Het woud zag er niet zo mooi meer uit als vroeger, hij voelde zich eenzaam worden, zijn lijf was zo vet en volgevreten dat hij zich nog maar moeilijk kon bewegen. Hij deed niets liever meer dan slapen en dan droomde hij ervan hoe verheven hij was en alle andere woudbewoners onbenullen. Op een ochtend werd hij wakker. Er kropen insecten over zijn lijf. Hij had geen puf meer om zich in de rivier schoon te spoelen. Hij bleef liggen en wachtte erop dat de vogels het ongedierte uit zijn pels zouden pikken. Maar ook de vogels waren allang uit het onleefbare woud vertrokken. Niet lang daarna stierf koning Leeuw in eenzaamheid. Hij kreeg geen begrafenis, maar zijn lichaam rotte weg in de brandende zon. De bomen waren verdord. Een mens met een hoogmoedige geest schept afstand tussen hemzelf en anderen. Hij creëert een eigen koninkrijk. Als koning minacht hij zijn onderdanen. Hij smaalt om gedachten en gevoelens van anderen. Gevolg daarvan is dat zijn geest nauwelijks of niet meer wordt gevoed, waarvoor immers een open contact met anderen onontbeerlijk is. Door andere mensen in zijn gedachte- en gevoelswereld buiten te sluiten wordt een hoogmoedige meer en meer egocentrisch. De instinctieve behoefte aan liefde gaat zich steeds meer beperken tot liefde voor zichzelf. Als Narcissus spiegelt hij zich in het water en glundert hij bij wie hij daar ziet, mooier dan wie ook in zijn omgeving. Ook binnen hemzelf belemmert een hoogmoedige een zuiver gevoel van eigenwaarde te ontwikkelen. Bescheidenheid is hem vreemd. Door een hoogmoedige instelling drijft men steeds verder af van wie men werkelijk is. De overdreven aandacht voor zichzelf maakt het hem moeilijk zich in anderen in te leven, omdat hij zo van zichzelf is vervuld. En waarom trouwens inleven in anderen? Dat is de moeite niet waard. Want wat heeft de ander hem te bieden? Zo raakt de hoogmoedige steeds meer geïsoleerd van de mensen uit zijn directe omgeving. Zo erg zelfs dat het kan ontaarden in een soort depressie en vereenzaming tot en met neigingen tot zelfdoding. Toch is het niet een en al ellende. Zijn ambities geven hem een kik om veel te ondernemen en te onderzoeken. Hoogmoedigen doen het schijnbaar goed als politicus, bestuurder, wetenschapper, geneeskundige en alle beroepen die aanzien verschaffen. Ze investeren in werk en studie. Maar als ondernemer of manager red je het niet met een hooghartige houding. Het personeel probeert hem te ontlopen. Maar door zijn ambitie en daardoor mogelijke vakbekwaamheid zullen mensen wel een beroep op hem doen, vaak zelfs met veel succes. Maar als arts is de behandeling door zijn verkokerde blik eenzijdig en is hij niet geneigd zijn visie op ziektebeelden te verbreden vanuit gezichtshoeken waarvoor hij zich afsluit. Een aanpak die buiten zijn door hemzelf aanbeden visie valt, is daarom onmogelijk. Maar daar heeft een door hoogmoed verstarde arts geen boodschap aan. Buiten zijn eigen visie zijn andere geneeswijzen al gauw kwakzalverij. Door hoogmoed gedreven verschraalt mogelijke diepgang die eens door ambitie werd ingeluid. Ook zich verder bekwamen in wetenschap zonder zich te laten verrassen door totaal andere zienswijzen en gedachten is op den duur onvruchtbaar. Kortom, door een hooghartige houding in werk en studie neemt het isolement toe. Je verstikt. Je ligt in het graf, nog voordat je bent begraven. Dat moet uiteindelijk met lijden gepaard gaan, want de wormen vreten al aan je, terwijl je nog boven aarde staat. De mentale verstarring zal zijn weerslag hebben op lichamelijke verstarring, wat zich zou kunnen uiten in artrose, bloedvatvernauwing, aderverkalking tot en met dementie toe. Isolement ten opzichte van de buitenwereld lijkt op een kankergezwel binnen het organisme, dat steeds minder functioneert. Zo ook heeft de omgeving onder hooghartig en ondemocratisch bestuur te lijden. De gevolgen van collectieve hoogmoed zijn helemaal verschrikkelijk. Hooghartige uitbuiting van wat de aarde ons te bieden heeft, ontregelt en vervuilt het natuurlijke milieu. Eeuwenlange hooghartige uitbuiting van volkeren in ontwikkelingslanden hebben armoede, oorlogen, ongeluk en corrupte regeringen voortgebracht. En omdat we alles zo goed menen te weten, hebben we onderwijs en ziekenzorg in landen gebracht die er beter van zouden moeten zijn geworden, maar vernietigden daarmee de eigen wijsheid en vermaalden we volksgeneeskunst tot niet meer dan wat anekdotische verhalen. Westerse wetenschap onderzoekt de geheimen die mens en natuur in zich verborgen houden. Dat is mooi. Maar daarbij het uitgangspunt hanteren dat alleen waar is, wat bewezen kan worden, getuigt van destructieve hoogmoed. Destructief, omdat we ons niet ontvankelijk meer kunnen openstellen voor de diepere geheimen die tussen hemel en aarde verborgen liggen en die voor het logisch onderzoekend verstand nooit bereikbaar zullen zijn. Als hoogmoed zo belemmerend voor groei en ontwikkeling werkt, zouden we er eens naar kunnen kijken of we die instelling kunnen veranderen. Hoogmoed 1Datum: 05-09-2009Hoogmoed 1 Het geroezemoes in de zaal verstomt. Uit de coulissen stapt de spreker op waardige wijze het podium op. Hij is perfect gekleed. Zijn blik glijdt over de aanwezigen in de zaal. Wat kijkt hij ernstig? Of liever zijn blik is koud. Dan neemt hij plaats achter de tafel, waarop zijn papieren liggen. Je kunt een speld horen vallen. Hij heeft nog niets gezegd, maar hij imponeert nu al. Nog een keer een blik de zaal in. Hij knikt. Hij heeft de aandacht. ‘Ik, dames en heren, ik zal u dingen gaan vertellen, waarover u nog niet heeft nagedacht... Ik zal u de ogen openen, want tot nu toe was u blind. Ik heb voor u een selectie gemaakt uit materie, waarvan u hoogstwaarschijnlijk geen weet heeft...’ ‘Wat een opschepper,’ fluistert mijn buurvrouw. Ineens een hevig gekraak op het podium. De spreker is door zijn stoel gezakt. In zijn val neemt hij de tafel mee, waarop een kan drinkwater stond. Kletsnat ligt hij op de vloer van het podium. De waardigheid van de spreker is in koddigheid omgeslagen. Na de eerste schrik wordt er in de zaal gegrinnikt en hier en daar zelfs onbedaarlijk gelachen. Vanuit de coulissen komt haastig een vrouw aangelopen. Ze helpt de spreker overeind. Hij is boos en voelt zich gekrenkt. Hij had zich niet moeten laten verleiden om in dit gemeenschapshuis van een plattelandsgemeente een lezing te houden. De vrouw op het podium vraagt even de aandacht: ‘We gaan nu even pauzeren en de spreker beraadt zich nog of hij de lezing zal voortzetten.’ In de kantine is het een gezellige drukte. Er wordt gepraat en gelachen. ‘Wat een hooghartige man,’ zegt een vrouw aan mijn tafel. ‘Hij had het alleen nog maar over ik-ik-ik.’ We hebben het over trots en hoogmoed. ‘De eerste van de zeven hoofdzonden,’ merkt een oud-onderwijzer op, ‘superbia.’ ‘Hoogmoed komt ten val,’ lacht een ander. De vrouw die net op het podium de spreker hielp, komt binnen en vraagt de aandacht. ‘Sorry,’ zegt ze, ‘maar de spreker heeft afgehaakt. Hij is net vertrokken.’ We drinken nog wat en ik ga naar huis. Thuis op mijn kamer probeer ik voor mezelf helder te krijgen wat ik vanavond heb meegemaakt. Hoogmoed, zei die vrouw. Wat is kenmerkend voor hoogmoed, een van de zeven hoofdzonden? Mannen bezondigen er zich eerder aan dan vrouwen. Bij vrouwen zou je eerder van ijdelheid spreken of van trots. Maar die eigenschappen vind je net zo goed bij mannen. Toch wordt hoogmoed of superbia in de kunst dikwijls als een vrouw afgebeeld. Een vrouw die zich in een spiegel bekijkt. Ze is ijdel en bekijkt zichzelf met genoegen. Ja, zo mogen anderen haar zien, schijnt ze te denken. De ijdele man of vrouw wil gezien worden en heeft anderen nodig om bewondering af te dwingen. Bij ijdelheid hunkert men naar die bewondering. Heel anders dan bij de hoogmoedige. Die eist niet zozeer bewondering op, maar minacht de mensen met wie hij te maken heeft. Zijn opmerkingen over hen zijn laatdunkend. Hij schept behagen in zichzelf en meet zich een air van gewichtigdoenerij aan. In gesprek met anderen is hij vooringenomen, want zij zijn niet zo goed op de hoogte als hij. Die te grote eigendunk maakt hem zelfingenomen. Omgaan met iemand die hoogmoedig is, is lastig. Ik kan niet bij hem komen, omdat hij me buiten sluit of zich te ver boven mij verheven voelt. De spreker van vanavond kon op het podium geen spel van de hele vertoning maken. Hij voelde zich belachelijk en dat is wel het ergste wat een hoogmoedige kan overkomen. Als je door je stoel zakt, sla je immers een potsierlijk figuur en voel je je nog minder dan hen waarboven je aanvankelijk ver verheven voelde. Normaal zou je zelf om zo’n situatie moeten lachen en het voorval met humor moeten oplossen. Maar een hoogmoedige heeft geen gevoel voor humor. Van de andere kant was de spreker wat ik over hem las, toch een ambitieuze kerel, die zich met veel discipline aan zijn studies wijdt. Nu hij waarschijnlijk op dit moment ook thuis zit, heb ik eigenlijk wel medelijden met hem. Met zijn val op het podium ligt zijn eigen imago ook aan diggelen. Zal ik hem een mailtje sturen? Grote kans dat hij niet reageert. Gekwetst in zijn eigenwaarde, of liever: misvormd gevoel van eigenwaarde. Een reëel gevoel van eigenwaarde kan doorschieten naar hoogmoed, waarbij we de realiteit uit het oog verliezen, en wordt door bescheidenheid in toom gehouden. Naar het andere uiterste toe kan bescheidenheid op haar beurt weer in minderwaardigheidsgevoel ontaarden. Zo zijn hoogmoed en minderwaardigheidsgevoel twee uitersten, waardoor we uit balans raken tot last van onszelf, maar niet minder ook tot last van anderen. Een hoogmoedige heeft een aantal karakteristieke trekken die in mindere of meerder mate bij veel van ons voorkomen. Met mijn handen voor de ogen vraag ik me af of ik zelf nou wel zo intensief met anderen bezig ben. Een maatstaf daarvoor is me in een ander te kunnen inleven. Ben ik ook niet gauw gekwetst bij reacties van anderen op mijn doen en laten? Sta ik zelf open voor de ander en het andere? Sta ik open voor de geheimen van het leven, voor wat mysterievol is? Ik vraag me ook af of hoogmoed alleen maar een individuele karakteristiek is of dat er ook een soort collectieve hoogmoed bestaat. Gaan we niet vaak hooghartig om met groepen mensen die een andere levensovertuiging hebben dan ik zelf? Is veel oorlogsgeweld niet anders dan een uiting van de collectieve mening dat eigen volk superieur is boven het volk dat onderdrukt moet worden? Is het ook niet hoogmoedig om te denken dat het natuurlijke milieu aan de mens ondergeschikt is? De aarde afschuimen naar grondstoffen ten dienste van de mens, die zich heer en meester van moeder aarde voelt. Godallemachtig, het wordt hoog tijd hand in eigen boezem te steken en te zien waartoe de hoofdzonde van hoogmoed kan leiden. HoofdzondenDatum: 30-05-2009‘Afwisseling van spijs doet eten.’ Ik wilde net aan de uitwerking van dit spreekwoord beginnen, toen ik me bedacht: dat is maar al te waar. Het wordt tijd om eens een andere serie korte teksten te schrijven. Voordat ik aan de spreekwoorden begon, hield ik me bezig met deugden en deugdzaamheid (verzameld in het boekje De aangename mens, uitgeverij Boekscout). In gesprek met anderen kwamen we op het idee dat ondeugden ook wel heel erg aantrekkelijk zijn om te beschrijven. Een bondige verzameling daarvan zijn de van oudsher bekende Zeven Hoofdzonden, te weten: hoogmoed, gulzigheid, hebzucht, woede, wellust, luiheid en afgunst. Dat zou echter maar zeven teksten op de site opleveren. Tenzij elke hoofdzonde in drie delen wordt beschreven. Daarom dacht ik om in een eerste gedeelte elke hoofdzonde te verkennen, in een volgende tekst te laten zien waarin een hoofdzonde ons belemmert om te kunnen worden wie we willen zijn en in een laatste deel te onderzoeken of zo’n hoofdzonde een weg naar deugdzaamheid kan banen, zodat we een aangenaam mens worden. In mijn zoektocht naar de kern van elke hoofdzonde wil ik haar in een breder kader plaatsen. Hoogmoed bijvoorbeeld is een uit zijn voegen gegroeide gedragsvorm van een reëel gevoel van eigenwaarde, die door bescheidenheid in toom wordt gehouden. Wordt echter bescheidenheid te extreem, dan verwordt ze tot minderwaardigheidsgevoel. Zo zijn hoogmoed en minderwaardigheidsgevoel niet-realistische gedragsvormen, terwijl gevoel van eigenwaarde tezamen met bescheidenheid een nastrevenswaardige menselijke maat vormen. Het kan nog even duren voordat ik met bezinnen en schrijven goed en wel op weg ben. Hoewel ik mezelf (zonder me daardoor direct minderwaardig te voelen) aan de meeste hoofdzonden schuldig maak, gelukkig niet aan die van luiheid. Als je als lezer de deugd van geduld kunt beoefenen, hoef ik me ook niet direct te haasten. PinksterenDatum: 29-05-2009
Pinksteren, Verteld voor kinderen Wat Jantje is, zal Jan wordenDatum: 23-05-2009Zoals men in zijn jeugd is, is men later ook als volwassene Op het terras van het trappistencafé in Westmalle kom ik in gesprek met een bevriende schrijver. Door zijn boeken die ik van hem heb gelezen, weet ik hoe hij in zijn jonge jaren was. Hij had missionaris willen worden. Hij droomde er zelfs van dat hij in de Sahara zou worden gemarteld en als martelaar en heilige zou sterven. In een van zijn korte verhalen beschreef hij dat hij als puber God bad dat het oorlog zou mogen worden, want dat zou hem de mogelijkheid geven om als held over de vijand te kunnen zegevieren. Zijn ongebreidelde fantasie overheerste op dat moment zijn irenische inborst. Uit andere boekfragmenten bleek dat hij - op kostschool en ver van huis - ’s nachts niet kon slapen als hij eraan dacht dat zijn broer het nu zonder hem moest stellen. Van de andere kant kon hij onder vrienden er driftig op los slaan. Ook beschreef hij eens dat hij zich als kleuter herinnerde, hoe hij aan tafel verliefd naar het gelaat van zijn moeder staarde. Zijn fantasie kende geen grenzen. Hij vertelde, wandelend aan de hand van zijn vader dat hij de zoon van het Belgische koning was en ooit in het grensgebied tussen Nederland en België te vondeling was gelegd. Op school schreef hij de meest onwaarschijnlijke opstellen en verdiepte zich in boeken die weinig met de leerstof hadden te maken. Dit was Jantje zoals ik hem uit zijn romans en korte verhalen heb leren kennen. Maar Jantje is Jan geworden. En nu zit ik hier met Jan aan een Westmalle. Vroeger uitten zich zijn gevoelens in de bekommernis om zijn broer. Nog steeds is hij bewogen om het leed van anderen. Zijn tranen zitten vaak hoog. Uit zijn geschriften van de laatste jaren blijkt werkt zijn fantasie ongeremd door. Hoewel zijn denken en voelen meer in evenwicht zijn gekomen, zie ik de drift in zijn ogen opkomen als hij over politieke misstanden praat. Hij kan hevig tekeer gaan tegen ambtelijke bureaucratie. Dan voelt hij zich machteloos en verafschuwt hij onrechtvaardigheid. Zijn liefde voor wijsgerige boeken is onveranderd aanwezig gebleven en het liefst draagt hij zijn ideeën daarover uit. Intussen bekijkt hij met adelaarsogen elk vrouwelijk schoon dat ons tafeltje passeert. ‘Wat Jantje is, zal Jan worden,’ zeg ik spontaan tegen hem. ‘Alleen mijn huid is blijkbaar veranderd,’ zegt hij als hij over zijn gelaat wrijft. ‘We blijven dezelfde in weerwil van het gezegde: Alles verandert, niets blijft hetzelfde.’ Zowel spreekwoord als gezegde zijn waar. Twee waarheden die ogenschijnlijk tegengesteld aan elkaar lijken. Of zou elk verschijnsel tegelijkertijd met deze twee waarheden te kenmerken zijn? Het ligt aan de manier waarop we naar dingen en mensen kijken. We zien een roos: in knop, in bloei en verlept. Maar het blijft toch dezelfde roos. ‘Alles wordt anders.’ Maar die veranderingen worden door herhaling geritmeerd. Ook wij worden anders. Kleine Jan wordt grote Jan. ‘Alles blijft hetzelfde.’ Hoewel de natuurlijkje omgeving voortdurend verandert, komen de seizoenen steeds op dezelfde manier terug: lente, zomer, herfst, winter. Ook wij blijven dezelfde. Jantje wordt Jan. Karakteristieken en kenmerken van het leven blijven zich herhalen. Kortom, mensen veranderen, maar blijven dezelfde. Temperament, karakter en eigenschappen manifesteren zich door de jaren heen op steeds andere wijzen. Engels: The child is father of the man (Het kind is de vader van de man). Duits: Wie die Jugend, so das Alter (Zo de jeugd, zo de ouderdom). Frans: Vieil homme riche, pauvre ou nu, tel que jeune jadis il fut (Oude man, rijk, arm of naakt, hij blijft zó zoals hij jong al was). Latijn: Qualis erat juvenis, talis eritque senex (Zoals de jeugd was, zo zal de ouderdom zijn). Geen goud zonder schuimDatum: 09-05-2009Niets is volmaakt, alles heeft zijn schaduwzijde Het oordeel hierover zegt veel van de beoordelaar. De een zal zeggen: we zijn nu eenmaal geen volmaakte mensen en het is volmaakt menselijk om af en toe een steek te laten vallen. De ander stelt hoge eisen aan de medemens en accepteert geen tekortkomingen. De eerste reactie klinkt sympathiek, maar voor de tweede is ook begrip op te brengen. Wanneer kun je zeggen dat een mens of ding volmaakt is? Bestaat volmaaktheid eigenlijk wel? Er is immers geen volmaakte stilte, volmaakt duister, volmaakte gezondheid, volmaakte liefde, volmaakt genot, volmaakte schoonheid, volmaakt geluk, volmaakte vrijheid. Schrijvers die boeken uitbrengen over hoe te leven, hebben de schijn van zelf volmaakt te zijn zo mooi als zij het menselijk gedrag beschrijven. Ze schilderen een beeld van de volmaakte mens, een ideaaltype om daarmee een norm voor opvoeding aan te geven. Je zou daar moedeloos van worden als je niet wist dat de schrijvers zelf ook maar gewone mensen met onhebbelijkheden en gebreken zijn. Daarnaast kan er wel een streven naar volmaaktheid zijn. De weg naar volmaaktheid is geplaveid door de drang naar perfectionisme. Men veronderstelt dat aan menselijk gedrag niets mag mankeren. Daarom worden in het bedrijfsleven met het grootste gemak normen vastgesteld, die moeten worden bereikt. Daarom ook worden in het onderwijs normen gesteld waaraan leerlingen en studenten hebben te voldoen. Dat is allemaal zinvol, mits de normen niet al te strak worden gehanteerd, want volmaaktheid bestaat niet. In de natuur is niets volmaakt. Volmaaktheid is het eindpunt. Maar in de wereld van veranderingen is er geen eindpunt. Alle verschijnselen en dus ook mensen zijn onderhevig aan tijd en ruimte en daardoor veranderlijk. Zolang we in tijd en ruimte leven, bestaat geen volmaaktheid, is er alleen verandering. Voortdurende veranderlijkheid behoort tot de wezenlijke aard van de mens. Opperste volmaaktheid zou geen verandering meer toelaten. Volmaakt geluk is onbestaanbaar. Een uiterst harmonische relatie draagt gevaar van saaiheid in zich. Van de andere kant komen we ook niet verder met de slogan: je bent nu eenmaal zoals je bent. Natuurlijk moeten we kunnen leven met onvolmaaktheid van onszelf en die van anderen. Dat vraagt dat men dan veel door de vingers moet zien. Maar als het aan streven naar volmaaktheid ontbreekt, vindt er weinig of geen groei en ontwikkeling plaats. Dan geldt het spreekwoord Botten blijven platvis Het spreekwoord troost omdat onvolmaaktheid menselijk blijkt te zijn. Men heeft het elkaar kennelijk door de eeuwen heen toegeroepen om falend menselijk gedrag te billijken en een schouderklopje te geven. Ok, in de verbeelding kun je het volmaakte scheppen, maar in het leven van alledag is het menselijker om ons bij onvolmaaktheid neer te leggen. We hoeven niet ongelukkig te worden omdat we fouten maken. Volmaaktheid is nu eenmaal onbereikbaar. Wat een geluk dat volmaaktheid niet bestaat. Daar is mee te leven. Eindelijk kan ik me ontspannen en vrij voelen, bevrijd van te moeten beantwoorden aan het beeld van de ideale en volmaakte mens. Hee, wat zie ik: een volmaakt blauwe hemel. Maar voor hoelang? Nederlands: Engels: Duits: Frans: Latijn: Een dag is nooit zo nat, of de zon schijnt altijd watDatum: 25-04-2009Ook in de grootste ellende is er altijd wel een lichtpuntje te zien Dit spreekwoord moet wel in een andere klimaatzone zijn bedacht dan de onze. Er zijn immers dagen dat het van de vroege morgen tot diep in de nacht blijft regenen. Ook is het niet moeilijk om je even alle ellende bij elkaar in te denken. Je vriendin bedriegt je met een ander. Tijdens het verdriet van de scheiding gaat je onderneming naar de knoppen. Terwijl je de eindjes aan elkaar probeert te knopen, kun je steeds moeilijker plassen. Onderzoek in het ziekenhuis wijst uit dat je prostaatkanker met uitzaaiingen naar de lever hebt. En daar hoeft de pastor niet langs te komen met: een dag is nooit zo nat, of de zon schijnt altijd wat. Er lijkt zoiets te bestaan als absolute ellende. Het vermogen om dan nog een lichtpuntje te zien is uitgedoofd. De kaars is op, niets dan een gestolde plas kaarsvet. Je ziet uit naar de dood als enig lichtpunt. Maar of dat de bedoeling van het spreekwoord is geweest, valt te betwijfelen. Of zit er toch een diepere wijsheid achter het spreekwoord? Mijn plan om een lange dag te wandelen viel in het water, toen het niets anders dan regende. Ik herinner me die dag als die van gisteren. Van wandelen kwam niets terecht. Maar omdat ik gedwongen was thuis te blijven en op mijn kamer met potlood en papier speelde, ontstond het plan een boek te gaan schrijven, dat onlangs is gepubliceerd. Dat betekent dat je soms door de omstandigheden wordt gedwongen iets te creëren waarvan je tevoren het ontstaan ervan nooit had kunnen vermoeden. Van mijn Japanse shiatsuleraar ben ik het gezegde Elke voorkant heeft een achterkant mijn leven lang niet meer vergeten. Zo ook kent elke beweging een tegenbeweging: in onze maatschappij viert rationalisme hoogtij, maar tegelijkertijd is de aandacht voor de gevoelswereld groter dan ooit. Hoe groter de duisternis, des te meer lichten de sterren aan de hemel op. En op een zonovergoten dag zijn de schaduwen het scherpst. Het leven blijkt uit niets dan tegenstellingen te bestaan. Een ontmoeting met vrienden maakt je blij, maar je huivert voor het komend afscheid. Een minzaam mens is geneigd te lief zijn waar grenzen gesteld zouden moeten worden. Niets is absoluut. Er is geen absoluut nee en geen absoluut ja. Het absolute nee van een tiran wordt uitgesproken uit zwakte, want in diepste wezen is hij zwak en niet in staat zijn grenzen door mededogen te laten leiden. Maar stel je voor dat alles in je leven één grote zwarte brei is. Je bent niet langer meer bij machte ook maar het minste lichtpuntje te ontwaren. Je hebt ook de moed niet er je best voor te doen. Wat dan? Dan komt de betweter langs en zegt dat je geest altijd de vrijheid heeft om zich naar het licht om te vormen. Die betweter heeft makkelijk praten, want het laatste spoortje vrijheid is door de duisternis weggevaagd. Ja, het is jouw leven, zegt de betweter, je moet het zelf oplossen en hij gaat zijns weegs. Terwijl je daar zo zit komt er een simpele ziel langs. Je weet niet wie het is, want het is volslagen donker, maar je voelt een arm om je schouder. Je voelt een warme traan over je verkilde gezicht. Het is de traan van een ander. Je bent niet meer alleen. Je verkrampte armen strengelen zich om de ander. Het gevoel te worden liefgehad breekt de duisternis open. Zijn we dan altijd afhankelijk van anderen om uit de put te komen? Afhankelijk zou betekenen dat je zelf passief blijft. En dat is niet zo, want het blijkt dat je zelfs in de diepste donkerte ontvankelijk blijft en een vermogen hebt om liefgehad te kunnen en willen worden. Zolang je vertrouwen hebt in dat door een ander opgewekte lichtpuntje in jezelf - al is het nog zo klein - , is de duisternis niet volkomen. En na verloop van tijd kun je beamen: een dag is nooit zo nat, of de zon schijnt altijd wat... Engels: Cloudy mornings turn to clear afternoons (Bewolkte ochtenden veranderen in heldere middagen). Duits: Auf Regen folgt Sonne (Na regen volgt zonneschijn). Frans: Après la pluie, le beau temps (Na regen, mooi weer). Hard gekreten, gauw vergetenDatum: 11-04-2009Degene die bij een begrafenis het meeste misbaar maakt, is de overledene vaak het eerst vergeten Op de begraafplaats staat een weduwnaar aan het vers gedolven graf van zijn geliefde. Hij is ontroostbaar. De kist zakt langzaam de koude kuil in, terwijl de lege holte in zijn hart nog lauw is. ‘Hij redt het niet zonder haar,’ fluisteren de omstanders. Het is voor hen dan ook onvoorstelbaar dat de weduwnaar al na enige weken met een nieuwe vrouw heeft aangepapt. Nu schamperen dezelfde mensen: ‘Hard gekreten, gauw vergeten...’ Sommigen van hen spreken er zelfs schande van en zeggen dat zoiets ongehoord is en dat het huwelijk toch minder heeft voorgesteld dan men vermoedde. Anderen zijn er echter van overtuigd dat ‘vergeten’ een mechanisme is dat in werking treedt juist omdat het verlies zo groot is en ‘niet kunnen vergeten’ het verlies van een geliefde het verdere leven voor een weduwnaar onleefbaar zou maken. Het is als met een manke die een rollator ziet staan en geneigd is die te pakken voordat hij in elkaar zakt. Het is menselijker om voorzichtig met oordelen te zijn en wijzer om met een onbevangen en onbevooroordeelde geest alleen maar waar te nemen hoe de feiten zich voltrekken. Snel oordelen zou best wel eens van minder moraliteit kunnen getuigen dan het gedrag van de man die ogenschijnlijk wat al te snel een nieuwe vrouw aan zijn zijde heeft gekozen. Daartegenover zijn er weduwen of weduwnaars die zich geen nieuwe partner wensen. Elke nieuwe kandidaat zal immers nooit kunnen tippen aan degene die is gestorven. In dat geval zullen omstanders zeggen, dat hij of zij nu lang genoeg heeft getreurd en dat het hoog tijd wordt om een nieuwe relatie aan te knopen. Een dergelijke betweterigheid is al evenmin misplaatst. Toch kan het ook voorkomen dat de intens verdrietige nabestaande min of meer snel over het verdriet heen komt, omdat hij het verlies onmiddellijk heeft toegelaten en heeft weten te verwerken, wat van een realistische instelling getuigt. Anders dan bij hen bij wie onverwerkt verdriet pas jaren later uitbreekt, alleen al bij het horen van een door de overledene geliefkoosd stuk muziek waardoor herinneringen naar boven komen. Dan kunnen pas jaren later de tranen losbarsten. Kortom, het spreekwoord is wel heel kort door de bocht. Bovendien is het mogelijk dat intens verdriet kan omslaan doordat een nabestaande gaat beseffen dat de gestorven geliefde niet zonder meer in herinnering is achtergebleven, maar dat hij of zij levend aanwezig blijft, zij het in een totaal andere bestaansvorm. Het sterven zo te kunnen ervaren is een vorm van levenskunst. Leren leven met een gestorven geliefde vraagt erom tijdens het leven de toekomst - ook al is die ver verwijderd - onder ogen te durven zien. Dat geldt niet alleen voor het sterven van een naaste, maar ook voor het eigen sterven. Mensen die het aandurven die schroom te overwinnen, blijken tijdens het leven vaak intensiever met elkaar om te gaan, meer vergevingsgezind te zijn, liefdevoller ook in een leven vol tederheden, omdat ze meer van elkaar door de vingers zien. Kijk maar hoe lief mensen voor elkaar bij een naderend afscheid zijn, al is het maar voor enkele dagen. Ze vallen niet meer over kleinigheden en koesteren de ander zolang het nog kan. Engels: Carrion crows bewail the dead sheep and then eat them (Kraaien bewenen de dode schapen en dan eten ze ze op). Duits: Je mehr es schreit, je eh’r es freit (Hoe luider men krijt, hoe eerder men vrijt). De nacht brengt raadDatum: 28-03-2009Wanneer men ergens een nachtje over heeft geslapen, kan men de volgende morgen beter overzien wat er dient te gebeuren Mijn gazon is door de mollen verruïneerd. Ik kan een hovenier vragen de bovenste laag weg te halen en hem een nieuw gazon laten aanleggen. Maar voor hetzelfde bedrag kan ik ook mijn tuin laten bestraten en dan heb ik nooit meer last van mollen. Probleem is dat ik gras aantrekkelijker vind. Ik zal er snel over moeten beslissen, want het gaat lente worden en dan moet de tuin op orde zijn. Mijn huisgenoten geven tegenstrijdige adviezen. Ik kom er niet uit en zal er nachtje over slapen, want de nacht brengt raad. In bed schiet me te binnen dat een van mijn vrienden beslissingsdeskundige is, heeft er zelfs boeken over geschreven en geeft ook trainingen aan managers in bedrijven. De andere dag bel ik hem op. Hij raadt me aan de voors en tegens in twee kolommen naast elkaar op te schrijven. Vervolgens moet ik elk voor en tegen een punt van 1 tot 5 geven. Al die punten optellen en klaar is kees. Uit de puntentelling blijkt dat ik een terras moet laten aanleggen en niet het gazon moet laten vernieuwen. Maar mijn gevoel zegt dat het een gazon moet worden. Ik moet er weer een nachtje over slapen, hoewel de druk steeds groter wordt. De andere morgen beslis ik voor een gazon. Het advies van de nacht is sterker dan de besliskundige techniek en ik voel me er goed bij. Intuïtie is sterker dan het verstand. Verstand is koel beredenerend en neemt niet alle factoren mee, die voor het oplossen van een probleem van belang zijn. Ik vraag me af of je eigenlijk wel zo bewust met je volle verstand een beslissing kunt nemen. Het overkomt me steeds vaker dat een beslissing spontaan uit de diepere lagen in mezelf naar boven komt drijven. Los je een probleem op of lost het probleem zich op? Zelfs het eenvoudigste probleem heeft onbeschrijflijk veel aspecten, die net zomin zijn te overzien als we cellen en structuren in ons lichaam hebben (reden waarom geneeskunde zo’n moeilijk vak is). Tijdens de donkere nacht en de slaap kalmeert de vijver, waar we overdag met een stok in roerden, en modder, planten, vissen en mogelijk ook kikkerdril zoeken weer naar hun ge-eigende plaatsen. De volgende morgen is alles in de vijver weer rustig geworden. Als je wakker wordt zie je de dingen helder, is alles op zijn plaats gevallen en vaak ook het probleem opgelost. Maar onze samenleving heeft de nacht teruggedrongen. Ze neemt steeds minder tijd in beslag. Politici vergaderen tot diep in de nacht door, want er moeten beslissingen worden genomen. Ondernemers slaan niet altijd om vijf uur de deur achter zich dicht en blijven tot in de late uurtjes door rekenen om de balans in orde te krijgen. Daarbij vieren besluitvormingstechnieken hoogtij. Bij alledaagse menselijke aangelegenheden ligt het niet zo simpel. Die zijn vaak gelardeerd met gevoelens en daar kom je met beslissingstechnieken niet zo ver mee. De beste manier om met gevoelens in het reine te komen is door er alleen maar naar te kijken en ze proberen te volgen. Bij problemen is het dan ook de kunst om onbevangen te kijken, je gedachten en zeker vooroordelen weten los te laten. Daarom kun je maar het beste gaan slapen. In horizontale houding komt er overigens ook meer in je los: gedachten en gevoelens die je liever voor jezelf verstopt. Het blijkt bijvoorbeeld ook dat patiënten op een behandeltafel ineens meer vertellen dan zolang ze nog rechtop op een stoel zaten. Liggen ontspant, maakt open en zelfs week. Daarom fluisteren ook gelieven elkaar de liefste woorden toe, als ze horizontaal op bed of op het strand liggen. Als je een probleem wilt oplossen kun je al die gedachten en gevoelens beter maar gewoon laten komen zoals ze komen en je jezelf er zo min mogelijk in mengen. De donkere nacht brengt helderheid in de chaos ervan. ’s Nachts laat je los, je hebt nauwelijks kans om je ergens aan vast te klampen. Je gaat rusten en zegt: ik zie morgen wel, nu even niets... en dan gebeurt het juist, onverwacht. Engels: Night is the mother of counsel (Nacht is de moeder van raad). Duits: Die Nacht bringt Rat (De nacht brengt raad). Frans: La nuit donne conseil (De nacht geeft raad). Latijn: In nocte consilium (De nacht brengt raad). Met manken leert men kreupel gaanDatum: 14-03-2009Men ondergaat altijd de invloed van het milieu waarin men leeft Als ouders binnen het gezin vaak liegen, dan moeten ze hun kind geen pak rammel geven als het zonder te blikken of te blozen ook jokt. Als jongeren op de soos blowen en zich aan alcohol te buiten gaan, moet je er als volwassene niet raar van opkijken als jouw keurig opgevoede dochter binnen de kortste keren eenzelfde gedrag vertoont. Neemt het plegen van echtbreuk in de maatschappij toe, dan moeten echtelieden elkaar goed in de gaten blijven houden. Het spreekwoord waarschuwt ons ervoor dat we slechte gewoonten gauw overnemen. In een maatschappij waarin normen en waarden een beetje overhoop liggen, is het niet altijd duidelijk wie de ‘manken’ en de ‘kreupelen’ zijn. Om een extreem voorbeeld te noemen: omgaan met seks. Als een meisje hier seks met een jongen bedrijft, waarschuwt de moeder dat ze de pil moet gebruiken om ‘ongelukjes’ te voorkomen. In andere culturen zal de broer van het meisje erop worden afgestuurd haar om zeep te helpen. Wie behoort zich aan wie aan te passen? In onze interculturele samenleving krijgt het spreekwoord een nieuwe invulling. In een bijeenkomen van westerse en niet-westerse culturen gaat het nu eens goed, dan weer minder goed. Soms blijken in niet-westerse culturen jongetjes minder goed te worden opgevoed dan de meisjes. Dat kan dan wel eens hevig botsen met opvattingen binnen onze eigen cultuur. Het gevaar van niet opgevoede jochies is dat zij als ‘manken’ hun leeftijdgenoten ‘kreupel’ maken. Het verschijnsel van beïnvloeding is al eeuwenlang bekend, getuige het spreekwoord. De waarschuwing die ervan uitgaat, zou binnen verschillende politieke partijen een richtlijn voor maatregelen kunnen zijn. Maar ook mensen die binnen Europa naar een ander land verhuizen, botsen met autochtonen van het land waar ze zijn gaan wonen. De allochtone minderheid zal zich in veel opzichten moet aanpassen, zelfs al krijg je dan soms het gevoel ook kreupel te gaan lopen. Een Hollander in Vlaanderen zal op den duur accenten overnemen. Groet men elkaar zelfs niet op stille landwegen, wat je gewend was, dan groet je na verloop van tijd ook niet meer. Was je gewend het hart op de tong te hebben, na enige tijd ben je al even geïnhibeerd als de Kempenaar. Confrontatie van verschillende culturen met elkaar kan er ook toe leiden dat eigen normen en gewoonten en die van anderen kritischer worden bekeken en op waarde gaan worden geschat. Dat kan ertoe leiden dat men gaat zoeken naar wat wezenlijk is in het leven. Je gaat jezelf uitzuiveren en ontdoen van ballast, onnodige regels leg je naast je neer, ingebakken moraal wordt in twijfel getrokken. In het westen worden bijvoorbeeld veel vormen van seksualiteit zonder meer als smeerlapperij en vuiligheid beoordeeld en als slecht verdorven en zondig. In sommige stromingen van oosterse tradities biedt seksualiteit daarentegen een mogelijkheid om jezelf op hoger spiritueel niveau te brengen. Voor een doorsnee westerling is er een diepe kloof tussen het beleven van orgasme en meditatie, terwijl in het tantrisme bijvoorbeeld spiritualiteit en seksualiteit elkaar bevorderen. Zo kan wat men aanvankelijk mank en kreupel noemt bij nader toezien gezond en verfrissend blijken en kunnen we ons voordeel doen met wat we vanuit andere culturen kunnen leren. Engels: He that lives next door to the creeple, will learn to halt (Hij die naast een kreupele woont, zal leren mank te gaan). Duits: Beim Lahmen lernt man hinken, beim Säufer trinken (Bij de lamme leert men hinken, bij de zuiplap drinken). Frans: Si tu fais société avec le boiteux, tu apprendra à boiter (Als je in gezelschap van kreupelen bent, leer je mank te gaan). Latijn: Claudi vicinus claudicat ipse brevi (De buurman van de manke gaat zelf binnen korte tijd mank lopen). Geduld is een bitter kruid, maar draagt goede vruchtDatum: 28-02-2009Geduldig zijn is moeilijk, maar loont vaak de moeite ‘Ach, meneer, kunt u mij even helpen? Ik zou graag willen weten of het afgeprijsde tv-toestel in de etalage voor mij een goede aanschaf is.’ ‘Wat denk je, dat wij oude rommel verkopen? Je bent hier niet op een rommelmarkt.’ Onbeheersbare woede laait onmiddellijk in me op en normaal gesproken zou de verkoper de volle laag van me krijgen. Deze keer niet. Inwendig tel ik tot tien, concentreer me op de buikademhaling en na enige ogenblikken zeg ik beheerst: ‘U hebt gelijk, meneer, op de rommelmarkt wordt men vriendelijker behandeld. Succes met uw verkoop. En nog een prettige dag.’ Of de verkoper een prettige dag zal hebben, weet ik niet, maar ik wel. Dankzij een beetje geduld is de woede aan me voorbijgegaan. Om geduld te kunnen opbrengen moet je losjes met tijd kunnen omgaan. In een agrarische samenleving lang geleden was de algemene leuze: niet vandaag dan morgen. Alle werkzaamheden kenden een traag ritme zoals nog zichtbaar is in het bewerken van akkers, zaaien, de groei onderhouden en oogsten. Er gingen seizoenen overheen voordat je een eetbaar product had. Maar ook gingen voor het ambachtelijk maken van gebruiksvoorwerpen uren, dagen, maanden en jaren voorbij, voordat je je bestelde stoelen en tafels in huis had. Bouwwerken namen tientallen jaren in beslag. Kort geleden nog ging briefwisseling met weken gepaard. Ook al was het niet altijd even makkelijk, men had geduld. Het was niet anders. Nu leven we in een tijdperk waarin tijd de voortstuwende kracht is. We rennen haastig en gedreven rond en voelen de puntige stok van de tijd in de rug porren. Wat je nu in huis wilt hebben is er al bijna nog voor je de leverancier erover hebt gebeld of ge-e-maild. We willen dat alles snel gebeurt. Het is een levensinstelling geworden. Hoe sneller een bestelling in huis is, des te beter voel je je erbij. Vroeger was je eerst lange tijd verliefd, kreeg je verkering en daarna trouwde je. Er lagen jaren tussen de eerste verliefdheid en het genieten van de eerste huwelijksnacht. Nu is iemand een lekker ding en pats, je duikt ermee in bed. We hebben niet langer geduld. Wachten zal vroeger ook niet altijd plezierig zijn geweest, maar de vrucht ervan zal zeker meer genot hebben gegeven. Misschien had het wachten toch ook juist plezierige kanten. Het woord popelen heeft in onze tijd aan betekenis ingeboet. We kennen daarom nauwelijks nog het genoegen van het popelen, de voorpret. Jonge seksuologen praten zelfs over de onzinnigheid van wat men altijd voorspel noemde. Wat een armoe! Er is geduld op langere termijn zoals het geduldig verduren van vaak onuitstaanbaar pubergedrag, geduldig een langdurige ziekte of lastige eigenschappen van mensen om je heen weten te verdragen. Daarnaast is er ook een soort mini-geduld. Bij opkomende negatieve emoties bijvoorbeeld. Als je onbeschoft wordt behandeld, ontploft er een bom in je en wil je onmiddellijk reageren. Toch is er altijd een bepaalde tijd tussen aanleiding en spontane reactie. Fracties van seconden misschien. Je onmiddellijk in die beperkte tijdsfase binnen wrikken en die weten te rekken, kan de emotie op een zijspoor zetten en kun je daardoor vaak problemen in communicatie voorkomen. Die tussentijd draagt goede vrucht. Je kunt je herstellen, je evenwicht hervinden, waardoor er een omkering binnen de relatie kan plaatsvinden en ben je blij dat je geduld kon beoefenen. Het spreekwoord heeft zijn betekenis niet verloren sinds de tijd dat het ontstond. Engels: Patience is bitter but its fruits sweet (Geduld is bitter, maar zijn fruit zoet). Duits: Geduld ist bitter, aber die Frucht ist süsz (Geduld is bitter, maarzijn vrucht is zoet). Frans: La patience est amère, mais son fruit est doux (Geduld is bitter, maar zijn vrucht is zoet). Latijn: Patientia vincit omnia (Geduld overwint alles). Verandering van weide doet de koeien goedDatum: 14-02-2009Altijd hetzelfde is geen aardigheid Met vakantie gaan is leuk omdat je de lang en breed afgegraasde weide van eigen huis en omgeving eindelijk eens kunt omwisselen voor een totaal nieuwe omgeving. Want met het verlaten van de eigen omgeving, maak je je tegelijkertijd even los van de sores van het alledaagse leven zoals tuinonderhoud, administratieve rompslomp, koken en het huis schoonmaken. Vanuit het vlakke noorden maakten we een wandeling in Zuid-Limburg. In een café spraken we tegenover de stamgasten onze verrukking over het glooiende landschap uit. De dorpsbewoners keken ons verbaasd aan. ‘Dat is toch gewoon. Wíj gaan met vakantie naar Amsterdam en Volendam.’ Wat voor de een saaie weide is geworden is voor de ander een uniek gebied en wekt heel bijzondere sensaties op. Zo zijn we ook verrukt als de mist in vrieskou de hele natuur berijpt en in het wit zet. Na enige weken zou je weer naar kleurvariatie in de natuur verlangen. Het nieuwe prikkelt. Van die kant uit bezien is het begrijpelijk dat echtelieden op elkaar uitgekeken kunnen raken en van alles overhoop halen om nieuwe ervaringen op te doen. Maar op een gegeven moment wordt de nieuwe weide ook weer een oude weide. Het is de kunst om in de ‘weide’ van alledag sleur en gewoonte te doorbreken. Alhoewel, gewoonten hebben ook nut. Veel dingen gaan dan vanzelfsprekend en je kunt meer aandacht geven aan bezigheden die daarom vragen. Maar toch, in relaties ligt het gevaar van sleur op de loer. Alles wat aanvankelijk zo sprankelend leek, gaat op den duur verdorren en wordt het samenleven als in een herfsttuin die door de koude van de winter nog grauwer wordt. Ware het niet dat mensen zich boven de natuurlijke gang van zaken kunnen uitwerken. Ook ’s winters schijnt de zon. Achter de wolken van de dagelijkse beslommeringen heeft een creatieve geest het vermogen om helder en alert te blijven. Je kunt steeds weer bedenken hoe je bij de ander opwinding teweegbrengt. Lukt dat niet in gezamenlijke pogingen, dan verandert koe of stier van plaats en zoekt hij of zij graziger weiden op. Totdat die weer kaal zijn gevreten. Het wordt dan tijd voor misschien nog eens een ander grasland. Eenmaal op leeftijd wordt het dan wel geen slachthuis, maar bejaardenhuis of nog erger: verpleeghuis. Pogingen van de bejaarde man om alsnog met een verpleegster aan te pappen zullen hoogstwaarschijnlijk mislukken. Zo verloopt het levenspad als je bij gebrek aan creativiteit steeds een andere weide opzoekt. Daarom: verandering waarover het in dit spreekwoord gaat, betreft bij mensen niet zozeer de weide als wel het vermogen om jezelf te veranderen, mee te groeien als de situatie daarom vraagt. Steeds maar nieuwe uitdagingen verzinnen. Hoewel omgeving, huis en woonplaats hetzelfde blijven, kun je die vanuit andere invalshoeken opnieuw waarderen. Dan hoef je niet zozeer een paar maal per jaar met vakantie te gaan en om de paar jaar een andere partner te kiezen. Zoals alles in een etmaal geen minuut hetzelfde is, zo is het leven van een mens geen moment gelijk aan het vorige. Altijd anders, altijd nieuw, altijd een gezonde spanning, altijd avontuur. Ook in de relationele sfeer. Zo zijn bijvoorbeeld erotische spelvormen onuitputtelijk. Niet als alleen de biologische drijfveer de motivatie is of men alleen op hormoonwerking koerst, maar wel als creativiteit en wijsheid een rol gaan spelen en meer nog: als je voor een ander het mooiste en beste wil. Alleen vreugde, plezier en genot van de ander zijn bron van eigen genietingen. Pas dan krijgt erotiek een spirituele dimensie en vermengen puur genot en zuivere liefde zich met elkaar. Waarom is het trappistencafé hier in Westmalle altijd zo druk bezet? De ouden van dagen willen er even tussenuit om daarna weer met minder of meer plezier hun eigen woning te betreden. Maar laat me eerlijk zijn: ik kom er ook om even mijn eigen vertrouwde weide te verlaten en inspiratie op te doen voor een toelichting op het spreekwoord Verandering van weide doet de koeien goed. Engels: Change of pasture makes fat calves (Verandering van weide leidt tot vette kalveren). Duits: Andere Weide ist der Kühe Freude (Verandering van wei maakt de koeien blij). Frans: Changement de corbillon fait trouver le pain bon (Verandering van mandje maakt dat men het brood goed vindt). Latijn: Varietas delectat (Afwisseling valt in de smaak). Bij een jong paard hoort een oude ruiterDatum: 30-01-2009Jonge mensen zijn aangewezen op de ervaring van een oudere Zoals een buizerd zijn jong leert hoe een duikvlucht te moeten maken, leren ouders hun kinderen hoe met anderen om te gaan en zich in nieuwe omstandigheden te gedragen. De lessen van vader en moeder blijven nog enige tijd doorgaan, bijvoorbeeld in onderwijs en beroepsvorming. Heel soms ook worden ze voortgezet tot op het sterfbed van vader toe en krijgt de zoon de laatste raadgevingen mee. In onze tijd echter vindt er nu eens eerder dan weer later een omkering plaats. Dan lezen jongeren ouderen de les. Zo hebben jongeren vaak eerder dan ouderen de techniek van omgaan met de computer in de vingers. Ik vraag mijn kleindochter van veertien jaar hoe je foto’s digitaal moet opslaan en bewerken. ‘Bij een oud paard hoort een jonge berijdster,’ zou ze spottend kunnen zeggen. Maar na haar instructies aan mij vertelt ze over de wiskundeleraar op school. ‘Dat is een kwal,’ zegt ze, ‘hij legt het maar eenmaal uit. Dan moet je het hebben begrepen.’ Ineens is zíj weer het jonge paard dat in dartele galop de schoolperiode door raast en voel ik me de oude menner. ‘Je kunt hem beter te vriend houden,’ raad ik haar aan. ‘Het zal wel vaker gebeuren dat iemand niet erg sympathiek overkomt. Het is praktischer ervoor te zorgen dat jij omgekeerd bij die kwal van een leraar wel sympathiek overkomt. Daar zul je op andere momenten in het leerjaar profijt van kunnen hebben.’ Later zal ze beter begrijpen dat kwalligheden van mensen niet zomaar ontstaan, maar uit frustratie voortkomen. Ze kijkt me ernstig aan als ik haar vertel dat de leraar maar eenmaal zijn uitleg doet om de chaos in de klas in de hand te kunnen houden. Ze heeft vertrouwen in haar oude ruiter. Door de eeuwen heen glijden generaties dakpansgewijze over elkaar. De oudere overlaadt de jongere met zijn ervaringen. De jongere neemt de tradities over en geeft ze later weer aan zijn kinderen door. Doorgaans vindt bij die overlevering ook een uitzuivering van wat zinloos is plaats en maakt een volgende generatie zichzelf nieuwe vaardigheden en levensinzichten eigen. Want tijden veranderen. Veranderingen door ontwikkelingen van technologie en infrastructuren. Arbeidsethos krijgt onder invloed van steeds verder doorgevoerde rationalisatie een andere kleur. In plaats van betrokken werkmotivatie moet je nu je targets halen en je uren stipt bijhouden. Ook in moreel opzicht verandert de tijd. Als regels geen zin hebben worden ze losgelaten. Iets moeten omdat het door anderen wordt voorgehouden maakt plaats voor gedragsnormen die aantoonbaar zinvol zijn. Zo is bijvoorbeeld ook de moraal die aan spreekwoorden ten grondslag ligt, voor jongeren vaak te oubollig. Het jonge paard gaat ervan steigeren en wil eigen wegen berijden. Daarnaast worden andere formuleringen gebruikt om wat zinvol is uit te drukken. Neem nou dit spreekwoord. Er zijn stadskinderen die een paard alleen van Sinterklaas of televisie kennen. Het spreekwoord is bruikbaar in zoverre het ouderen erop attendeert om voorzichtig en verantwoordelijk na te gaan wat zij jongeren willen doorgeven. Het geeft ook aanleiding om zich een zekere mate van bescheidenheid aan te meten, zodat ouderen zich kunnen afvragen wat zij omgekeerd van jongeren kunnen leren: hun elan, enthousiasme, alles op een oorspronkelijke manier bekijken, weren van starre routines, energiek aanpakken, lichaam in conditie houden enzovoort. Nooit te oud om te leren. Maar als het aan mij ligt, zeg ik toch eigenwijs: Bij een groen gezelschap dient een witte baard. Engels: A young trooper should have an old horse (Een jonge cavalarist zou een oud paard moeten hebben). Duits: Ein junges Pferd fordert einen alten Reiter (Een jong paard verlangt een oude ruiter). Frans: À jeune homme vieux cheval, à jeune cheval vieil homme (Een jonge man op een oud paard, op een jong paard een oude man). Het geluk komt in de slaapDatum: 16-01-2009Het geluk kun je niet dwingen, het komt vaak wanneer je er niets voor doet en het allerminst verwacht Het spreekwoord maakt het leven een stuk makkelijker: we hoeven niet naarstig naar geluk te zoeken. Als je dat wel doet is je aandacht meer op wat er nog niet is dan op wat er al wel is, gericht. Ik ga languit op de bank liggen en wacht af. Verdomme, waar blijft het? Het komt niet. Hoe langer ik lig des te lamlendiger ik me voel. Dan hijs ik mezelf maar weer overeind en stap de deur uit. Eens kijken welke spontane gedachten me tijdens de wandeling invallen. Geluk zou me onverwacht moeten overkomen, zegt het spreekwoord. Misschien is het allang in me aanwezig, maar hoef ik me alleen van belemmeringen te ontdoen. Het heeft geen zin met mijn hoofd naar beneden te lopen om te zien of ik een euro vind, terwijl mijn portemonnee zwaar van de euro’s is. Als gelukzoeker ben ik een karikatuur van mezelf. Belemmeringen? Ja, die zijn er wel. Voortdurend verlangen, angst om niet te krijgen waar ik recht op meen te hebben, geen vrede hebben met wat er al is. Het kan ook zijn dat iemands leven mistroostig is door groot geldgebrek, ziekte, eenzaamheid, miskenning, ontkenning zelfs. Je wilt uit die omstandigheden wegkruipen. Maar het is de realiteit. Veronderstel dat je ziek bent. Zo erg zelfs dat de artsen je geen hoop meer geven. Wat blijft er dan nog over om je aan op te tillen? Misschien weet je zelfs dat je niet lang meer leeft. Er zijn geen dromen naar betere tijden meer mogelijk en toch blijf je er naar streven, tegen beter weten in. In zo’n situatie gaan je gedachten ook niet langer uit naar een toekomst vol geluk, maar word je gedwongen je ellende onder ogen te zien. Uiteindelijk kom je dan toch tot aanvaarding en je ontdekt dat die aanvaarding je innerlijke rust geeft. Het voelt als een nieuwe vrijheid aan. De pijn wordt draaglijker, omdat er een spanning van je wegvalt, die de pijn alleen maar verhevigde. Je ervaart de zorgzaamheid van je partner. Je gaat genieten van de kleinste dingen. Maar het kan nog erger. Je partner verlaat je in die omstandigheden, want die kiest voor een leven zonder ellende om zich heen. Je wordt nog meer op jezelf teruggeworpen. Je verdriet bereikt de uiterste grenzen. Het is allemaal zwart om je heen. Je hebt geen greintje geluk meer te verwachten, laat staan te zoeken. Je wilt alleen maar dood zijn... Onder het wandelen beeld ik me in dat als je dat kunt aanvaarden, je de ogen worden geopend voor het onuitsprekelijke er te zijn, niets meer dan te zijn. Sommige mensen schijnen daardoor een staat van verlichting te bereiken. Ze bereiken geluk dat mij en anderen niet makkelijk ten deel zal vallen. De beproevingen brengen hen waartoe we doorgaans bij een alledaags leven niet in staat blijken te zijn. Via deze sombere weg kom ik tot wat het spreekwoord wil zeggen. Geluk kan worden uitgezuiverd van puur materieel geluk tot zuiver spiritueel geluk, dat zich van alledaagse ervaringen in tijd en ruimte heeft losgeweekt. Het is een moeilijk begaanbaar pad om in een gerieflijk leven terug te vallen tot de kern van wie we in wezen zijn. Het geluk in ons ligt heel dichtbij, je hoeft er niet naar te zoeken, het overkomt ons, als we er niets voor doen, als we slapen. Diep geluk is een bewustzijnstoestand die niet gekoppeld is aan het leven van alledag of aan een gelukkige relatie hoewel het daarin vrolijk kan doorstralen als een zon die het mistige landschap doorbreekt tot in de kleinste verschijnselen, met zijn licht en warmte op elk van de miljoenen grasblaadjes. Engels: Good things come to some when they are asleep (Het goede komt tot sommige mensen wanneer zij slapen). Duits: Das Glück kommt über Nacht (Het geluk komt volkomen onverwacht). Frans: La fortune vient en dormant (Het geluk komt in de slaap). Latijn: Beneficia dormientibus deferuntur (Weldaden vallen aan hen die slapen ten deel). De tijd baart rozenDatum: 04-01-2009Na verloop van tijd komt er een verandering ten goede Soms zijn er spreekwoorden die je in stilte denkt, maar niet hardop uitspreekt. Als ik een al wat oudere vrouw condoleer bij het overlijden van haar man met een jarenlang ziekbed achter de rug, is het ongepast om tegen haar te zeggen: ‘De tijd baart rozen.’ Toch speelt het spreekwoord wel in mijn gedachten. Na een periode van niets dan zorgen waarin ze nauwelijks tijd voor zichzelf had, kan het bijna niet anders dan dat voor haar nu het tij zal keren. En dat wens ik haar ook toe. Rozen zijn symbool voor het gunstige, het goede, het mooie. Het spreekwoord is alleen zinvol als je je in ongelukkige omstandigheden voelt, waarvan je het vermoeden hebt dat ze net zo goed in het tegendeel kunnen omslaan. Het komt allemaal weer goed. Niets blijft zoals het is en het zal zelfs beter worden. Het spreekwoord klinkt opgewekter dan ‘De tijd heelt alle wonden.’ Nee, het wordt zelfs een tijd van voorspoed en geluk. Ik legde het spreekwoord aan een doorgewinterde misantroop voor en vroeg wat het voor hem betekende. ‘Als ik eenmaal dood ben, breekt voor mij de glorietijd aan. Leven of geen leven na de dood: altijd beter dan zoals het nu is.’ En hij zag de witte rozen al op zijn doodskist liggen. Maar wij zijn geen misantroop, of tenminste niet altijd. Afgezien van rouw, depressieve en sombere stemmingen is er ook een luxere soort gevoel van ongelukkigheid. Je voelt je ongelukkig, terwijl een ander jaloers op jouw omstandigheden zou kunnen zijn. Je hebt geld genoeg, je hebt een lieve en zorgzame partner, je kunt doen en laten wat je wilt. En dan val je in een lastig te beschrijven stemming, die je nauwelijks met anderen kunt delen. Je bent nog net niet zo zwaar ontstemd, dat toch steeds weer het spreekwoord in je opwelt: morgen zal het beter zijn, of dan tenminste overmorgen. Maar na een onrustige en slapeloze nacht moet je jezelf alweer troosten. Zo kun je jezelf tijdenlang op de been houden. Dan lees je in een boek van een wijze schrijver dat het geluk er al is, dat je - als je je ogen maar opent - in een rozentuin leeft. Dat je niet langer in de toekomst hoeft te kijken, maar je je beter van je lasten kunt ontdoen. Niet de toekomst baart rozen, maar het nu. Toch lukt het me niet altijd om zomaar de knop in mijn hoofd om te draaien en door te hebben dat het nu het belangrijkste is. Voor deze onhandigheid van mij is het spreekwoord ontstaan. Volkswijsheid is lankmoedig en heeft begrip voor menselijke zwakte. We zijn geen wijzen zoals die zich in boeken voordoen. We mogen huilen en de tijd nemen om uit te huilen en rozen van de toekomst als treurrozen te zien. Engels: Time works wonders (Tijd verricht wonderen). Duits: Die Zeit bringt Rosen (De tijd baart rozen). Frans: Avec le temps et la paille, les nèfles mûrissent (Met de tijd en het stro rijpen de mispels). Latijn: Tempus fert rosas (De tijd brengt rozen). Het oog ziet altijd van zich afDatum: 20-12-2008Men ziet eerder de gebreken van een ander dan die van zichzelf Het is net zo moeilijk om je eigen schilderende hand te schilderen als naar je zelf te kijken. Normaal gesproken kijken ogen altijd naar buiten en niet naar binnen. Je zou je nek in alle bochten moeten wringen om naar jezelf te kunnen kijken, tenzij je voor de spiegel staat. Maar het is gênant om zomaar voor een spiegel naar jezelf te kijken. Goeiemorgen, meneer, hoe is het met u? Nee, het is makkelijker naar een ander te kijken. Maar het kan best zijn dat die ander toch een spiegel voor jezelf is. In hem of haar zie je dan gedrag dat eigenlijk jouw gedrag is. ‘Doe niet zo sjacherijnig,’ zeg ik tegen mijn vrouw. Maar eerlijk gezegd, ben ik zelf met het verkeerde been uit bed gestapt. Mijn bochel zie ik niet, wel die van een ander. Bij het beoordelen van een ander neem ik mezelf als norm. Mijn eigen denk- en gevoelswereld en stemmingen zijn richtinggevend voor uitspraken over anderen. Om anderen eerlijk te kunnen beoordelen zou ik het vermogen moeten hebben om in de huid van anderen te kruipen. Maar om dat kunnen zal ik mijn bepakking moeten loslaten, anders kom ik niet op een subtiele manier de ragfijne openingen van de ander binnen. Mezelf afpellen, mijn eigen aangeleerd gewoonten, alles wat ik heb geleerd, alles wat tot een systeem in mezelf is geworden, wat zich allemaal steeds meer is gaan verharden: eruit trekken en loslaten. Vaak net zo moeilijk als je eigen huid afstropen. Om zover te komen moet je het aandurven kritiek en feedback te ontvangen. Die kritiek in eerste instantie durven beamen. ‘Je hebt gelijk, wat je daar over mij zegt. Dank je wel.’ Mijn vrouw zal opkijken en zeggen, dat ik niet zo hoef te slijmen. Dat ik een truck gebruik om haar kritiek te ontkrachten. Want dat gebeurt natuurlijk op zo’n moment. En daar schep ik vals genoegen in. ‘Gatver ja, je hebt gelijk, ik zit te slijmen,’ zeg ik dan weer, terwijl ik haar liever met woorden een draai om de oren zou hebben gegeven. Als ik vroeger kritiek van anderen kreeg, zei ik: ‘Kijk naar jezelf.’ Als ik nu kritiek krijg, zeg ik het wat deftiger: ‘Het oog ziet altijd van zich af.’ Om vervolgens meteen terug te meppen. Het spreekwoord houdt me voor om niet zomaar een ander de les te lezen, want ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.’ Van de andere kant is het ook weer laf, dat ik geen commentaar op mijn gebreken in ontvangst wil nemen. Het is de enige manier om jezelf beter te leren kennen. Alleen door zelfkennis kom je van je voetstuk af en dan alleen kun je op een aardige, vriendelijke en liefdevolle manier met anderen omgaan. Engels: The eye that sees all things else, sees not itself (Het oog dat alle andere dingen ziet, ziet zichzelf niet). Duits: Man sieht wohl den Splitter im fremden Auge, aber nicht den Balken im eigenen (Men ziet wel de splinter in andermans oog, maar niet de balk in eigen oog). Frans: Oeil un autre oeil voit et non soi (Een oog ziet een ander oog en niet zichzelf). Latijn: Suus cuique attributus est error, sed non videmus manticae quod in tergo est (Aan ieder valt wel een fout te verwijten, maar wij zien niet wat er in de zak op de rug zit). Als de peer rijp is, valt zij ookDatum: 05-12-2008Alles gebeurt op zijn tijd De vriendin van een jonge kunstschilder hitst haar vriend op om nu eindelijk eens wat paneeltjes aan de man te slijten. ‘Als je een grote klapper maakt, kunnen we een huis kopen.’ Met de kwast in de hand zegt hij: ‘Als de peer rijp is, valt zij ook.’ ‘We kunnen toch niet tot sint-juttemis wachten,’ pruttelt ze nog na. Het spreekwoord troost dat alles op zijn pootjes terechtkomt en we geduld moeten hebben. Kennelijk is de tijd nog niet rijp en de fase waarin de grote klappers vallen, nog niet aangebroken. Zo kun je van een puber ook niet verwachten dat die de wijsheid van zijn ouders heeft. Hij zal zijn huiswerk heus wel maken, maar eerst nog even msn-en. Je zit een lastig parket en weet niet hoe te beslissen. Je kunt een fel begeerde baan in het hoge noorden krijgen, maar je vriendin is met handen en voeten aan het zuiden gebonden. Het is voor jou de een of het ander. Wat een dilemma, je komt er niet uit. Dan komt je moeder met het oude spreekwoord aanzetten. Ze zegt dat je vaak niets hoeft te ondernemen en dat de beslissing dan als vanzelf zal vallen, als een rijpe peer. ‘Wacht nou maar even, want straks heb je je met je gepieker voor niets in alle bochten gewrongen.’ Haar wijze raad komt erop neer dat je beter in het nu kunt leven, dat wil zeggen dat je je buiten de tijd moet plaatsen, want vanuit de volte van het nu bezien is de toekomst alleen maar een veld van duizend-en-een mogelijkheden. De nu’s volgen elkaar op en op een zeker ‘nu’ gebeuren de dingen als vanzelf. We leven in een wereld waarin steeds maar beslissingen moeten worden genomen. Dat lijkt wel het gevolg van een leven in een door en door economisch gerichte samenleving, waarin over alle handelingen een besluit wordt genomen om ze vervolgens op papier te zetten en daarna stuk voor stuk af te werken. Wil een onderneming blijven bestaan, dan is dat praktisch ook niet anders mogelijk. Maar deze mentale instelling is ook het eigen persoonlijk leven gaan beheersen. Je kunt je er nauwelijks aan onttrekken. We leven dan meer op verstand en minder op gevoel en intuïtie. En hoe vaak ben je voor je gevoel nog niet aan een beslissing toe? Met name belangrijkere beslissingen in het leven kun je niet forceren. ‘Geduld is een bitter kruid, maar draagt goede vrucht,’ hoor je je vader die in een spreekwoordenboek bladert, zeggen. Beslissingen worden altijd met gerichtheid op de toekomst genomen. Bij dilemma’s ben je teveel met de toekomst bezig. Dat maakt je onrustig en soms zelfs ongelukkig in het heden. Het heden wordt vergald, omdat je daar met je hoofd niet helemaal meer bij bent. Het is alsof je met verlamde benen in het heden staat, terwijl je handen de toekomst boetseren. Het spreekwoord is in een andere tijd ontstaan en maant ons aan om - met geduld - het nu leefbaar te houden. We leven met ons hele hebben en houden op een vlot in een stromende rivier. We komen vanzelf waar we moeten komen. Op je werk neem je beslissingen, in je persoonlijk leven wacht je het moment af, dat het leven spontaan een bepaalde kant opgaat. Je volgt aandachtig de bewegingen die het leven neemt en je beaamt het: alles gebeurt zoals het gebeurt. Dat is een houding van opperste vrijheid en ontworsteld aan het geweld dat de beslissingsgerichte samenleving je aandoet. Komt tijd, komt raad. Engels: Everything is good in its season (Alles is goed in zijn seizoen). Duits: Wenn der Apfel reif ist, fällt er (Als de appel rijp is, valt hij). Frans: Quand la poire est mûre, il faut qu’elle tombe (Als de peer rijp is, moet ze vallen). Latijn: Cum sunt matura, breviter pira sunt ruitura (Als de peren rijp zijn, vallen ze binnen korte tijd). Zulk hout, zulke asDatum: 21-11-2008De gevolgen zijn in overeenstemming met de handelwijze In het verzorgingshuis zit een oude vrouw alleen aan een tafeltje. Een beetje jaloers kijkt ze naar de andere bewoners, die met familie of oude bekenden zitten te babbelen. Want zij zit daar maar alleen. Ze tobt erover dat haar kinderen haar laten creperen zoals ze dat uitdrukt. Vroeger was zij een potige slagersvrouw, altijd druk terwijl haar kinderen zich doorgaans op straat moesten vermaken. Bij thuiskomst werden ze direct naar bed gestuurd, want mama had nog meer te doen. Zonder dat hun moeder het besefte, leerden de kinderen niet wat het is om een band te scheppen. Wat zij haar kinderen niet heeft gegeven, kunnen de kinderen haar nu niet geven waar ze zo’n behoefte aan heeft. En dan zegt men ijskoud tegen haar: ‘Zulk hout, zulke as’ of ‘boontje komt om zijn loontje’. Zoals je met mensen omgaat, zullen ze jou behandelen. Als je tijdens een conflict toch probeert vriendelijk, vol begrip en liefde te blijven, beïnvloed je daardoor houding en stemming van de ander. Maar stel je je agressief op, grote kans dat de ander ook in woede zal uitbarsten. Als je zelf op redelijke wijze een conflict wil openleggen (wat soms wel enige moed en volharding vergt), zal de ander eerder geneigd zijn zich ook redelijk te gedragen. En als je met veel geschreeuw en woordgeweld zo’n conflict in gaat, kun je er bijna zeker van zijn dat de ander zijn best zal doen ook jou neer te knuppelen. Als je je tuin niet onderhoudt, wordt het een chaos: mos in het gazon, onkruid tussen de planten, een rozenstruik met uitgeschoten takken die over de bodembedekkers uitwaaieren. Als je je nooit wast, walmen de zweetgeuren zo om je heen dat je naasten erdoor worden bedwelmd en afhaken. Als je naar anderen toe niet vriendelijk bent, zul je zelf niet vriendelijk worden bejegend. Als je nooit een boek leest, blijft je geestelijke wereld beperkt. Als je je niet voor een taak inzet, bereik je een magerder resultaat dan wanneer je alles op alles zou zetten. Als je niet open bent naar een ander, bereik je nooit het hart van de ander. Toch zegt een therapeut niet tegen zijn cliënt, die voor zijn darmproblemen advies komt vragen: ‘Eigen schuld dikke bult, had je je maar niet zo aan veelvreterij te buiten moeten gaan.’ Of als hij zich wat netter wil uitdrukken: ‘Zulk hout, zulk as.’ Zo bezien houdt het spreekwoord een veroordeling in. Maar de natuurlijke wet van oorzaak en gevolg kan worden doorbroken met sympathie en liefde, vaardigheden die alle wetmatigheden overstijgen. Het platte vlak van oorzaak en gevolg wordt met de dimensie van liefde ineens een ruimtelijke omgeving. Dat te kunnen bewerken is alleen mensen gegeven. Engels: Like wood, like arrows (Zo hout, zo pijlen). Duits: Wie das Holz, so die Asche (Zulk hout, zulke as). Frans: Tel grain, tel pain (Zulk graan, zulk brood). Gekken en dwazen schrijven hun namen op deuren en glazenDatum: 08-11-2008Alleen dwaze mensen schrijven overal hun naam op Graffiti ook al in de Middeleeuwen? Gekken werden met de vinger nagewezen. Herkenbaar aan voorkomen en kleding en zeker als ze hun naam ook nog op de witgepleisterde woningen krasten. Gek was je toen al gauw als je je niet aan de afspraken van de gemeenschap wist te houden. In onze maatschappij worden buitenbeentjes een ietsje makkelijker getolereerd. Maar gedraag je je al te gek dan ben je gewoon psychiatrisch gestoord, eentje die behandeling nodig heeft. Eigenlijk verschillen onze opvattingen over het individuele gedrag van mensen dan niet veel meer dan die van de middeleeuwers. We gaan er als vanzelfsprekend vanuit dat onze geciviliseerde maatschappij goed in elkaar steekt en de maatstaf levert voor wat normaal gedrag is. Toch is het niet moeilijk om een verzameling van maatschappelijke afwijkingen aan te leggen. Om maar een paar voorbeelden te noemen: - gedachtekronkels in de medische zorg: verziekte leefgewoonten in stand houden en aan de daaruit voorkomende ziektes geld verdienen; - bureaucratie bij justitie en politie: zoals het loslaten van boeven door het bestaan van zogenoemde vormfouten; - de commerciële wellust van het farmaceutisch bedrijf: het gaat niet op de eerste plaats om gezondheid, maar om het boeken van miljarden aan winst; - rundveehouderijen met vleesproductie van verkeerde kwaliteit: het om commerciële redenen in stand houden van de totaal verkeerde verhouding tussen omega-3 en omega-6 vetzuren in het vlees, wat goed verkoopt, maar de gezondheid benadeelt. En zo zijn er nog talloze afwijkingen te noemen. Je zou kunnen spreken van een economo-neurose, waarbij ‘gekken’ hun naam onder zoveel mogelijk binnen te halen contracten schrijven. Je ziet in vroeger tijden de gekken door de stad dwalen en ze waren zo gek nog niet of ze konden toch wel hun naam schrijven als er maar ergens ruimte was. ‘Hee, ik ben er ook nog’, hoor je hen schreeuwen. ‘Ja, ik was hier, kijk eens naar mij.’ Het spreekwoord is ontstaan in een periode dat jan en alleman een meer bescheiden inborst had en zijn naam niet zo gauw neerschreef. Schilderijen bijvoorbeeld werden niet gesigneerd. Niet lang daarna deed de schilder dat wel. Het individu was opnieuw ontwaakt. De aandacht voor het individu is tot in onze tijd alleen maar toegenomen. Via het internet schreeuwt men zichzelf via dagboeken op weblogs de wereld in. Je bent nu bijna gek als je alles voor jezelf houdt en niet iedereen je belevenissen onder ogen brengt. Het oude spreekwoord geeft aan dat we ons wat minder snel op een voetstuk zouden moeten plaatsen. Dat we niet het middelpunt van de wereld zijn en dat nog kenbaar willen maken ook. Van de andere kant: zou de ik-aandacht misschien bij menselijke ontwikkeling horen? Je kruipt als kind uit het onpersoonlijke kikkerdril van de donkere vijver en wil al gauw als volwaardige kikker je eigen gekwaak laten horen. Bij het ouder worden komt er steeds minder nadruk op je aanwezigheid in de wereld te liggen. Je gaat ervaren dat dat ijdel is en niets anders dan ijdelheid. Je weet dat je zult verdwijnen, eerst je lijf, daarna de herinnering en ten slotte zal zelfs de aardbol niet meer bestaan. Daar waar het allemaal gebeurde. Dat wist mijn vader al toen hij mij het spreekwoord leerde, wanneer ik als kind mijn naam ’s winters op de beslagen ramen schreef. Engels: A white wall is a fool’s paper (Een witte muur is het papier van een dwaas). Duits: Narrenhände beschmieren Tisch und Wände (Narrenhanden besmeuren tafel en wanden). Frans: Muraille blanche, papier de fol (Een witte muur, papier van de dwaas). Latijn: Nomina stultorum jacent ubique locorum (De namen van gekken staan op alle mogelijke plaatsen). ZelfkennisDatum: 25-10-2008‘Schrijven moet eenvoudig blijven. Geen barok.’ ‘Zoals Nescio,’ zegt Rupert. ‘Heel zuiver, bijna lichtvoetig. Anders dan bijvoorbeeld Rosenboom met zijn gebeitelde taal, maar toch ook geen barok. Twintig jaar geleden schreef hij al zo lekker en stevig, dat je je afvraagt wat heeft hij daarna nog heeft kunnen bijleren. Wat is er door hem nog aan toe te voegen?’ Het raam van het restaurant aan de rand van het Veluwemeer, halverwege de reis, geeft uitzicht op een heldere lucht. Meeuwen scheren over het zwarte water met dobberende eenden, onverschillig voor de boot, die zich door het water sleept. Aan de horizon tekenen zich door de wind uitbollende witte zeilen af. Op onze kamerdeur in het hotel in Doldersum prijkt een bordje met de naam Sofie, wat wel naar De wereld van Sofie zal verwijzen. Rupert controleert of de bedden los van elkaar staan en verschoven kunnen worden. Overal boeken in het hotel. Op en onder de balie en op vensterbanken. Ook in de gangen afgeladen boekenkasten. In het leeszaaltje met rode pluchen stoelen kijkt een gast me over zijn leesbril aan. Er staan geen asbakken. In de caféruimte krijgen we het eerste kopje koffie door de gastvrouw aangeboden, maar Rupert heeft liever een glas wijn. Dat kan, maar hoort niet bij het welkomstaanbod. Haar man brengt de menulijst met invulformulier voor het avonddiner. Slibtongetjes, na een lamskoteletje vooraf. We hebben nog een hele middag voor ons en lopen het hotel uit langs bloembakken met strakke, fiere paarse ijzerhard die in de herfstzon wiegen in een aantrekkende wind. Verwaaide tuinen, landerijen, een varkensschuur, ingekuild gras onder zwart plastic zeil en autobanden. Aan de rand van het bos bestijgen we de houten uitkijkpost en zien uit over de vaal verschoten heide. ‘Dat lintje gaat niet door,’ zegt Rupert, die binnen korte tijd met pensioen gaat. ‘Jullie coördinator heeft nooit contact met mij opgenomen.’ We hebben het over zijn afscheidsfeest, dat hij liever gevierd ziet als een gedegen symposium over zelfkennis. De wind loeit door de hoge stellage. ‘Het zelf is als de wind,’ zegt de een. ‘Die is er, maar je kunt hem niet te pakken krijgen,’ roept de ander. We houden ons stevig vast aan het houten skelet en dalen de trappen weer af. De wandeling eindigt in een uitspanning te Diever, waar je gewoon bij het glas wijn een sigaar kunt opsteken. Niemand die er iets van zegt. Ik had me al voorgenomen alle rookverboden te accepteren. Dan maar niet roken. Het herinnert Rupert aan de tijd dat we op Aruba cursussen gaven. Hoe vaak ik hem vertelde, dat je daar als Nederlandse allochtoon maar beter de knop in je hoofd kon omdraaien. We vragen ons af waarin Drente van de Kempen verschilt. Het landschap is opener en schoner, je ziet minder mensen, auto’s, fabrieken, flats, varkensstallen en silo’s. Ik vraag Rupert naar de onderstroom tijdens het wandelen. Gedachteloos, vermoeid, alleen maar kijken, weinig gericht kijken. Op zijn wedervraag: ‘Afwisselend nu eens een met wat ik zie, dan weer de zwaarte van mijn lichaam, en tijdloosheid ook.’ De werkelijke ervaring verliest haar ware gezicht door gebruik van sjablonentaal. ‘Goeiedag,’ zei een boer op de fiets. We struikelden bijna over de keien op het pad. ‘Onvoorstelbaar.’ ‘Die groet.’ ‘Die keien.’ Dat gevoel van lichaamszwaarte. Je zet het af en toe tussen haakjes. Einklammern, zei Husserl in ander verband, maar we zijn tevreden over het woord. Tussen haakjes zetten en wat er dan overblijft! Daar wil je geen versleten woorden op los laten. We gaan terug naar ons hotel. Zelfs de servetten zijn niet zomaar gevouwen of door een ring gehaald, maar gevat in een boekje. Bij mij een boekje met de titel Wijsheden. Ik sla het open: De hele tijd over zen praten is als in een uitgedroogde rivierbedding naar sporen van vissen zoeken, zei Wu-Tsu. Na het lamskoteletje zet de serveerster een bord varkenshaasjes voor. ‘Ik had voor slibtongen gekozen.’ ‘Sorry, hoor.’ ‘Hoe wil je het goedmaken?’ ‘De baas is er niet, ik kan u niets beloven.’ ‘Als je het dan maar goed vindt, dat ik straks een sigaar opsteek.’ ‘O, u wilt roken?,’ vraagt ze alsof ze met een verslaafde te doen heeft. ‘Dat is geen probleem, hoor. Daar, aan die tafel.’ Ze wijst naar een kleine tafel in het cafégedeelte van de ruimte. Bij de maaltijd schenkt Rupert voor zijn verjaardag een Chateauneuf-Du Pape in. Meer geschikt bij varkenshaasjes dan bij een slibtong. We nemen de halflege fles mee naar het cafégedeelte. Een man aan de leestafel achter ons kijkt op en vraagt of we het goedvinden dat hij bij ons komt zitten. Een sigaar na een diner is het summum, zegt hij. De eerste rookpluimen dwarrelen door de van boeken bezwangerde ruimte, waarin de aangezette afzuiger als een straaljager over een stille heidevlakte zoeft. Een damesgezelschap aan een andere tafel staat op en verdwijnt met licht ruisende broekrokken tussen de benen. Rupert belt Marlous en vertelt dat de reis goed is verlopen. De kandidaat-roker, een flinke veertiger, schuift aan. Hij rookt alleen bij dit soort gelegenheden, bij een restaurantbezoek. Rupert en ik kijken elkaar aan en maken gewoontegetrouw een inschatting van het beroep dat onze nieuwe gast uitoefent. Architect, financieel beleidsmedewerker, onderwijs. Nee, hij is onderzoeker. In de psychiatrie. Hij weet dus alles van verslaving. We kennen Van den Berg toch wel, de man van de metabletica? Die moeten wij, gezien onze door hem geschatte leeftijd, toch zeker kennen. Hij vond het onbegrijpelijk dat hij Van den Berg eens hoorde zeggen, dat die door de glazen ruiten van het trappenhuis van het Pompidou in Parijs zo een psychopaat kon aanwijzen. Dat is toch onmogelijk. Je moet bij je oordeel altijd rekening met de context houden. Uit het gesprek blijkt dat hij voorstander is van een streng medisch model. Een specialist moet alleen met ogen van een expert naar een patiënt kijken. (Zijn vrouw komt erbij zitten. Ze is stil en geniet van de discussie die haar echtgenoot zo levendig aan de gang houdt). ‘Kan een therapeut geen diepere lagen in hemzelf aanboren, waardoor de ander in voller perspectief komt te staan?,’ probeer ik voorzichtig. Nee, dan gooit hij zijn deskundigheid te grabbel. Waar ik vandaan kom, vraagt onze nieuwe tafelgenoot. Uit de Belgische Kempen. Dezelfde zandgronden als hier in Drente. Met dit verschil dat de mensen je onderweg groeten, en nog eens royaal ook met een glimlach en een praatje. ‘Dat zou in de Kempen nooit kunnen gebeuren,’ begrijpt hij, ‘dat je zomaar vraagt om er even bij te mogen komen zitten.’ ‘Dan zou je toch maar mooi deze ontmoeting hebben gemist.’ Zijn vrouw vindt dat het bedtijd wordt. Rupert en ik blijven onder de afzuigkap hangen. Onze zelfkennis gaat niet zover, dat we de borrels van dit moment morgen zullen berouwen. Link: www.zelfkennis.net Minnebrieven zijn met boter verzegeldDatum: 24-10-2008Al getuigen de brieven nog zo van liefde, het kan zo over zijn Mijn allerliefste lieveling, De lucht is grijs, asgrauw zoals mijn hart er zou uitzien, als jij het niet bewoonde. Nu doorzindert jouw zonnewarmte die in het diepst van mezelf schuilt, voor eeuwig mijn lijf en zinnen. Je stem klatert als een zilveren beekje door vruchtbare dalen met glooiingen even teer als die van je borsten. Hoewel mijn verlangen naar jou de enige drijfveer is om te leven, wil ik toch ook niets liever dan alles voor jou zijn. Voor jou, de sappige, exotische en eeuwig verse vrucht die je bent en die ik blijvend wil minnen en liefkozen... Je minnaar voor altijd Gelieven prijzen elkaar enerzijds de hemel in, anderzijds baden zij in het bad van aardse genietingen om elkaar daarna met alle geuren van romantiek in te oliën. Minnebrieven zijn de bloesems van diepe genegenheid. Hartstochtelijk verliefden gaan ervan uit dat liefde duurzaam is, bloesems eeuwig blijven bloeien. In minnebrieven herhalen zich termen zoals ‘tot in de dood,’ maar liever nog ‘tot in eeuwigheid’ en als het even kan nog langer. En dan zegt het onrust stokende spreekwoord: dat dacht je maar, eeuwig duurt deze keer maar kort, de boter is zo gesmolten. Een flinke storm in de lente en de bloesems verwaaien over dorre gronden. Zelfs zonder wind, want de natuur kent zijn seizoenen. Bloesems zijn de fluisteringen van de lente, bij het ontwaken van de natuur uit de doodse winter. Wat aanvankelijk zo sprankelend was, krijgt beslist andere vormen. Ach, zeggen de minnenden, dat kan zo in de natuur zijn, mijn lief en ik overstijgen de natuurlijke gang van zaken. En dat is niet helemaal onwaar. Mensen zijn zelfscheppend en creatief: hun geest laat zich niet door wetten dwingen, maar schept nieuwe vormen, steeds weer opnieuw. Dat vraagt alertheid, inzet, ontwerpen van wat voor de ander verrassend is. Zo worden de eens zo prille bloesems niet in perspex gefixeerd, maar er ontstaan nieuwe bloesems, weelderiger zelfs, afhankelijk van de creativiteit van de twee die elkaar zo onstuimig minnen. Het is menselijk om in sleur te vervallen. De boter smelt door uitputting van de liefdeshormonen, zeggen de biologen. Sprankelende geesten waken ervoor de sleur verre van zich te houden. De ontdekking van elkaars creatieve geest spiraliseert zich opwaarts. Wat moeten we met zo’n spreekwoord, die alle hemelse gevoelens dreigt te ontkrachten? Welke banale infiltrant komt binnen menselijke relaties met het spreekwoord aanzetten? Het zijn de verzamelaars van menselijke ervaringen, of de jaloersen die de gelieven hun trance misgunnen. Natuurlijk zou een lakstempel steviger zijn. De zachte boter kan wegsmelten, maar je ook meer bewust maken van het flinterdunne weefsel waaruit de prille minne bestaat. Zo ragfijn dat je met alles in je zult voorkomen het te kwetsen. Minne is broos en vraagt om constante zorg en aandacht. Aanvankelijk is de inzet - zowel bij man als vrouw - gericht op verovering. Als men eenmaal heeft veroverd, is de strijder moe, leunt hij achterover op het sleurbankje, want ’t Bezit van de zaak is ’t einde van ’t vermaak (zie Spreekwoord 17). Ware krijgers blijven zich echter voor verovering inzetten, bedenken nieuwe trucs en listen, wetend dat de boter zacht blijft en voortdurende waakzaamheid is geboden. Meer nog dan openheid vormt creativiteit de sterke lijm om minnebrieven te verzegelen. Gelieven boren steeds nieuwe warmtebronnen aan en voorkomen matheid die als herfstige mistflarden beiden proberen te belagen. Het schrijven van minnebrieven moedigt hen aan het vuur van hun genegenheid en liefde laaiend te houden. Dan doen boter of lak er niet toe. Woorden op papier zijn even zinnenstrelend als tedere dan wel hete kussen en wakkeren elkaars verlangen aan. Duits: Liebesbriefe sind mit weichem Quark versiegelt (Liefdesbrieven zijn met zachte kwark verzegeld). Een soortgelijk spreekwoord blijkt alleen nog in Duitsland en Spanje voor te komen. Zwijgen en denken zal niemand krenkenDatum: 10-10-2008Je kunt zelf denken wat je wilt, zolang je het niet uitspreekt loop je ook geen gevaar iemand te kwetsen Twee bekvechtende pubers: ‘Weet je wat me aan jou opvalt?’ ‘O, zeg het maar, hoor, jij denkt het altijd beter te weten.’ ‘Dat je alleen maar aan jezelf denkt.’ De vader die het vanachter de krant aanhoort, is geneigd om te zeggen: zwijgen en denken zal niemand krenken. Maar hij houdt - het spreekwoord indachtig - wijselijk zijn mond. Het valt op dat in oude spreekwoorden vaak aan zwijgen de voorkeur wordt gegeven boven een open er alles uitkramen. Natuurlijk was die neiging om van je hart geen moordkuil te maken er ook wel, want anders zou het spreekwoord niet zijn ontstaan. Toch is de vraag voor nu: waar doen we beter aan: altijd maar je mond houden of in totale openheid er van alles uitkramen? Beide gedragswijzen zijn slopend. Omgaan met een zwijger is verstikkend. Maar leven met een flapuit geeft een gevoel dat je in de zee van woorden verdrinkt. Tegen wie en wanneer ben je in welke mate open? Er is geen algemene regel voor wat je voor een ander beter kunt verzwijgen en wat je er bij een ander maar onbelemmerd kunt uitbraken. Wat je in alle openheid tegen je lief zegt, kan tegenover je werkgever kwetsend of ongepast zijn: hee, lekker dier van plezier, kom eens hier dat ik je kus. Bij de een is het uitspreken van je gedachte onfatsoenlijk, bij de ander teken van vertrouwen en vriendschap en werkt het bevrijdend. Je wilt niet onnodig kwetsen. Alhoewel, misschien zou opzettelijk kwetsen ook wel eens zinvol kunnen zijn. Door te kwetsen kun je een opening maken in een geest die op slot zit. Zo kun je uit liefde kwetsen om problemen boven tafel te krijgen en te benoemen, zodat ze kunnen worden opgelost. Op een ander moment kwets je uit onmacht omdat de ander onbereikbaar lijkt. Als je te lang blijft zwijgen, zou je nog maagpijn krijgen. In plaats van nodeloos te kwetsen kun je de boodschap ook anders aanreiken. Op een borrelbijeenkomst na afloop van het werk kun je tussen al je collega’s tegen die ene zeggen: ‘Hee, er hangt wat uit je neus,’ wat nodeloos kwetsend klinkt. Maar als je hem aankijkt en je vinger langs je eigen neus strijkt, komt de boodschap over zonder te kwetsen. Een therapeut kan tegen zijn klant zeggen dat hij naar zweet stinkt, maar een andere vorm is dat hij uitlegt hoe lichaamsafvalstoffen die door zweet worden uitgescheiden, een toxische belasting voor het lichaam vormen. Door altijd maar te zwijgen en nooit te willen krenken loop je op drijfzand, waar je elk ogenblik samen in kunt wegzakken en verdrinken. En ook is niets zo erg als je vermoedt dat de ander gedachten over jou of de communicatie heeft en die niet uitspreekt. Alleen door openheid naar elkaar en te zeggen wat je denkt en wat er in je omgaat zijn geestelijke groei en ontwikkeling mogelijk. Zo’n gesprek kan blijven dralen op het niveau van elkaars irritant gedrag, maar kom je daardoor heen, dan bevordert het nieuwe gedachten en ervaringen en ontplooit het onverwacht nieuwe gevoelens. Geen innerlijke groei zonder gesprek en het tegenover elkaar uitwisselen van meer intieme gedachten. En zijn er niet altijd gesprekspartners, dan kun je een goed boek lezen, maar in feite is dat surrogaat. Engels: Silence and thinking can no man offend (Zwijgen en denken kunnen geen mens beledigen). Duits: Schweigen und denken kann niemand kränken (Zwijgen en denken kan niemand krenken). Frans: En bouche close n’entre mouche (In een gesloten mond komt geen vlieg). Latijn: Silendo nemo peccat (Niemand zondigt door te zwijgen). De tijd heelt alle wondenDatum: 27-09-2008Leed wordt na verloop van tijd vergeten Een moeder troost haar vijftienjarige dochter, die er pas achter kwam dat haar vriend met een ander kuste: ‘Ach, lieverd, de tijd heelt alle wonden.’ ‘Ja maar, mam, de tijd duurt zo lang.’ Het spreekwoord ontstond in een periode dat tijd nog echt tijd was. Men nam er de tijd voor om in het voorjaar te zaaien en geduldig de bloemen in de zomer af te wachten. Dat geduld is min of meer overbodig geworden. We kunnen vrijwel direct alles wat we willen hebben, in de winkel kopen of laten bezorgen. De brieven per postkoets van weleer zijn door supersnelle e-mails vervangen. Tijd speelt geen rol meer. Kinderen die iets uit de winkel verlangen hoeven niet meer op hun verjaardag of op sinterklaas te wachten. Tijd is opgelost. Er is alleen nog nu. Maar de wond die je in het nu oploopt, kan toch niet door het nu worden geheeld? Of wel? Of dan toch minstens een beetje? Het omgaan met tijd is dan wel veranderd, maar we komen er niet onder uit om de tijd die voor wondgenezing nodig is, geduldig te doorstaan. Een uitdaging voor de farmacie om ook hier de tijd te bekorten en geneesmiddelen te ontwerpen die op een snelle genezing zijn gericht. In het spreekwoord gaat het echter om wonden van het hart. De pijn daarvan neemt af als men zich maar door de tijd heen genoeg laat afleiden. Daarbij beschikken we over de eigenschap van te kunnen vergeten. Het leven zou ondraaglijk worden als de wonden open zouden blijven. Ons hart waarmee we verdriet en ellende moeten verwerken, is - door onze vergeeteigenschap- een zichzelf herstellend organisme. Toch kunnen er littekens overblijven, want naast het kunnen vergeten hebben we ook een fantastisch geheugen, dat de sporen van negatieve emoties vasthoudt. Zo blijft er op het gekwetste punt een mentale verharde stugheid achter. Bij elke soortgelijke nieuwe aanslag wordt de eerder ervaren zielenpijn dan weer getriggerd. Het spreekwoord is ontstaan in tijden dat men naar elkaar toe misschien minder open was en verdriet liever voor zichzelf hield. Het druiste tegen de harde werkelijkheid van het alledaagse leven in om het broze en zwakke van je zelf naar buiten te brengen. Verdriet en huilen waren ten hoogste aan vrouwen en kleine kinderen toegestaan. Het ging er in die tijden vooral om het hoofd boven water te houden, macht over de natuur uit te oefenen en landsgrenzen te verdedigen. Krijgers en soldaten verdroegen dapper de wonden onder het harnas. De wonden heelden door er geen aandacht aan te besteden. Wat moeten we dan met het spreekwoord aan nu onze beleving van tijd zo drastisch is veranderd? Terwijl de wond die je in het nu oploopt toch niet door het nu kan worden geheeld? Of toch wel? In plaats van alleen de tijd zijn werk te laten doen, kunnen we daarbij ook de ervaring van het nu meer verdiepen en uitbuiten om tot genezing van de wond te komen. Dat wil zeggen: anders met verdriet omgaan. Het niet achter een voile verdoezelen, maar het met open blik aanvaarden, in alle facetten doorstaan en onderzoeken, het meer open met anderen delen en bespreken. Van wijzen hoor ik dat je de verandering die het verdriet in je teweeg brengt, met de diepste ervaring van eigen onveranderlijk zijn kunt verbinden. Maar, voegen ze eraan toe, dat laatste vraagt een grote mate van innerlijke bewustwording. Het is niet zozeer de tijd die heelt, maar meer nog de openheid van geest. Het gaat dan ook niet om afleiden en vergeten, maar om een andere houding tegenover negatieve en verdrietige ervaringen. Heling door een open mentaliteit staat haaks op heling door tijd. Openheid heelt alle wonden. Engels: Everything has its time (Alles heeft zijn tijd). Duits: Alles hat seine Zeit (Alles heeft zijn tijd). Frans: Chaque chose a son temps (Alles heeft zijn tijd). Latijn: Omnia tempus habent (Alles heeft zijn tijd; zie het boek Prediker 3:1). Geen koren zonder kafDatum: 17-09-2008Niets is volmaakt, alles heeft zijn schaduwzijde Een perfectionist vindt zijn werk alweer niet volmaakt. Hij blijft er ontevreden over en het spreekwoord zal hem niet kunnen troosten. Een sloddervos beseft heel goed dat zijn prestaties niet de schoonheidsprijs verdienen, maar het kan hem niet schelen en hij gebruikt het spreekwoord ter verontschuldiging. De meeste mensen bewegen zich in het tussensegment van beide uitersten. Ze streven naar volmaaktheid, weten dat die nooit bereikt wordt, maar genieten alleen al van het streven. De volkswijsheid zegt dat we er maar van moeten uitgaan dat niets volmaakt is. Zo bestaat er bijvoorbeeld geen volmaakte gezondheid. In elk lichaam zwerven wel enige kankercellen en vind je in alle hoeken en gaten van het lichaam schimmels, virussen, bacteriën en achtergebleven gifstoffen. Een volmaakt schoon lichaam zou je zelfs meer bevattelijk maken voor ziekten. Waar het op aan komt is dat je in evenwicht met de omgeving kunt leven. Een schommelend evenwicht waarin je op de omgeving ook wel eens met koorts, ontstekingen en emoties reageert. Herstel ligt dan nog binnen het bereik. Je kunt echter ook uit evenwicht raken als reacties op de omgeving explosief worden: te hoge koorts, teveel negatieve emoties, teveel schimmels, te grote ophopingen van kankercellen die tot tumoren leiden. Niemand is volmaakt gezond en daar hoeven we niet om te treuren. Dankzij een voortdurend zeurende rugpijn kwam ik ertoe de oefening van de rugrol te ontwikkelen en in een boekje te beschrijven *), waar ik honderden mensen een plezier mee heb kunnen doen. Zou ik een volmaakt gezond lichaam hebben gehad, dan was het boekje nooit verschenen. Het spreekwoord leert tevreden te zijn met hoe het is, ook al is het niet volmaakt. We hoeven echt niet te denken dat we onze kinderen een volmaakte opvoeding kunnen geven en dat daarbij conflicten altijd te weren zijn. Groei gaat altijd met onvolmaaktheden gepaard, met uit balans raken en weer terug in balans komen. Daarom: volmaaktheid is illusie. Maar toch heeft het geen zin dat tegen een vrouw te zeggen die ervan overtuigd is, dat ze er niet uitziet en die ernstig overweegt haar gelaatsrimpels door een plastisch chirurg te laten behandelen. Laat staan dat ik haar zou zeggen: ‘Al het schone heeft nu eenmaal ook een schaduwzijde.’ ‘Zie je nou wel, nu zeg jij het ook al.’ ‘Nee, schatje, je ziet er volmaakt en beeldschoon uit,’ zou ik haar troosten. Dat zou ik ook van ganser harte menen, hoewel ik weet dat de tijd niet stil staat. Waarmee gezegd wil zijn, dat haar volmaaktheid kwetsbaar is en dus toch onvolkomen. Nu ja, dan geniet ik toch maar even van de illusie of misschien vind ik haar juist mooi vanwege het broze evenwicht. Het leeft een stuk makkelijker als ik ervan uitga dat de bloemen in de vaas zullen gaan verwelken, dat ik af en toe moe zal zijn of koorts zal hebben. Het leven wordt nog leefbaarder als ik me bedenk dat mijn eigen negatieve emoties in bepaalde omstandigheden onoverkomelijk zijn en me de gelegenheid geven om me te laten uitdagen mijn gedachten en hart te heroriënteren. Toch is ons altijd voorgehouden om in dit leven volmaakt te worden en dag in dag uit je onvolmaaktheden weg te werken. Daar kun je zo moe van worden dat je het maar opgeeft. Nu weet ik intussen dat zelfs heiligen hun onvolmaaktheid nooit onder (kerk)stoelen of -banken hebben geschoven en dat zij hun zondigheid, twijfels en onvolkomenheden wel betreurden, maar er zich toch nederig bij hebben kunnen neerleggen. Zij zijn daarom voorbeelden om te laten zien hoe het leven is: altijd onvolmaakt. Toch zie ik hoe parmantig zij na hun dood gouden aureolen dragen. Het spijt me dan ook niet mijn gebed tot hen met een soortgelijk spreekwoord te beginnen: geen goud zonder schuim. Engels: No garden without its weeds (Geen tuin zonder zijn onkruid). Duits: Jedes Korn hat seine Spreu (Alle graan heeft zijn kaf). Frans: Chaque grain a sa paille (Elk graan heeft zijn stro). Latijn: Sunt bona mixta malis (Goede dingen zijn met kwade vermengd). *) De Rugrol, zie voor meer informatie hierover op deze site onder de rubriek Boeken. Er wordt een herdruk voorbereid. Geen goud zonder schuimDatum: 17-09-2008Niets is volmaakt, alles heeft zijn schaduwzijde Wordt de wijsheid van een wijze minder betrouwbaar, als hij eens een domme opmerking maakt? Moeten cliënten van een relatietherapeut bij hem weglopen, als zij horen dat hij van zijn vrouw gaat scheiden? Kun je niet meer bij een priester te biecht gaan, als hij zelf heeft gezondigd? Is een arts minder bekwaam als hij zelf door een maagzweer wordt geveld? Moet een balletdanseres worden gediskwalificeerd als zij even uit de maat is? Het oordeel hierover zegt veel van de beoordelaar. De een zal zeggen: we zijn nu eenmaal geen volmaakte mensen en het is volmaakt menselijk om af en toe een steek te laten vallen. De ander stelt hoge eisen aan de medemens en accepteert geen tekortkomingen. De eerste reactie klinkt sympathiek, maar voor de tweede is ook begrip op te brengen. Wanneer kun je zeggen dat een mens of ding volmaakt is? Bestaat volmaaktheid eigenlijk wel? Er is immers geen volmaakte stilte, volmaakt duister, volmaakte gezondheid, volmaakte liefde, volmaakt genot, volmaakte schoonheid, volmaakt geluk, volmaakte vrijheid. Schrijvers die boeken uitbrengen over hoe te leven, hebben de schijn van zelf volmaakt te zijn zo mooi als zij het menselijk gedrag beschrijven. Ze schilderen een beeld van de volmaakte mens, een ideaaltype om daarmee een norm voor opvoeding aan te geven. Je zou daar moedeloos van worden als je niet wist dat de schrijvers zelf ook maar gewone mensen met onhebbelijkheden en gebreken zijn. Daarnaast kan er wel een streven naar volmaaktheid zijn. De weg naar volmaaktheid is geplaveid door de drang naar perfectionisme. Men veronderstelt dat aan menselijk gedrag niets mag mankeren. Daarom worden in het bedrijfsleven met het grootste gemak normen vastgesteld, die moeten worden bereikt. Daarom ook worden in het onderwijs normen gesteld waaraan leerlingen en studenten hebben te voldoen. Dat is allemaal zinvol, mits de normen niet al te strak worden gehanteerd, want volmaaktheid bestaat niet. In de natuur is niets volmaakt. Volmaaktheid is het eindpunt. Maar in de wereld van veranderingen is er geen eindpunt. Alle verschijnselen en dus ook mensen zijn onderhevig aan tijd en ruimte en daardoor veranderlijk. Zolang we in tijd en ruimte leven, bestaat geen volmaaktheid, is er alleen verandering. Voortdurende veranderlijkheid behoort tot de wezenlijke aard van de mens. Opperste volmaaktheid zou geen verandering meer toelaten. Volmaakt geluk is onbestaanbaar. Een uiterst harmonische relatie draagt gevaar van saaiheid in zich. Van de andere kant komen we ook niet verder met de slogan: je bent nu eenmaal zoals je bent. Natuurlijk moeten we kunnen leven met onvolmaaktheid van onszelf en die van anderen. Dat vraagt dat men dan veel door de vingers moet zien. Maar als het aan streven naar volmaaktheid ontbreekt, vindt er weinig of geen groei en ontwikkeling plaats. Dan geldt het spreekwoord Botten blijven platvis of: dommen blijven dom. Het is daarom beter wel naar volmaaktheid te streven, maar tegelijkertijd te accepteren dat we allemaal wel wat blijven mankeren. Dan worden we lankmoedig en geduldig tegenover eigen gedrag en dat van anderen. Het spreekwoord troost omdat onvolmaaktheid menselijk blijkt te zijn. Men heeft het elkaar kennelijk door de eeuwen heen toegeroepen om falend menselijk gedrag te billijken en een schouderklopje te geven. Ok, in de verbeelding kun je het volmaakte scheppen, maar in het leven van alledag is het menselijker om ons bij onvolmaaktheid neer te leggen. We hoeven niet ongelukkig te worden omdat we fouten maken. Volmaaktheid is nu eenmaal onbereikbaar. Wat een geluk dat volmaaktheid niet bestaat. Daar is mee te leven. Eindelijk kan ik me ontspannen en vrij voelen, bevrijd van te moeten beantwoorden aan het beeld van de ideale en volmaakte mens. Hee, wat zie ik: een volmaakt blauwe hemel. Maar voor hoelang? Nederlands: Geen vlees zonder benen, geen krieken zonder stenen; geen koren zonder kaf; alle graan heeft zijn zemelen; onder het beste graan vindt men wel onkruid. Engels: No gold without its dross (Geen goud zonder zijn metaalschuim). Duits: Kein Fleisch ohne Bein, kein Fisch ohne Grät (Geen vlees zonder been, geen vis zonder graat). Frans: Nul or sans écume (Geen goud zonder schuim). Latijn: Sunt bona mixta malis (Goede dingen zijn met kwade vermengd). Het lot valt altijd op JonasDatum: 29-08-2008Eens ongelukkig, altijd ongelukkig; eens een pechvogel, altijd een pechvogel Een onhandige man wilde zijn vrouw bij haar thuiskomst verrassen en draaide een al wekenlang kapotte lamp uit de fitting. Hij greep het dunne lampenglas een ietsje te hard vast en sneed zich daarbij in de vingers. Nog snel even naar de apotheek in het dorp fietsen. Ach, de band was lek. Dan maar lopen. Op een holletje de straat op. Piepende remmen van een auto. Ruzie met de chauffeur, maar niet te lang, het liep tegen sluitingstijd. Zijn zakdoek werd ook al rood. Ach, toch nog te laat. De aankoop van doeltreffend verband zou hem extra geld kosten. Geld? Portemonnee vergeten. Terug naar huis: zijn vrouw moppert waarom hij nog niet aan de voorbereidingen van het eten was begonnen. Moe van alles herinnerde hij zich het gezegde van zijn moeder (die plotseling was gestorven, toen hij het zich eindelijk eens had kunnen veroorloven om met vakantie te gaan): ‘Ja, Jantje Ongeluk, het lot valt altijd op Jonas.’ We kennen Jonas van het kinderliedje en weten dat hij in de walvis zat. Maar aan dat voorval is het spreekwoord niet ontleend. De walvis was juist zijn redding. Waar het in het bijbelse verhaal over Jonas om gaat was dat hij zijn opdracht van hogerhand (van Jahwe) probeerde te ontlopen. Net als in het gedicht ‘De tuinman en de dood’. Terwijl de tuinman ’s morgens in de tuin van zijn meester werkt, ontmoet hij vanachter een struik plotseling De Dood, die hem verbaasd aankeek. Wegwezen dacht de tuinman. ‘Ik ga te paard naar Ispahan.’ Daar dacht hij rustig te kunnen vertoeven. Maar o jee, daar verschijnt De Dood alweer, maar nu met een verwrongen grimas in zijn grauwe doodskop. ‘Ik dacht al’ zei hij, ‘vanmorgen was ik verbaasd, omdat ik je daar in de tuin zo bezig zag, terwijl ik je ’s avonds in Ispahan moest ophalen. Ha ha.’ Jonas krijgt van Jahwe de opdracht het volk in Ninive met hun liederlijk gedrag eens flink de les te lezen. ‘Ik ben wel wijzer,’ dacht Jonas. ‘Ze zullen me lynchen.’ Hij neemt spoorslags de boot naar Tarsis, juist de andere kant op. Een verschrikkelijk noodweer op zee breekt los. Het schip komt in de problemen, allereerst gooien de bemanningsleden de lading overboord. Maar ze vermoedden dat een van hen de bron van het onheil was. Het lot valt op Jonas. Sorry, zeggen ze nog, maar toch overboord met hem. De zee bedaart. Intussen is Jonas opgeslokt door een walvis, die hem na drie dagen op het strand uitbraakt... Je kunt je opdracht niet ontvluchten. Dan dreigen er nieuwe gevaren. Het spreekwoord raadt ons aan onze levensopdracht zonder aarzelen te vervullen. Dat klinkt nogal zwaar, maar het komt er heel simpel op neer het goede te doen en ons daarvan niet door bedenkingen, angst, betweterij, egoïsme of hebzucht af te laten leiden. Spontaan de weg volgen op het spoor van het goede. Dat kan met verdriet gepaard gaan, andere keren met plezier en vrolijkheid. Het leven verloopt nu eens geruisloos en licht, dan weer is het zwaar, vol pijn en heb je pech. Op een diepere laag in onszelf ervaren we een rust van te weten dat alles is zoals het is en gebeurt zoals het gebeurt. Jonas had naar Ninive kunnen gaan. Uit angst bleef hij daar weg. Maar op het strand gingen zijn ogen open en heeft hij zijn opdracht alsnog uitgevoerd. En met succes. De inwoners van de stad bekeerden zich. Het gevoel van voortdurend maar pech te hebben of dat voortdurend het lot op jou valt kan een aanleiding zijn om de levenskoers te wijzigen. In de richting van een meer spontaan leven zonder tussenkomst van de ene bedenking na de andere. Zoals Jonas uit de donkere maag van de walvis kroop, van de zon op het strand zal hebben genoten en dapper, hoewel het angstzweet van zijn lijf gutste, naar de stad toog om zijn opdracht te volvoeren. Engels: Flies hunt lean horses (Vliegen jagen op magere paarden). Duits: Das Los fällt immer auf die Unglücklichen (Het lot valt altijd op de ongelukkigen). Frans: Le chien attaque toujours celui qui a les pantalons déchirés (De hond valt steeds diegene aan die een gescheurde broek heeft). Uit het oog uit het hartDatum: 16-08-2008Wie (wat) men niet meer ziet, vergeet men snel Er staat niet: uit het hart uit het oog. Met die uitspraak zouden we vrede kunnen hebben. Als je niets meer om iemand geeft, zul je elkaar ook niet meer opzoeken of willen zien. Maar nu blijkt het menselijk te zijn dat je iemand die je in je hart hebt opgesloten, loslaat als die uit je directe omgeving verdwijnt. Zolang harten aan elkaar verpand zijn, wil je daar niet van weten en zweer je eeuwige trouw. Nee, zegt de volkswijsheid, zo is dat niet bij mensen. Het hangt er natuurlijk wel van af, hoe diep de liefde voor elkaar was geworteld. Diepe liefde zal nooit slijten. Daarover zegt de volkswijsheid: oude liefde roest niet, zij is onvergankelijk. Door te kunnen zien, horen, voelen, ruiken en proeven leven we in het nu. Dankzij de zintuigen is er de directe ervaring. Met omhelzen, praten en elkaar in de ogen kijken wakkeren we de liefde aan. Gevoelens nemen op die momenten een vrije loop met de geliefden en verdiepen de aandacht voor elkaar. Daardoor versterkt zich de relatie en is die niet alleen meer van de zintuigen afhankelijk, want zintuigen enerzijds en hart en geest anderzijds verstrengelen zich steeds meer met elkaar. Boven op de laatste duintop schreeuwden de kinderen: ‘De zee, de zee!’ Stappen door het rulle zand en opsnuiven van de zilte geur. Een indringende ervaring. Toen, op dat moment. Nu alleen nog de herinnering in beelden. Maar die gaan vervagen. Je zou ze langer kunnen vasthouden door foto’s te maken. Maar de batterij was leeg. En dan is er alle kans: uit het oog uit het hart. Wat in het verleden plaatsvond, lekt langzaam uit het hart weg. Naar dat proces verwijst het spreekwoord. Eerst worden beelden uit het verleden rafelig en lossen dan als wolken aan de blauwe hemel op. Van de andere kant is het goed dat we kunnen vergeten. Zeker als het negatieve ervaringen betreft. Dan is het zelfs een reddend mechanisme. Helaas moeten we daarbij op de koop toenemen dat ook positieve ervaringen door dat mechanisme kunnen worden meegesleurd. De dappere soldaat probeert in verre landen de herinnering aan zijn geliefde levendig te houden, terwijl de kans bestaat dat zij zich met haar vitale zintuigen tot andere kandidaten in haar nabijheid voelt aangetrokken. De herinnering aan haar vriend aan het front poetste aanvankelijk nog enigszins de zintuigen op, maar de nieuwe prikkels kunnen sterker worden en de oude beelden verjagen. Het kan ook gebeuren dat je niet wilt vergeten en wilt blijven vasthouden aan wat was. De liefde zal dan dieper verankerd moeten zijn dan door zintuigen alleen. Daarvoor moet je met een creatieve geest hebben geïnvesteerd in de opbouw van wederzijds vertrouwen, verbondenheid met elkaar, in bevorderen van gezamenlijke spirituele ervaringen, alleen het goede voor de ander willen, betrokkenheid, meeleven, meelijden, gevoel gezamenlijk te groeien en hart voor elkaar hebben. Dan blijkt dat de harten onafhankelijk van de zintuigen toch met elkaar verbonden blijven. Als gelieven zich daar niet van bewust zijn en er geen energie in steken, ontstaan - bij een noodgedwongen scheiding van de geliefden - geleidelijk aan gevoelens van onzekerheid, wantrouwen, gebrek aan zelfvertrouwen of angst om elkaar te verliezen. Met als gevolg dat je elkaar ook werkelijk verliest. Anderen kijken je dan meewarig aan en fluisteren tegen elkaar: uit het oog uit het hart. Engels: Out of sight, out of mind (Uit het zicht, uit de gedachten). Duits: Aus den Augen, aus dem Sinn (Uit het oog, uit het hart). Frans: Loin des yeux, est loin du coeur (Wie uit de ogen is, is uit het hart). Latijn: Quantum oculis, animo tam procul ibit amor (Even ver als de liefde uit het oog is, gaat zij uit het hart). Liefde is vindingrijkDatum: 02-08-2008Als twee verliefden elkaar willen ontmoeten, dan vinden ze ook de mogelijkheid daartoe Een stapelverliefde vrouw is een metafoor voor iemand die wil bereiken wat hem voor ogen staat. Duizend vlooien worden gemakkelijker op één plaats vastgehouden dan de kuisheid van één stapelverliefde vrouw, wist men in de oudheid al. De diepere betekenis van het spreekwoord zou kunnen zijn: als je zeker bent van het doel dat je wilt bereiken, zal het werkelijkheid worden. De schrijver van het boekje The Secret heeft ongetwijfeld gedacht een bestseller op de markt te brengen. En dat is dan ook gebeurd. Ik zou dat ook wel willen, maar mij gebeurt het niet. De ‘wet van de aantrekkingskracht’ gaat kennelijk niet altijd op. Er zijn altijd onoverkomelijke barrières. Toch daag ik mijn nuchterheid uit zich te blijven paren aan vertrouwen en geloof. Van de andere kant geeft mijn nuchterheid me een stevig houvast, want als je geen verwachtingen koestert, gebeuren de dingen zoals ze gebeuren en daar kun je er vrede mee leren hebben. Hoe dan ook, de volkswijsheid meent dat twee geliefden altijd wegen vinden om elkaar te bereiken. Het geheim zit erin dat beiden zich tot elkaar voelen aangetrokken. Als de hartstocht maar van één kant zou komen, gaan het spreekwoord en de wet van de aantrekkingskracht niet op. De gedreven minnaar kan slechts geduld hebben en afwachten. Het enige wat hij kan doen is de ander het hof maken of haar verleiden. De wet van de aantrekkingskracht gaat dus alleen op als beide partijen zich ongeremd voor elkaar willen inzetten. Verwachtingen naar elkaar zijn overbodig, want er is een allesomvattende verliefdheid, ook al kan daar door de omstandigheden geen vorm aan worden gegeven. En juist op dat moment begint het creatieve spel om elkaar hoe en waar dan ook te kunnen ontmoeten. Die creativiteit wordt gevoed door verlangen en hartstocht naar elkaar. Liefde zoekt list. Geen raam te hoog of er is wel een regenpijp waarlangs de actieve minnaar omhoog klautert. Hij zou zijn nek kunnen breken, maar dat gebeurt niet, want hij wil bij de ander zijn. Ook worden hij en zij in hun ondernemingsdrift niet overspannen, terwijl er toch veel spanning en stress is. Door verlangen naar elkaar zijn dat maar met alle graagte te overwinnen peanuts. Het genereert energie die het leven instandhoudt, een optimaal leven dankzij beider creativiteit, scheppingsdrang, maar vooral liefde. Liefde dynamiseert leven en lichaam, dat daardoor gezond en sterk is en genezend werkt. Wederzijdse aantrekking kan gebaseerd zijn op lichamelijkheid, hogelijk gewaardeerde persoonlijke eigenschappen en zelfs op spirituele aspiraties van beiden. Maar het diepste motief van aantrekking is uiteindelijk niet te benoemen. Zij is er omdat zij er is. Er is geen moment dat beiden zich van elkaar afvragen waarom de ander nu eigenlijk zo aantrekkelijk is. En als in een lauwe stemming die vraag dan toch naar boven komt, is er creativiteit genoeg om die stemming te overstijgen. Dat is het wonder van de wederzijdse blijvende aantrekking. Alleen als de minnaars zich gaan spiegelen aan gewoontevorming en sleur die ze bij andere koppels ervaren, kan het gebeuren dat de creativiteit in een neerwaartse spiraal terechtkomt. Het is voor minnaars een uitdaging om het unieke van wat hen is overkomen als belangrijkste drijfveer te blijven zien en te voeden. Engels: Love laughs at locksmiths (De liefde lacht om slotenmakers). Duits: Die Liebe ist erfinderisch (De liefde is vindingrijk). Frans: L’amour rend inventif (Liefde is vindingrijk). Latijn: Mille pulices facilius continentur in uno loco quam castitas unius mulieris pravae et libidinosae (Duizend vlooien worden gemakkelijker op één plaats vastgehouden dan de kuisheid van één stapelverliefde vrouw). Geen profeet is in zijn eigen land geëerdDatum: 18-07-2008
Wat niet weet, wat niet deertDatum: 04-07-2008Ik sta in dubio of ik het mijn vrouw wel of niet zal zeggen: in de keuken liet ik het schoteltje van een kop en schotel waaraan ze dacht ik nogal was gehecht, uit mijn handen glijden en op de stenen vloer kletteren. Niet meer te lijmen. Als ik het tegen haar zeg, zal ze boos zijn. Zeg ik het niet, dan blijf ik in lijn met haar moraal, gebaseerd op een van haar lijfspreuken: wat niet weet wat niet deert. Het zou gecompliceerder zijn, als ik haar erbij zou moeten verteld hebben dat ik met haar vriendin (van wie ze weet dat we elkaar na aan het hart liggen) meer dan alleen het genot van de koffie zou hebben genoten. Geldt het spreekwoord dan ook nog? En wat te denken als het spreekwoord de betekenis krijgt van: Das haben wir nicht gewusst. Achter mijn rug om zijn er een paar miljoen mensen vermoord. Hoe kon ik dat nou weten? Of wilde ik het niet weten en heb ik me laten sussen door: wat niet weet wat niet deert. Het hangt van mijn geweten af in welke situatie het spreekwoord me al of niet kan troosten. In welke omstandigheden kan ik me door het spreekwoord laten leiden? En wat is daarbij de norm? Een norm kan bijvoorbeeld zijn: als het ‘weten’ meer ellende veroorzaakt dan het ‘niet weten’, kan ik beter niets zeggen. Als mijn vrouw weet dat de schotel is gebroken, deert mij het gemopper daarover. Als ze weet dat ik vreemdga, deren mij de ruzie met haar en haar verdriet. Als ik weet van de massamoord, raak ik in niet te verwerken gewetensnood. Zo bekeken bezorgt het weten me dus ellende. Het lijkt erop dat je het beste dit spreekwoord tot levensmotto zou moeten maken. Alleen al uit praktisch oogpunt. Maar dan bekruipen mij de twijfels. Misschien is bij het al of niet gebruiken van het spreekwoord de mate van onbenulligheid van het verzwegene een beter bruikbare norm. Voor de een is het breken van de schotel een onbenullig voorval, voor een ander stelt vreemdgaan niets voor en de gewetenloze maalt niet om massamoord. Wanneer ik echter het te verzwijgen voorval als onbenullig of belangrijk karakteriseer, stel ik mezelf op als de enige om wie het gaat. Maar het kan toch nooit om mij alleen gaan. Bij het in praktijk brengen van het spreekwoord zijn er minstens twee personen betrokken. Het gaat om het prijsgeven van een geheim. Een klein geheim of een groot geheim. Wat voor mij een klein geheim is, kan voor de ander een geheim van grote betekenis zijn. Dat moet ik weten in te schatten. De norm ligt dus niet bij mij, maar bij de ander. Dat veronderstelt een diepgaand inleven in de ander. Om dat te kunnen moet je de ander op een of andere wijze liefhebben. Maar als ik liefheb, zou ik dan voor de ander nog langer een geheim willen bewaren? Is voor liefde niet typerend dat je wilt delen? Nu weet ik het zeker: ik zeg het van die schotel. Mijn vrouw zal mopperen. Daar heeft ze recht op. Haar gemopper is me even lief als haar streling. Het een kan niet zonder het ander. ‘Zou je dan ook zeggen, dat je vreemd bent gegaan?’ In godsnaam: ja, ik zou dat zeggen omdat ik mijn vrouw respecteer. En die massamoord? Er is maar weinig intelligentie voor nodig om te weten wat er allemaal achter mijn rug gebeurde. Het getuigt van liefde voor de mensheid om met alle macht onrecht en leed te bestrijden, ook al zou je dat oprecht gedrag met de dood moeten bekopen. Maar dood wil je ook niet. Dus je vecht voor je leven en het wordt oorlog. Wel een oorlog die zich laat rechtvaardigen. Hee, nog steeds aan het schrijven? Ik heb je schotel gebroken. Sorry. Ach, dat oud bul, als je niks had gezegd, zou het me niet zijn opgevallen. Want wat niet weet, wat niet deert. In het Van Dale Spreekwoordenboek (met 1599 spreekwoorden) is het spreekwoord niet opgenomen, ook geen equivalenten daarvan in andere talen. Merkwaardig genoeg, bestaat wel het spreekwoord: Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel. Onze diep ingewortelde moraal is blijkbaar: altijd de waarheid boven tafel. ‘Elk voordeel hebt z’n nadeel’Datum: 20-06-2008Een vrouw is in haar nopjes met de keuze van haar nieuwe vriend. Hij is vriendelijk, aantrekkelijk, mooi en heeft een meegaand karakter. Nadeel is dat een meegaand type ook een makkelijke prooi voor andere vrouwen is. Maar een wijze vrouw zal zich bij de betekenis van het spreekwoord kunnen neerleggen. ‘Zo is het nu eenmaal,’ zal ze zeggen. En die loyale levensinstelling maakt de vrouw op haar beurt weer aantrekkelijk voor andere mannen. Dus je kunt het spreekwoord ook omkeren: ‘elk nadeel hebt z’n voordeel.’ Dit sluit aan bij een al ouder bestaand spreekwoord: geen ongeluk zo groot of er is altijd nog wel een geluk bij. De belastingdienst heeft je een poot uitgedraaid. Niet met vakantie dit jaar. Nu pas ontdek je hoe fraai ’s zomers je eigen woonomgeving is. Toch kunnen we er niet omheen: mooi weer met veel zon is een voordeel voor vakantiegangers en wandelaars, maar tuinen en akkers verdrogen. En je betaalt dan wel minder geld voor tien scheermesjes, maar ze zijn eerder bot. Goedkoop is duurkoop. Lekker doorzakken moet je de volgende dag bezuren. Aan elk genoegen kleeft ook ellende. Een geslaagde ondernemer verdient veel geld, maar zijn kinderen gedragen zich schuw aan tafel voor die meneer in dat nette pak. Een antibioticum heft pijnen van gordelroos op, maar je wordt er misselijk van, het geeft hoofdpijn en klachten van duizeligheid en kan huidirritaties opleveren. Een overgevoelig mens kan heel creatief zijn, maar de klappen van de buitenwereld beuken harder op hem in dan bij een dikhuid. In een rookvrij café kunnen de gasten elkaar tenminste blijven zien, maar je mist wel het rookgenot. Ook zullen klanten door de nieuwe maatregel hun longen langer gezond houden, maar zullen ze meer drinken, stomdronken thuiskomen en de kwaaisten onder hen zullen uit ballorigheid hun vrouw door elkaar rammelen, waar ze niet om hebben gevraagd, laat staan naar uitzagen. Elk voordeel hebt z’n nadeel, maar hoe langer de dag hoe korter de nacht. Zo kan het voordeel wel eens groter zijn dan het nadeel en daar kun je voor kiezen. Zo vertelde me iemand dat hij graag de moppers van zijn vrouw op de koop toe neemt, als hij elders een lollige avond kan beleven. Alle leuke dingen gaan met minder leuke dingen gepaard en het gewicht van het leuke en dat van minder leuke dingen heeft wisselende maten. Met dank aan Johan Cruijff, die niet zozeer mijn liefde voor het voetbalspel heeft vergroot, maar wel de ogen heeft geopend voor een diepe wijsheid. N.B. Voor dit spreekwoord heb ik geen equivalenten in andere talen kunnen vinden. En zo blijkt maar weer, dat Nederlanders over eigen wijsheid beschikken, anders dan de eigenwijsheid die hen door buitenlanders vaak voor de voeten wordt geworpen. Of het zou moeten zijn dat Cruijff zijn wijsheid uit het Verre Oosten heeft gehaald, waar men zegt: ‘Elke voorkant heeft een achterkant’ en ‘hoe groter de voorkant hoe groter de achterkant.’ Jonge vrouwen zijn de paarden waarop oude mannen naar de hel rijdenDatum: 07-06-2008Als een oude man een jonge vrouw trouwt, ontstaan er meestal grote moeilijkheden Als een oude man dit spreekwoord naar zijn hoofd geslingerd krijgt, zal hij spottend in het verweer komen met Een oude bok lust nog wel een groen blaadje en stapt vervolgens opgewekt in zijn open cabriolet met een lekkere del naast zich, die nog eens goed kan koken en hem op alle fronten weet te verwennen. Onder het rijden parafraseren beiden met veel plezier het spreekwoord: - oude vrouwen zijn de paarden waarop jonge mannen naar de hel rijden, - jonge mannen zijn de paarden waarop oude vrouwen naar de hel rijden, - oude mannen zijn de paarden waarop jonge vrouwen naar de hel rijden. Dan legt hij zijn hand op het been van zijn vriendin en zegt: ‘Mijn omgang met jou is de hemel op aarde.’ Om haar oude vriend nog wat te paaien zegt ze, dat al die jonge gasten geen ervaring hebben, een hoop bla-bla, maar eigenlijk saai om mee om te gaan. Als oude mensen hun koppen bij elkaar steken en het spreekwoord over een van hun leeftijdgenoten uitbraken, is er alle kans dat ze jaloers zijn. Jonge mensen die het spreekwoord tegen ouderen zeggen, zitten mogelijk zelf al in verstarde denkpatronen gevangen, nog eerder dan de groep waarover ze schamper praten. ‘Het had zijn dochter kunnen zijn,’ wordt gegiecheld. Berust het spreekwoord nu op ervaringen of komt het voort uit moralisme? En wie kiest wie eigenlijk? Kiest de oude man een jonge vrouw of andersom? Als de oude man berijdt, laat de jonge vrouw zich berijden. En waarschijnlijk met genoegen, want zij is dartel genoeg om de last van het getaande karkas te weigeren en de dans te ontspringen, als ze zou willen. Maar dat wil ze kennelijk niet. In het spreekwoord is de oude man de sul en wordt de jonge vrouw voorgesteld als de sloerie die op zijn geld uit is. Als die twee elkaar treffen, fluisteren de buren smalend of medelijdend het spreekwoord uit. Maar niet elke oude man is een sul en niet elke vrouw een sloerie. Moeilijkheden waarmee de moralist op de proppen komt, zijn: generatieconflicten, financieel uitgezogen worden, lichamelijke uitputting (waarbij natuurlijk alleen aan de oude man wordt gedacht) en stress. En dan natuurlijke emotionele problemen zoals jaloezie en wantrouwen (omdat de hemelse schoonheid door vele jongemannen wordt begeerd). Verder komen beiden in een sociaal isolement: ze kunnen nauwelijks tezamen in gezelschap van jongeren komen, noch bij dat van ouderen. Kortom een hel op aarde. Maar zou je al dat negatief gemor niet met evenveel gemak in positieve belevingen kunnen omzetten? Een jonge vrouw kan zich bijvoorbeeld verlustigen in zijn wijsheid, zijn levenservaring, zijn innerlijke rust en daarnaast nog in het opgaan in doorleefde erotiek. Vermenging van hun beider geesten voorkomt bij de oude man verstarring die in de loop van de jaren toeneemt, en vertraagt het verouderingsproces. De jonge vrouw verbeeldt de eigentijdse cultuur die hij in zich kan opnemen en integreren in een meer omvattende culturele omgeving. Zijn geest blijft geprikkeld worden en langer sprankelend dan die van zijn bejaarde leeftijdgenoten, die met half geloken ogen voor het venster zitten en zich met een kleine opleving aan een op hol geslagen paard vergapen. Engels: An old man who weds a buxom young maiden bids fair to become a freeman of Buckingham (Een oude man die een weelderige jonge vrouw trouwt, vraagt er om een hoorndrager te worden. NB. Een hoorndrager is een bedrogen echtgenoot). Duits: Junge Frau und alter Mann ist ein trauriges Gespann (Een jonge vrouw en een oude man vormen een treurig span). Frans: Une jeune épouse est le cheval de poste qui conduit le vieil homme à la tombe (Een jonge echtgenote is het postpaard dat de oude man naar het graf leidt). Een koekoek en een sijs zingen niet dezelfde wijsDatum: 31-05-2008De ene mens is de andere niet De afgelopen dagen gehoord en in mijn brein opgeslagen: ‘Hij is altijd zo stil in gezelschap. Ik zou liever eens hebben dat hij volop meedeed als wij grappen en grollen maken.’ ‘Zij heeft nooit iets in huis, als je bij haar op bezoek komt.’ ‘Hij doet nooit mee, als we eens een serieus gesprek hebben.’ ‘Hij zweert alleen bij klassieke muziek. Alsof pop niet de moeite waard is om naar te luisteren.’ ‘Iedereen noemt barbaars wat niet tot zijn gewoonte behoort,’ schreef Michel de Montaigne (1533-1592), wiens levensmotto was: epecho, wat ‘ik onthoud mij van oordelen’ betekent. We gaan bij het beoordelen van anderen vaak van ons zelf uit. Nemen ons eigen verleden, opvoeding, levenservaringen en gewoonten mee en hebben daarbij weinig oog voor de eigenheid van een ander. Het is nog erger: we zouden het liefst hebben dat anderen zijn zoals we zelf zijn. Want dan ontstaan er geen problemen in de omgang met elkaar, geen botsingen en de contacten verlopen gladjes. Als we daar zo over denken, kunnen we elkaar maar beter mijden. En dan kweelt een andere volkswijsheid in mijn oren: Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is, wat betekent dat we de andersheid van elkaar maar hebben te accepteren. We hoeven geen pogingen te doen om zoals de ander te worden, maar ieder kan zijn eigen kleur behouden en lijkt de omgang met elkaar meer op een boeket gemêleerde rozen. Als de kleuren daarvan zich zouden vermengen, krijg je een saaie kleur. Je eigenheid behouden in een omgeving van mensen met andere kleuren, je niet vermengen, maar blijven contrasteren. Vanuit je eigen kleur openstaan voor de kleur van een ander. In een vrouwenblad lees ik over Jan Smit en Jolanthe: ‘Die twee passen niet bij elkaar. Dat kan nooit goed gaan.’ Het slagen van een relatie is niet afhankelijk van iemands kleur, maar van het openstaan voor het anders zijn van de ander. In het algemeen trekken tegenstellingen elkaar juist aan. Het begint er doorgaans al mee dat een man een vrouw kiest. Geen grotere tegenstelling denkbaar. Misschien is het zelfs zo: hoe groter de tegenstelling des te groter de aantrekking. Het spreekwoord is meer dan alleen een constatering. Het geeft aan dat we in de omgang met elkaar er rekening mee moeten houden dat de ander niet is zoals we zelf zijn. We kunnen al of geen respect voor elkaar hebben. We zijn vrij om daarin te kiezen. Het unieke van de mens is dat hij een vrije geest heeft, een geest die je zelf kunt richten. We kunnen onze geconditioneerdheid ontstijgen. Daarom liggen oorlogen eerder op dierlijk vlak dan op menselijk niveau. Dieren vreten elkaar op. Dat is de natuur. Oorlog komt uit dierlijk instinct voort. Vreedzaam samenleven is mogelijk dankzij de menselijke vrije geest. Samenleven van moslims en christenen - sijsjes en koekoeken - wordt niet bemoeilijkt door de verschillende godsdienstige achtergrond, maar door gebrek aan eerbied voor het anders zijn, wat zich in wederzijds fundamentalisme uit. En dat is meer een kwestie van mentale instelling dan van inhoudelijke verschillen. Engels: The bird is known by his note, the man by his words (De vogel kent men aan zijn gezang, de man aan zijn woorden). Duits: Der Esel und die Nachtegall haben beide ungleichen Schall (De ezel en de nachtegaal geven beide niet hetzelfde geluid). Frans: Chaque oiseau chante sa propre chanson (Elke vogel zingt zijn lied). Latijn: Aliud noctua sonat, aliud cornix (De nachtuil krast zus, de raaf zo). Als met een kaars in ’t open veld, zo is het met de mens gesteldDatum: 09-05-2008Het leven van een mens is kwetsbaar Op een windstille nacht kun je een klein, dun kaarsje nog wel in de wei zetten. Toch is er maar een briesje nodig om het fragiele vlammetje te doven. Zelfs een kleuter blaast in één ademtocht enkele kaarsen op de verjaardagstaart uit. Nochtans is de brandende kaars symbool van leven. Het harde kaarsvet verbeeldt het lichaam, de warmte gevende, beweeglijke vlam de levenskracht en het licht van de vlam symboliseert de geest. Maar vergelijking van mens met kaars is beperkt. Licht en vlam zijn afhankelijk van de substantie waaruit de kaars bestaat. Het unieke van de mens is dat hij met zijn geest de fysieke conditie deels kan beïnvloeden. Zo kan een verkoudheid verdwijnen of een vermoeid lichaam weer vitaal worden, als je plotseling wordt uitgenodigd om een leuke reis te maken of een aantrekkelijke ontmoeting te hebben. Scharminkels van mensen met een sterke geest kunnen het armetierige lijf toch nog overeind houden. Daarnaast zijn er ook mensen als sterke beren die maar een zwakke geestkracht blijken te hebben. Het spreekwoord heeft een min of meer droeve ondertoon. Het vat menselijke ervaringen samen van wat we regelmatig zien gebeuren. Je krijgt een e-mail en leest dat een oud-collega op mooi weer hoopt, zodat hij door zijn familie in een rolstoel naar buiten kan, nog eenmaal profiteren van de lente, want het is de vraag of hij de zomer, laat staan de herfst haalt. ‘Als met een kaars in ’t open veld...’ Het lijf blijkt broos en kwetsbaar voor aanslagen die erop worden gepleegd. Talloze kettingreacties kunnen door zelfs subtiele prikkels ingang worden gezet en het lijf ontwrichten. Als je die gevoeligheden niet bijtijds onderkent, kunnen de gevolgen desastreus zijn. ’t Gekke is dat zwakke kaarsjes onder de mensen over meer gevoeligheid lijken te beschikken en er zich bijtijds door laten waarschuwen, zodat ze maatregelen kunnen nemen om zich van ziekte en ondergang te redden. Daarom zegt men ook: ‘Krakende wagens lopen het langst’, terwijl mensen met een sterke conditie ineens of na een kortstondig ziekbed het loodje kunnen leggen. Het spreekwoord is een constatering en vermaant, zoals veel andere spreekwoorden, nauwelijks. Het zegt: zo is het leven nu eenmaal. Toch kun je erdoor worden aangespoord rekening te houden met gevoeligheid van het lichaam voor invloeden van de omgeving. We kunnen onze geest alert houden en waakzaam zijn om het uiterst gevoelige lichaam te verzorgen en te beschermen. Dat vraagt levendige aandacht, die we zuiver kunnen houden door in stilte in onszelf te keren en ons van vervuilende gedachten en gevoelens te ontdoen. Dat maakt de vlam sterker en geeft helderder licht. Dat te kunnen is alleen aan de mens voorbehouden. Engels: Man’s life is like a candle in the wind, or hoar-frost on the tiles (Het leven van de mens is als een kaars in de wind, of rijp op de tegels). Duits: Das Leben verschwind’t wie Rauch im Wind (Het leven vervliegt als rook in de wind). Frans: La vie de l’homme est comme une chandelle dans le vent (Het leven van de mens is als een kaars in de wind). Latijn: Omnis caro foenum (Alle vlees is als gras). ’t Bezit van de zaak is ’t einde van ’t vermaakDatum: 26-04-2008
Wie de naam heeft van vroeg op te staan, mag lang slapenDatum: 12-04-2008Men wordt meer beoordeeld naar verworven faam dan naar wat men nog werkelijk kan presteren Gisteravond had ik niet met zoveel klem moeten verkondigen dat ik altijd vroeg opsta. Vroeg opstaan geeft je energie voor de nieuwe dag, zei ik erbij. De gasten gingen met een nieuw voornemen en in volle bewondering voor mijn gezonde leefwijze naar huis. Vandaag was ik zoals wel vaker niet uit bed te sleuren en werd ik met het spreekwoord om de oren geslagen. Nu is het mijn beurt om het spreekwoord aan anderen voor te houden. Het begint er al mee als een bekende tv-persoonlijkheid een boek schrijft. Hoe verschrikkelijk het ook is geschreven, het ligt in stapels bij de boekhandel. Datzelfde geldt voor veelschrijvers. Elk volgend boek wordt, zelfs al is het een misser, vrijwel kritiekloos gekocht en gelezen of ongelezen in de boekenkast gezet. Als de nood aan de man is, raadpleeg je iemand die doorgaans verstandig is en altijd nieuwe gezichtspunten naar voren weet te brengen. Zo ga ik met tuinproblemen naar mijn buurman. Hij staat net op het punt te vertrekken. ‘Wat kan ik aan het mos in mijn gazon doen,’ vraag ik met mijn hoofd door het autoraam. ‘Al het gras eruit en plavuizen neerleggen.’ Dan rijdt hij weg. Ik neem hem zijn antwoord niet kwalijk. Het is een misplaatst advies, maar desondanks blijf ik achting hebben voor zijn deskundigheid. Zwaaiend schreeuw ik hem het spreekwoord na. Wie neemt de Nederlandse honderdjarige zanger met een uitstekende reputatie in het buitenland kwalijk, dat hij op zijn hoge leeftijd af en toe een vals toontje laat vallen? Het spreekwoord getuigt van mildheid. Ook al kan iemand beter, we moeten hem niet kwalijk nemen, als hij of zij eens wat minder presteert. Opa’s en oma’s zijn doorgaans wat milder in hun oordeel als hun begaafde kleinkind op de cijferlijst toch een onvoldoende heeft staan. Mij lijkt dat het spreekwoord niet zo makkelijk in 21e eeuw zou kunnen ontstaan. In bedrijfsleven en onderwijs mag je geen steek laten vallen of deze wordt onmiddellijk afgestraft. Zelfs degene die altijd tijdig op zijn werk aanwezig is, staat bij te laat komen een berisping te wachten en de manager zal niet aankomen met Wie de naam heeft vroeg op te staan, mag lang slapen. Engels: Get a good name and go to bed (Zorg dat je een goede naam hebt en ga slapen). Duits: Wer im Ruf steht, früh aufzustehen, der kann schlafen bis Mittag (Wie de naam heeft van vroeg op te staan, kan slapen tot de middag). Frans: Il a beau se lever tard qui a bruit de se lever matin (Hij kan rustig laat opstaan, van wie het gerucht gaat dat hij vroeg opstaat). Al ziet men de lui, men kent ze nietDatum: 29-03-2008De ware aard van mensen is moeilijk te doorgronden Het spreekwoord wil waarschuwen: trap er niet in, de menselijke buitenkant is mooier dan de binnenkant. Het oog bedriegt en pas op dat je daar geen last mee zal krijgen. Wees voorzichtig in omgang en niet al te lichtgelovig. Een ander is niet direct zomaar te vertrouwen. Een beetje argwaan kan geen kwaad. Als we zo met elkaar moeten omgaan, is er voor mij ook geen lol meer aan. Met een beetje fantasie geef ik aan de betekenis van het spreekwoord een andere wending. In een hotel waar we vertoefden, plaatste de gerant ons aan tafel bij een zo te zien nogal onverzorgd koppel: de man ongeschoren en met ongewassen haar, de vrouw zonder make-up en in kleding die je niet zou aantrekken als je uit eten gaat. Het liefst had ik mijn bereide kreeft mee naar de hotelkamer genomen. Schoorvoetend kwam er een gesprek op gang. De vrouw had een welwillend oor en luisterde goed. Ze hielp ons te zeggen wat wij in een vreemde taal lastig konden uitdrukken, zeker wanneer het om meer gevoelsmatige onderwerpen ging. Ze bleek een bescheiden vrouw die als chemisch ingenieur in verschillende landen had gewerkt. Haar man had ze in de tropen leren kennen. Hij was daar arts die in de meest barre omstandigheden mensen hielp. Onder het uitkrabben van de kreeft dacht ik de stem van mijn toen pas overleden vader te horen: ‘Al ziet men de lui, men kent ze niet....’ Ik was te snel met mijn oordeel geweest. Achter zichtbaar gedrag verschuilt zich een onbekend innerlijk. Maar al wekt in het slechtste geval die ander geen vertrouwen in me op, wat zou er gebeuren als ik hem juist mijn volste vertrouwen geef? Dat vraagt nogal wat, want moet ik bij het minste vermoeden dat een handelaar mij in plaats van goede waar mooie verkooppraatjes verkoopt en mij uiteindelijk een poot wil uitdraaien, hem dan toch het voordeel van de twijfel geven? Ik kan op zijn hoogst met hem meegaan en de loftrompet over zijn spullen afsteken, maar uiteindelijk zal ik hem voorstellen de vraagprijs te halveren. Dat zou niet meer dan een handige truc van mij zijn. Ik vertrouw hem immers niet. En nu doe ik net alsof ik hem juist wel vertrouw. Maar hoewel het niet helemaal eerlijk van mij is, kan ik er misschien toch wel iets mee bereiken. Er zit ook een treurige ondertoon in het spreekwoord: wat jammer dat we de ander niet kennen, ook al hebben we toch een zeker contact. Een ander durft niet zo makkelijk te laten zien wie hij is, want daar kan misbruik van worden gemaakt. Zo blijven veel contacten oppervlakkig en praat men geanimeerd over koetjes en kalfjes. En dat terwijl er toch behoefte is bij mensen naar binnen kijken, omdat praten over auto’s, kleding, belasting, tuin en koffiezetapparaten niet alleen gauw gaat vervelen, maar ook in isolement brengt. Het was in de buurt zo’n voorbeeldig gezin en dan lees je in de krant dat de man eerst zijn kinderen doodde, vervolgens zijn vrouw en daarna de hand aan zichzelf sloeg. Het leven met elkaar wordt leefbaarder als we makkelijker over onze gedachten en over gevoelsmatige reacties op situaties en omstandigheden zouden kunnen praten. Door iemands kleding heen kunnen kijken. En of dat nu chique kledij, lompen of boerka’s zijn, doet er niet toe. Een beetje meer bloot, maakt het leven met elkaar vriendelijker. Men ziet de lui en wil ze ook kennen. Engels: Appearances are deceptive (Uiterlijkheden zijn misleidend). Duits: Man kann nicht allen ins Herz sehen (Men kan niet iedereen in het hart kijken). Frans: L’habit ne fait pas le moine (Het habijt maakt niet de monnik). Latijn: Fallitur visus (Schijn bedriegt). ’t Is wel duizend jaar geleden, dat de trouw is weggeredenDatum: 16-03-2008Trouw is zeldzaam in deze wereld Duizend jaar geleden. Het is een oude manier om te zeggen dat vroeger alles beter was dan in de eigen tijd. Zo melden bijvoorbeeld ook geschriften van voor het begin van onze jaartelling bijna meewarig dat de mensen in vroeger tijden nog echt geluk kenden of heel gezond waren. Eigenlijk wilde men met het spreekwoord aangeven dat we heel diep van binnen een deugd zoals trouw op het spoor kunnen komen. Heel diep van binnen hunkeren we ernaar om trouw te zijn en willen we dat de ander trouw aan ons is. Met het woord trouw kun je verschillende kanten op, variërend van een sullige, trouwe lobbes van een hond tot en met de moedige soldaat die uit trouw aan het vaderland zijn leven liet. Zo spreekt men van trouw aan jezelf, aan gewoonten, taken, sportbeoefening, geweten, instincten, gevoelens, eigen voornemens, redelijkheid en spirituele waarden. En trouw aan je denken: niet nu eens zo denken en dan weer anders. Of trouw aan je wortels, vaderland, familie en vrienden. Trouw aan traditie, aan de waarden in de cultuur waarin je bent grootgebracht, trouw aan de kerk, het geloof. Dan is er ook de trouw aan de ander, aan wat je aan een ander bindt. Je kunt zelfs trouw aan de natuurlijke bewegingen van de seizoenen zijn en daarmee in harmonie leven. Waarin komt die trouw aan jezelf, aan anderen en het andere allemaal met elkaar overeen? Trouw is een innerlijke houding om niet zomaar los te laten, maar om je met overgave en liefde te blijven inzetten voor jezelf, anderen en de wijdere omgeving. Dat veronderstelt eigenschappen zoals doorzetting, volharding, eerbied en kunnen luisteren. Vertrouwen is het geloof in de trouw van de ander. Je weet dat die ander door dik en dun solidair met je blijft. Intimiteit geeft een speciale kleur aan trouw. Je bent dan geneigd om je aan elkaar in de echt te binden om de intimiteit te kunnen blijven waarborgen. In een relatie zijn alle variaties van liefde en trouw nauwelijks nog van elkaar te scheiden. Maar trouw kan in gewoonte overgaan en intimiteit in gehechtheid. Gewoonte is onbezielde trouw. Zoals trouw uit liefde voortkomt, komt gehechtheid voort uit angst, angst om te verliezen van wat er was. Gewoonte en gehechtheid zijn de rafelige randen van trouw. Dat te ervaren kan trouw in hernieuwde vorm een impuls geven. Het spreekwoord troost als de ander ontrouw is. Het zegt dat we niet altijd op trouw hoeven te rekenen. Zo is het nu eenmaal in het leven. Trouw is kwetsbaar en broos. Je bent enerzijds trouw, anderzijds ontrouw. En wie meent zich op de borst te kunnen slaan omdat hij trouw is, zou er rekening mee moeten houden dat trouw binnen kortere of langere tijd door anderen als verslaving, gewoonte of verstarring kan worden ervaren. Want trouw kan dan wel getuigen van doorzetting en volharding, zij kan ook de kleur krijgen van willen vasthouden uit eigenbelang en egoïstische vormen van gehechtheid. Engels: Trust is dead, ill payment killed it (Vertrouwen is dood, wanbetaling heeft het vermoord). Duits: Treue ist ein seltner Gast, halt ihn fest, wenn du ihn hast (Trouw is een zeldzame gast, houd hem vast, als je hem hebt). Frans: Loyauté dort (Trouw slaapt). Latijn: Nusquam tuta fides (Nergens is meer trouw te vinden waarop men zich kan verlaten). Wie in een glazen huis woont, moet niet met stenen gooienDatum: 29-02-2008Wie zelf geen zuiver geweten heeft, moet geen kritiek op anderen uiten ‘Moet je die vrouw daar zien, ik ken ze wel, zij koopt dure kleren voor zichzelf, maar haar kinderen zien er niet uit.’ ‘Nou, zeg jij maar niks, jij zit hier op je gemak aan de wijn, terwijl het bij jou thuis nog een rommel is.’ In de ijzige stilte die volgt, staren beide vrouwen recht voor zich uit, naar de wand achter de bar, waar de cafébaas een tegeltje heeft opgehangen: Wie in een glazen huis woont... Een van de aangenaamste gespreksthema’s in onze babbelcultuur is roddelen en kritiek op anderen geven. Dat vijzelt de saaiheid van de ontmoeting een beetje op. Een lichte sensatie maakt zich van de gesprekspartners meester. Onze ogen gaan glunderen, als we kritiek op anderen kunnen geven, terwijl we menen zelf een zuiver geweten te hebben. We vellen oordelen en nemen onszelf als norm voor wat goed en gewetensvol is. Maar wat is dan de norm? Die norm ontlenen we deels aan de tien geboden, kerkelijke wetten of wat we ingebakken moraal noemen, maar grotendeels vooral ook aan wat in de alledaagse omgang als normaal wordt gevonden. Of de normen nu een hogere of lagere kom-af hebben, ze zijn allemaal cultureel bepaald. Wat in de ene cultuur zondig is, noemt men in een andere cultuur schoonheid. Zo worden goed en kwaad uitwisselbare normen. In sommige oosterse levensopvattingen is de natuurlijke loop der dingen richtlijn voor gedrag. Men spreekt dan minder over goed en kwaad als wel over het leven in harmonie met de fundamentele krachten van yin en yang. Zo kunnen we gelukkig blijven doorgaan met het geven van kritiek op anderen, want natuurlijk vinden we dat we zelf een zuiver geweten hebben. Maar wat levert die kritiek op? Het is misschien interessanter om in plaats van kritiek op anderen te geven alleen maar onbevooroordeeld toe te zien hoe de ander zijn leven inricht. Ach, wat leuk dat die vrouw zoveel aandacht aan haar kleding besteedt! Met zo’n instelling ontvang je ook zelf kritiek anders: je hoort het aan en doet er zo mogelijk je voordeel mee. Nog een stapje verder en je bent dankbaar voor elke kritiek. Maar als anderen je de les willen lezen? Of als het oordeel uit klaarblijkelijke bekrompenheid of lompheid voortkomt? Nog lastiger wordt het als ik merk dat men kritiek op mijn gedrag geeft, omdat de criticaster mijn doen en laten in het gedrag van zijn of haar partner projecteert. Dan komt de kritiek voort uit angst dat mijn liederlijk gedrag ook wel eens door de partner van de criticaster zou overgenomen kunnen worden. Hoewel ik een afschuw van dat soort kritiek heb, leer ik natuurlijk wel de angsten van de ander kennen. En dat zou eigenlijk weer mededogen van mijn kant moeten oproepen. Kritiek wordt gevaarlijk als er maatregelen uit voortkomen die je duperen. Daar weet de hard werkende wethouder die in de fietsenstalling een amoureuze ontmoeting heeft gehad, over mee te praten. Zijn gedrag werd door de ‘brave’ volksmeute gelaakt en in verband met zijn werk gebracht. Hij moest het veld maar ruimen. Het spreekwoord gaat over kritiek op moreel gedrag: het mag of het mag niet. Of iets al dan niet mag wordt uiteindelijk door het eigen geweten bepaald. Maar als dat eigen geweten ongevormd is? Wie maakt uit of het ongevormd is? Zijn bijbel en koran daarvoor bepalend? Of ontstaat het geweten in de mens zelf? Ooit las ik van een wijs man die schreef: het geweten is het orgaan voor het goede. Van sommige mensen voel je aan dat ze een subtiel gevoelige antenne hebben voor wat goed is. Dat zijn mensen die niet gauw oordelen over anderen. Ze hoeven niet altijd belezen te zijn. Wel hangt er vaak een waas van stilte om hen heen, terwijl hun aanwezigheid toch voelbaar is. Voorwaarden om dit orgaan voor het goede te voeden lijken mij te zijn: stilte, inkeer, meditatie, loslaten. Engels: Those who live in glass house should not throw stones (Zij die in glazen huizen wonen, moeten geen stenen gooien). Duits: Wer im Glashaus sitzt, soll nicht mit Steinen werfen. (Wie in een glazen huis zit, moet niet met stenen gooien). Frans: Quand on habite une maison de verre, il ne faut pas lancer des pierres (Wie in een glazen huis woont, moet niet met stenen gooien). Latijn: Alterius oculo caveat depellere labem, qui solet in proprio sibi lumine tollere (Laat hij die in zijn eigen oog een balk pleegt te dragen, zich ervoor hoeden de splinter uit het oog van de ander te verwijderen). De duivel heeft het vragen uitgevondenDatum: 15-02-2008Men moet niet altijd van alles het hoe en waarom willen weten Een paradijselijk tafereel in de Tuin van Eden. Eva, in de bloei van haar leven, ontmoet onder een weelderige appelboom haar minnaar, evenals zijzelf in adamskostuum. Nog geheel door elkaar betoverd horen ze plots een slang tussen de takken sissen. Het is de duivel in vermomming. ‘Toe, neem gerust een sappige vrucht. Na de eerste beet al zul je het hoe en waarom van alles begrijpen en word je aan God gelijk. Want dit is de boom van kennis van goed en kwaad.’ De schrijver van de bijbel betreurt het dat Adam en Eva niet aan de verleiding konden weerstaan. Maar ja, het kwaad was geschied. Ze hebben de appel geplukt en opgegeten. Van toen af aan ging de mens verder door het leven met de neiging altijd naar het hoe en waarom van alles te vragen. Omdat God dit vanuit de hemel met lede ogen zou aanzien, is het spreekwoord ontstaan. Toch zijn we sinds enkele eeuwen meer dan ooit vragen gaan stellen. We zouden in wetenschap en techniek nooit zover zijn gekomen, als we niet voortdurend bezig waren met het hoe en waarom van alles. We kunnen vrijwel alles maken wat we willen. En wat nu nog niet lukt, daarvan weten we van dat het binnen kortere of langere tijd wel zal lukken. Nano-technologen voorspellen zelfs de dood te kunnen overwinnen. In de Tuin van Eden lacht de duivel in zijn vuistje. Zoals de bijbel de sfeer ademt van alles maar aan God over te laten, zo ademt onze samenleving de sfeer van alles in de hand te kunnen hebben. Maar hoewel ons dat al goed afgaat, blijven we toch vaak met een kater zitten. Voelen we ons als in een leeg gat weg te zakken. Dan ontstaan vragen over leven en dood, over omgaan met verdriet, over de zinloosheid van oorlog en geweld, over het al of niet voortbestaan van het menselijk bewustzijn. ‘Ho ho, gaan we op de softe toer?,’ schampert de duivel. Ik maak schielijk een kruisteken en mijmer door. Voorbij de harde kant van wetenschap en techniek liggen de groene weiden: de zachte kant van het leven. We laten min of meer schroomvallig toe om dieper door te denken over wat werkelijke levensvragen zijn. Vragen die door wetenschappelijk onderzoek en logische redeneringen niet zijn te beantwoorden, maar waarop we alleen in de stilte van hoofd en hart of waar dan ook in het lichaam een antwoord kunnen krijgen. Kennis is hard, inzicht is zacht. Inzicht groeit doorgaans langzaam, maar kan ook plotseling aan het daglicht treden. Je kunt het nauwelijks bij jezelf afdwingen. Je kunt alleen de voorwaarden scheppen om inzicht te laten ontstaan. In weerwil van het spreekwoord: als kinderen niet van alles het hoe en waarom willen weten, blijven ze dom. Opvoeders en leraren moeten juist prikkelen om met het hoe en waarom bezig te zijn. Of het nu gaat om de vraag hoe het in godsnaam mogelijk is dat een mol met een puntige snuit hele bergen aarde boven de grond kan stouwen of om de vraag waartoe wij op aarde zijn. Op die laatste vraag is geen antwoord in harde taal te geven, maar het stellen van de vraag kan in de loop van het leven wel tot inzicht leiden. Engels: Curiosity killed the cat (Nieuwsgierigheid heeft de kat gedood). Duits: Der Teufel hat das Fragen geschaffen (De duivel heeft het vragen in de wereld gebracht). Frans: L’enfer a été fait pour les curieux (De hel is voor nieuwsgierigen gemaakt). Spreken is zilver, zwijgen is goudDatum: 02-02-2008Het is soms beter niets te zeggen Het spreekwoord indachtig is het beter nu maar met typen te stoppen. Je moet op zijn tijd kunnen zwijgen. Naschrift. Nu ja, spreken wordt niet helemaal veroordeeld. Een paar woorden dan toch maar. Eerst even de gsm uitschakelen. Waar is dat ding? Het verraadt zich door een snerpend tuut-tuut. Dat sms-je kan wel wachten. Het is stil op mijn kamer. Te stil.... Waarom eigenlijk zo laatdunkend over praten doen? We leven in een babbelcultuur en dat is gezellig. Wat is er menselijker dan met elkaar te praten? Wat is er mooier dan open naar buiten te zijn en met anderen te communiceren? Waarom juist niet veel praten om van je hart geen moordkuil te maken? Als je alles maar oppot, krijg je lichamelijke klachten. Het is zelfs een ergerlijke ervaring als mensen nooit het achterste van hun tong laten zien. Alsof ze je niet vertrouwen. Van de andere kant is het ook oervervelend als mensen tegen je aan blijven praten. Nadeel van luisteren is dan dat de ander daardoor nog meer wordt geprikkeld om een nieuwe woordenvloed over je uit te storten. Je komt er niet meer doorheen en kunt nauwelijks nog een vraag stellen. ‘We hebben urenlang gepraat, maar ik ben niks wijzer geworden. Hij bleef maar aan het woord.’ ‘Je had niet de indruk dat je je ei kwijt kon.’ ‘Nee, hij was daar en ik hier en dat bleef zo.’ Dat voortdurend gepraat van de ander is niet alleen lastig en hinderlijk, maar het is soms nog erger: dan wekt het argwaan in me op. De ander blijft maar aan de praat, terwijl hij of zij toch achter de schermen blijft en net zoals de al te zwijgzame niets van zichzelf laat zien. Ofwel bestookt de vrager me voortdurend met vragen om mij uit de tent te lokken, terwijl hij op die manier ook zelf buiten schot blijft. Ik moet wel met de billen bloot en hij bouwt een stevige muur om zijn ziel. Mijn argwaan gaat zover dat ik ervoor moet oppassen dat me niet te veel wordt ontfutseld. Dan lijkt het zelfs wel of de geïnteresseerde gesprekspartner op sensatie belust is. Als het er op aankomt kies ik toch maar liever voor goud. Zwijgen kan wijs zijn. Meer nog: door te zwijgen word je wijs. Het is niet voor niets dat in kloosters wordt gezwegen. Oosterse en westerse monniken komen daardoor meer tot zichzelf. Door innerlijke stilte rijpt hun inzicht met de dag. Door dat te bedenken weet ik het bijna zeker: zwijgen is goud. En zou een houding van luisteren anderen ook niet meer helpen dan hen met raadgevingen vol te stouwen? Door zwijgend te luisteren voelt de ander zich begrepen, alleen al omdat ik mezelf de kans geef om me beter in hem of haar in te leven. Zwijgen is niet passief. Doordat je stil kunt zijn, ben je juist heel actief en voelt de ander dat je op hem bent betrokken. Mijn zwijgen geeft de ander gelegenheid zich bij me te kunnen uiten. En mij geeft mijn zwijgen de mogelijkheid om te beleven wat er in de ander omgaat. Een enkel woord is dan genoeg om hem te laten beseffen dat je bij hem bent en dat hij wordt begrepen. Een blik en een gebaar kunnen dan van meer betekenis zijn dan een diepgaand betoog of een intelligente redenering. ‘Ik heb zo goed met hem kunnen praten.’ ‘O ja, wat zei hij dan allemaal?’ ‘Uh... uh..., hij zei eigenlijk niet veel..., maar ik voelde dat hij me begreep en dat ik alles heb kunnen zeggen, wat ik wilde.’ Engels: Speech is silver, silence is gold (Spraak is zilver, stilte is goud). Duits: Schweigen ist eine Kunst, viel Klaffen bringt Ungunst (Zwijgen is een kunst, veel klappen brengt ongunst). Frans: Bouche en coeur au sage, coeur en bouche au feu (De wijze heeft de mond in het hart, de gek in de mond). Latijn: Silentia omnia bona continet, mala omnia loquacitas (Stilzwijgen houdt alle goede dingen in, praatzucht alle slechte). Natuur trekt meer dan zeven paardenDatum: 19-01-2008Aangeboren eigenschappen kan men moeilijk afleggen Het valt echt niet mee om altijd in peis en vree met elkaar om te gaan. Er mankeert altijd wel wat aan een ander. Soms denk je van iemand: hou alsjeblieft even je snavel, ik hoef dat onzinnig geleuter niet langer meer te horen. Maar je weet die ander is nu eenmaal zo. Hoe vaak je ook hebt geprobeerd uit te leggen dat die uitgebraakte onzin je niet interesseert, na een kort oponthoud breken de remmingen weer los. Dan denk je maar: ach, het is goed wijf, een aardige kerel, laat haar of hem maar begaan. We zijn zoals we zijn. We kunnen ook maar beter die ander accepteren zoals die is, in plaats van hem of haar te willen veranderen. Toch blijft er een neiging om je partner, vriend of collega een ander gedrag te willen aanleren. Maar waarom willen we dat? Misschien omdat het voor onszelf makkelijker is als de ander zich maar aan mij aanpast. Misschien ook omdat we van onszelf vinden, dat we normaal zijn, oftewel: we vinden dat ons eigen gedrag ook maar de norm voor het gedrag van de ander moet zijn. Een alleenstaande vrouw op hoge leeftijd vertelde dat ze in haar lange leven talloze mannen had gehad. Maar bij verder vragen bleken die mannen allemaal wat te mankeren. De een rookte teveel, een ander dronk te veel, wilde te vaak seks, wilde te weinig seks, had een te dikke buik, las nooit een boek, las alleen maar boeken en was daarom saai. Nu is ze alleen en er waren zeker mannen bij die haar wel wilde zoals ze was: een leuke vrouw met een beetje eigenzinnig karakter, dat wel. Karakterverschillen, verschillen in ambitie en eigenschappen kunnen ook uitdagen om lief te hebben. Eenzelfde soort verschijnsel zoals Hollanders verrukt zijn van het Spaanse landschap en de zon, maar Spanjaarden juist weer het groene Hollandse landschap waarderen. Verschil daagt uit en trekt aan als je ervoor open staat. Niet een ander willen veranderen. Het is praktischer jezelf maar te veranderen. Is dat wel mogelijk? Het begint ermee dat je eerst jezelf accepteert zoals je bent. Maar het kan daarbij ook tot jezelf behoren dat er - door zelfkennis gestimuleerd - in je geest een voorstelling van jezelf te voorschijn komt, die je aantrekkelijk lijkt. Hoe we van nature ook zijn, onze geest is flexibel en vrij. Hoe vrijer en meer onthecht onze geest is, des te makkelijker kunnen we onszelf veranderen naar de voorstelling die we van onszelf weten te maken. Als dat spirituele pad te hoog gegrepen is, kun je minstens ook proberen om negatieve eigenschappen, gevoelens of karaktertrekken in harmonie met jezelf te brengen. Ze zijn negatief omdat ze uit balans zijn met de rest van wie we zijn. Zo kan overdreven angstgevoel tot voorzichtigheid worden omgevormd, al te heftige agressie tot daadkracht en dieptreurige moedeloosheid tot ontvankelijkheid. Maar waarschijnlijk blijven we toch voor een groot gedeelte wie we van nature zijn. De kracht van de natuur is sterker dan de kracht van zeven paarden, zegt de volkswijsheid. Maar andere wijzen zeggen dat we het in onze macht hebben om van de zeven paarden die ons vrij zouden kunnen maken om onszelf te veranderen, zeven maal zeven paarden kunnen maken. De keuze is aan onszelf. Engels: Nature draws more than ten oxen (Natuur trekt meer dan tien ossen). Duits: Natur zicht stärker als hundert Pferde (De natuur trekt sterker dan honderd paarden). Frans: Plus tire nature que cent chevaux (De natuur trekt meer dan honderd paarden). Latijn: Natura trahit septem bobus (De natuur trekt meer dan zeven ossen). De kruik gaat zolang te water tot zij breektDatum: 03-01-2008De onvoorzichtige (of ongehoorzame) die niet naar goede raad wil luisteren, ondervindt daarvan vroeg of laat de schadelijke gevolgen. Zich lichtzinnig aan een verleiding blootstellen. Dat zeg je niet zo gauw tegen een lieve, zachtaardige en ingetogen vrouw, maar eerder tegen actieve, dynamische, avontuurlijke mensen, die te veel risico’s nemen. Mensen die onvoorzichtig en ruw proberen gewin te halen uit een situatie die zich tegen hen kan keren. Het gebeurt nogal eens dat je op een te nonchalante manier benadert wat eigenlijk voorzichtig en subtiel had moeten gebeuren. Je blijft voortdurend gewaagde spelletjes spelen of een ander beledigen tot de bom barst. Ook kun je langdurig van iemands vertrouwen misbruik maken en de ander blijven uitdagen, ook al weet je dat je daarmee een harde confrontatie riskeert. Soms wil je meer dan alleen je eigen grenzen opzoeken en heb je een drang daarover heen te willen gaan. Zo kun je je gezondheid tarten en te veel van je lichaam vergen. Bijvoorbeeld door te hard te werken, het lichaam te veel met sport en fysieke arbeid te belasten en stress te hoog te laten oplopen. Of als genotzoeker te veel eten of te veel nachtbraken. Algemeen gezegd: te veel van iets doen waaruit je voordeel zoals geld, genot, macht en roem denkt te halen. Dat kan een sluipend proces zijn. Je geeft steeds meer aan een behoefte toe, totdat de grens van het behoud van het evenwicht voorbij is. Door de tijd heen vermeerderen zich de glazen wijn, wat aanvankelijk een goed gevoel geeft. Op den duur kun je de roes niet meer missen en blijkt dat je verslaafd bent. Maar zolang het goed gaat, is er geen rem. Je hoopt voor jezelf dat het goed zal blijven gaan, maar je waagt je steeds verder, waarbij je zelfs opkomende angstgevoelens voor lief neemt. Je weet wel dat er risico’s aan de behoeftebevrediging zijn, maar tegelijkertijd is er de begeerte om het toch te doen. Het spreekwoord waarschuwt ons ertegen te veel risico’s en hooi op de vork te nemen. De wijze wil ons voor de ondergang behoeden: ik heb je gewaarschuwd. Hij maant ons om voorzichtig te blijven. Ben je toch onvoorzichtig, dan slaat het noodlot toe en word je om de oren geslagen met het modernere gezegde: eigen schuld dikke bult. Daarna haal je al of niet de eigen antenne om niet uit evenwicht te raken uit het stof, want we voelen op onze klompen aan dat het leven om harmonie vraagt, al is het dan een dynamisch evenwicht. Het wordt een nieuwe uitdaging om naar het evenwichtspunt te zoeken en te voorkomen dat de innerlijke harmonie wordt verbroken. Een ietsje meer intomen van neigingen. Het lichaam is broos: je kunt door de jaren heen niet alles op dezelfde manier blijven doen. Je wordt voorzichtig en neemt bij conflicten niet te veel risico’s meer, want anders zou de relatie zich wel eens niet meer kunnen herstellen. In de opvoeding zou je niet altijd maar uit gemakzucht moeten toegeven om te vermijden dat je kinderen door verwenning voor zichzelf en voor anderen vervelende lastposten worden. Ander Nederlands spreekwoord: De mug vliegt net zolang om de kaars, totdat hij zijn vleugels zengt. Engels: The pitcher goes so often to the well that it is broken at last (De kruik gaat zo vaak naar de bron dat zij uiteindelijk gebroken is). Duits: Der Krug geht so lange zum Brunnen, bis er bricht (De kruik gaat zolang te water tot zij breekt). Frans: Tant va la cruche à l’eau qu’à la fin elle se brise (De kruik gaat zolang te water tot zij uiteindelijk breekt). Latijn: Donec fracta cadit, ad lymphas amphora vadit (De kruik gaat zolang te water totdat ze gebroken valt). Het is niet alle dagen kermisDatum: 21-12-2007Men kan zich niet elke dag vermaken, er moet ook gewerkt worden. Engelse versie: Every day is not Christmas Day (Niet elke dag is Eerste Kerstdag). De moraal van hard te moeten werken is toch niet typisch voor alleen het calvinistische Nederland. In vrijwel alle omringende landen is er een spreekwoord met dezelfde strekking. We worden dan wel gemaand om te werken, maar er wordt gelukkig ook verondersteld dat we ons af en toe vermaken, zoals op een vrije dag of op Eerste Kerstdag. Natuurlijk is het niet elke dag feest, maar als er feest is, is het ook goed feest. In ieder geval dus niet alleen maar werken geblazen. Zomerfeesten zijn doorgaans uitbundig met veel lichamelijke activiteiten in spel, sport en actieve vakanties. Het winterfeest van Kerstmis daarentegen is ingetogen, althans voor wie daar gevoelig voor is. Want niet iedereen is bereid in de diepte van zichzelf weg te zakken en in zichzelf te keren. Het is wel eens schrikken als je er tijd voor neemt om in de spiegel te kijken en de wortels van jezelf bloot te leggen. Nu we met Kerstmis een of twee dagen niet hoeven te werken en er geen al te heftige afleiding is, worstelen we ineens met de intimiteit van onszelf met mensen uit de directe omgeving. Opkomende gevoelens van ergernis tegenover elkaar. Je moet je inhouden, want je wil toch ook niet de sfeer verpesten. Degene die het kerstmaal heeft bereid, had wel wat meer dankbaarheid van de gasten aan tafel verwacht. Waar is die vredige stilte waar iedereen het over heeft? Het schaamrood stijgt je naar de kaken als op een onbewaakt moment ineens die negatieve gevoelens aan de oppervlakte komen. Je zou blij zijn als deze dagen maar gauw voorbij waren. Na de feestdagen ruim je de versiering snel op, zodat alles weer gewoon en normaal is. Maar dan gaat het knagen en je neemt je voor om je volgend jaar van de betere kant te laten zien. Een heel jaar om eraan te werken. Dat zit wel goed. Zo zit je achteraf te piekeren. Totdat je een spontane ingeving krijgt. Er is helemaal geen jaar lang nodig om aan een andere instelling van jezelf te werken. Zo’n verandering kun je onmiddellijk bewerken. Het zit in je hoofd. In een fractie van een seconde kun je omslaan, kun je je stramme gedachten loslaten, voelen dat je vrij bent en bevrijd van negatieve emoties. Krampen ontspannen en een glimlach verschijnt op je gezicht. Een glimlach die tot diep in je hart doorstraalt. Je komt weer jezelf tegen, maar nu met een gevoel van vrede, bereid om alles voor een ander te zullen zijn. Tegen oudejaarsavond kom je verfrist te voorschijn. Na deze metamorfose rond de jaarwisseling ga je de dagen daarna als een ander mens weer aan de slag, want ‘je kunt je niet elke dag vermaken, er moet ook gewerkt worden.’ Duits: Es ist nicht alle Tage Kirmes (Het is niet alle dagen kermis). Frans: Ce n’est pas tous les jours fête (Het is niet alle dagen feest). Latijn: Non semper Saturnalia erunt (Er zijn niet altijd Saturnaliën = carnavalachtige volksfeesten). Pluk de dagDatum: 08-12-2007Geniet wat je vandaag genieten kunt, je weet niet wat de toekomst brengt. ’s Morgens liepen we aan de hand van onze vader naar de kerk. In die tijd hadden de huizen nog een naam. Carpe diem, in zwart op geel boven een deur. ‘Pap, wat betekent dat?’ ‘Pluk de dag,’ antwoordde hij. ‘Wat betekent dat: pluk de dag?’ ‘Dat je van de dag die er is, moet genieten, want morgen kun je dood zijn. Maar het is een heidens spreekwoord, hoor,’ zei mijn vader er gauw bij. Hij was mijn eerste echte leraar en legde op dat moment uit wat hedonisme is: het nastreven van genot als hoogste waarde in het leven. Maar in het leven gaat het niet alléén om het zoeken naar genot, leerde hij ons. Mijn vader moedigde ons altijd aan om op de dingen in te gaan. Hij genoot ervan dat ik in ons gesprek met de eerste vraag uit de catechismus op de proppen kwam: ‘Waartoe zijn wij op aarde?’, zei ik glunderend. ‘Wij zijn op aarde om God te dienen en hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn.’ ‘Geluk en genot zijn niet hetzelfde.’ En dan vertelde hij van een oude Griekse filosoof Epicurus, die het geluk zocht in het zoeken van genot. Later leerde ik over Epicurus dat hij persoonlijk geluk als het hoogste in het leven zag. Met geluk bedoelde hij afwezigheid van ellende, wanhoop, pijn en andere destructieve gevoelens. Hoewel lichamelijke lustgevoelens het sterkst zijn, ging het hem toch niet uitsluitend om kortstondig genot, maar om een blijvend gevoel van welbehagen. Dus, pa, waarom zou ik niet zoveel mogelijk geluk, genietingen en genot nastreven? Waarom zou ik niet zolang het nog kan van een sigaar bij de koffie in het café genieten, voordat morgen zelfs in het eens zo tolerante Nederland de jacht op rokers uitbreekt? Waarom zou ik nu niet genieten van mijn wandelen, voordat ik me morgen door een hernia kalm moet houden? Pluk de dag, zeg ik dan toch maar. ‘Nu ik uit de tijd ben,’ hoor ik vanuit de hemel, ‘en het allemaal van bovenaf bezie, ben ik er anders over gaan denken. In het licht van de eeuwigheid is bekommernis om verleden en toekomst nutteloos. Je kunt een vonk van eeuwigheidsgevoelens te pakken krijgen door met de grootste aandacht in het nu te leven. Diep geluk is tijdloos, maar ook genietingen en genot kunnen tijdloos en daardoor vrij van angst, jaloezie en andere negatieve gevoelens worden beleefd. Nou, jongen, de lieve groeten van je moeder en pluk de dag. Tot gauw.’ Zijn laatste twee woorden versterken me in de boodschap van de spreuk. Leef alsof het de laatste dag is... Engels: We only live once (We leven maar één keer). Duits: Der Kluge lebt heute, der Narr will morgen leben (De verstandige leeft nu, de dwaas wil morgen leven). Frans: On ne vit qu’une fois (Men leeft maar eenmaal). Latijn: Carpe diem, quam minimum credula postero (Pluk de dag, vertrouw zo weinig mogelijk op de volgende). (Horatius). Waar de bij honing uit zuigt, zuigt de spin vergif uitDatum: 23-11-2007Wat de een hemelhoog prijst, keurt de ander ten stelligste af. ‘Wat leuk toch van haar dat ze bij elk schouwburgbezoek steeds weer andere kleding draagt. Ze heeft gevoel voor stijl en schoonheid,’ zegt de een. ‘Nee hoor. Dat doet ze om aandacht te trekken. Zo breed heeft ze het niet. Moet je haar doordeweeks thuis maar eens meemaken,’ zegt de ander. Het lijkt alsof je mensen in bijen en spinnen kunt indelen, in honingzuigers en gifzuigers. Of misschien ben je nu eens bij, dan weer spin. Menselijke bijen vrolijken niet alleen de sfeer op, maar leven voor zichzelf ook makkelijker en lichter. Dat lijkt me wel wat. Misschien ben ik dus ook wel een bij. Hoewel, van echte bijen moet ik toch niet veel hebben. Is het een keer mooi weer, dan vallen ze je lastig als je op het terras wilt eten... Dan kan ik razen en tieren. Hee, ik ben dus helemaal geen bij, maar een spin. En dat is het laatste wat ik wil. Dus op naar de therapeut. ‘Trek het je niet aan,’ zei hij. ‘Het is een kwestie van mentale instelling en die kun je naar eigen believen veranderen.’ Het ligt er dus maar aan hoe je naar de dingen kijkt. De manier van kijken leren we voor een groot deel van ouders, leeftijdgenoten, leraren en vooral ook van de media. Voor een ander deel kunnen we zelf onze zienswijze bijstellen en veranderen. We hebben de vrijheid om naar de omstandigheden te kijken zoals we dat willen, zei de therapeut. Een mokkende puber wekt bij de een ergernis op, bij de ander een gevoel van mededogen en liefdevolle zorg. Een regenachtige dag kan je plannen in de war gooien, terwijl een ander de gelegenheid dankbaar aangrijpt om zijn administratie op orde te brengen. De een zuigt gif, de ander honing. We zijn vrij om zowel gif als honing uit de omstandigheden te zuigen. Als je niet de vrijheid neemt om honing te zuigen, is er een motief om dat niet te doen. De therapeut vertelde me dat ik om een of andere reden liever gif zuig dan dat ik me aan de honing te goed doe. Waarschijnlijk zou dat gif zuigen me toch meer opleveren. ‘Het mopperen gaat je gewoon makkelijker af. Je wilt misschien wel anders, maar je bent te lui om jezelf aan te pakken.’ Als ik dan toch lui ben, pak ik een boek uit de kast en ga lekker op de bank liggen lezen. Het is een boek over Joodse vrouwen die in de gevangenissen als nijvere bijen hun kookkunsten hebben beschreven en zichzelf door de ‘honing’ daarvan in leven hielden. Als zij hun bij-kant in die belabberde omstandigheden konden cultiveren, waarom ik dan in mijn luxueuze situatie niet? Wat ben ik toch een slampamper. Ach nee, laat ik minstens beginnen niet langer gif uit mijn eigen doen en laten te zuigen. En tijdens dit voornemen zet mijn vrouw een glas wijn op de bijzettafel. ‘Hee, lieverd, wat zie je er weer prachtig uit vandaag,’ zeg ik. ‘Ja, honeyboy, voor jou.’ Genoeg ligt op het kerkhofDatum: 10-11-2007Een mens begeert steeds meer, tot de dood daar een eind aan maakt. ‘Je moet tevreden zijn met wat je hebt,’ tuit oma’s stem nog in mijn oren. Ze hoorde me, nadat ik pas een doos kleurpotloden had gekregen, bij mijn moeder zeuren om een vel plakplaatjes te mogen kopen. Oma hanteerde de moraal van tevreden zijn met wat je hebt. Dat is allerminst een economisch principe, waarin de vooruitgang van de samenleving haar richtsnoer heeft gevonden en waarvan we dagelijks intensief worden doordrongen: je bent een watje als je je geld niet weet te vermeerderen. Het heeft een nieuwe moraal opgeleverd van steeds meer te willen en geen genoegen te nemen met genoeg. Het kan nooit genoeg zijn. Laat staan dat je armoede zou moeten lijden. Maar armoede is een elastisch begrip. Wat bij ons armoede is, betekent in sommige andere landen rijkdom. En voor wat wij rijkdom noemen, haalt men in andere landen de neus op. Waarin we ons echter mondiaal allemaal kunnen herkennen, is een verholen of onverholen begeerte naar meer. Begeerte kan op zichzelf geen kwaad, zolang de manieren om je verlangens te vervullen anderen of jezelf geen nadeel berokkenen. Zo kan begeerte tot verslaving leiden, waardoor het leven voor jezelf tot last wordt. Wat een getob. We willen enerzijds geen armoede lijden, anderzijds is leven met een voortdurend hongerende begeerte ook al niet aantrekkelijk. Misschien is er wel een middenweg, een mogelijk evenwicht tussen leven in armoede en voortdurende begeerte naar meer. Er zijn culturen waarin het economisch principe niet zo’n centrale plaats inneemt als in onze maatschappij. Culturen waarin een principe van evenwicht tussen verschillende waarden heerst en tot levensfilosofie is geworden. Men voorkomt dan het vele een teveel te laten worden. Als ik aan mijn oma denk, moeten we die levensfilosofie ook in het westen hebben gekend. Ze gebruikte daarvoor het woord soberheid. Genoeg is genoeg. Maar als je nou toch eens wat meer kunt krijgen? Want al ben je gelukkig, je wilt toch nog een beetje meer geluk. Heb je geld, dan wil je meer geld... In een denkbeeldig gesprek tussen mijn oma en de Dalai Lama hoor ik ze praten over het optimaliseren van wat is en wat je hebt. Zo kun je toebedeeld geluk verdiepen, in plaats van het te verbreden. Ook kun je met geld handig weten om te gaan en het zinvol gebruiken in plaats van er alleen maar op uit te zijn het geld te vermeerderen. ‘Behalve natuurlijk,’ lacht de Dalai Lama, ‘als dat een hobby is. Je kunt kiezen voor een leuk avondje stappen of elke avond in een beleggingsclub te zitten.’ Beide oudjes brengen me op een nieuw spoor: levenskwaliteit verhogen met beschikbare middelen. Als je alleen maar begeerten najaagt, stel je het leven uit. Je leeft dan meer in de toekomst en minder in het heden. Totdat je niet verder meer kunt stappen en anderen je in je kist leggen. Die wordt dichtgeschroefd. Daar is geen ontkomen meer aan. Begeerte is op toekomst gericht, genieten op het nu. Genietingen en geluk overkomen je als je ervoor openstaat. Begeerte leidt van genieting en dieper geluk af. Weten te leven in het nu levert niet alleen genoeg op, het levert alles op. Pas als het nu leeg en kaal aan je voorbijgaat, ben je arm. Vanuit die armoe ontstaat begeerte. Je aandacht gaat uit naar wat je op dit moment niet ziet en het nu wordt gebruikt om een volgend nu in vervulling te doen gaan. Daar geniet je dan maar half van, want je loert alweer naar het volgende nu. Er is nooit een heden. Totdat Magere Hein met rammelende kettingen je in die vaart naar de toekomst tegemoet komt en je toeschreeuwt dat genoeg op het kerkhof ligt. Engels: He will have enough one day, when his mouth is full of mould (Hij zal ooit genoeg hebben, als zijn mond vol aarde is). Frans: Plus on a, plus on voudrait avoir (Hoe meer men heeft, hoe meer men wil). Een zot mens droomt zotte dromenDatum: 27-10-2007Ieder handelt volgens zijn aard en aanleg Tussen mensen zijn er veel overeenkomsten, maar ook veel verschillen. Voor zover we met elkaar overeenkomen, kunnen we makkelijk met anderen omgaan. Eigenschappen van jezelf die anderen ook hebben, vallen minder op. Zo valt in een omgeving waarin mensen weinig van zichzelf laten zien, niet op dat je een gesloten type bent. Het is als met kleuren: rood op rood zie je niet, omdat ze zich niet van elkaar onderscheiden. Daarom ook luidt de vertaling van de Engelse variant van het Nederlandse spreekwoord: Zwart neemt geen andere tint aan. Als andermans gedrag van eigen gedrag afwijkt, valt het des te meer op. Zowel voor jezelf als voor de ander. ‘Tjee, wat kan die lief zijn, wat ben ik zelf toch een houten hark.’ Positief gedrag van anderen waardeer je dan des te meer. Dat kunnen karaktereigenschappen zijn, maar het kan ook zijn dat iemands vaardigheden zoals bijvoorbeeld handigheid je iets oplevert. Ik ben blij dat ik vrienden heb die met gemak een schroevendraaier kunnen hanteren en daarin nog lol hebben ook. Van de andere kant kan gedrag van anderen ook met eigenschappen van jezelf heftig contrasteren. Je bent zelf rustig van aard, maar je collega is een opgewonden standje en haalt je elk ogenblik uit balans, wat nogal eens tot conflicten kan leiden. Eigenlijk is het anders zijn van anderen interessanter dan de overeenkomsten met elkaar. Het kan eigen gewoonten en waarderingen doorbreken of aanvullen. Je ontdekt dat je de dingen anders kunt zien en aanpakken. Zo kan een boeket rozen in verschillende kleuren aantrekkelijker zijn een bos rode rozen. Een zot mens droomt zotte dromen. Het innerlijk weerspiegelt zich naar buiten. Hoe ontstaat het innerlijk? Deels is dat biologisch bepaald. Maar het krijgt ook vorm door pogingen om je in je omgeving te handhaven. Dat begon al op jonge leeftijd. Je wilde maatjes met je ouders blijven en je paste je aan. Anders werden de schroefklemmen aangedraaid en mocht je ’s avonds niet meer overal naar toe. Maar doorgaans wilde je vrede in huis en richtte je je naar hun inzichten en waarderingen. Dat heeft in de meeste gevallen tot dankbaarheid jegens de ouders geleid. Ze hebben de grondslag gelegd voor wie je nu bent. Onder andere door die dankbaarheid ben je ook in staat om van jezelf te houden: je bent blij met wie je bent. De omgeving als van het gezin zijn steeds omvangrijker geworden: buurt, school, woonland, werelddeel tot de mondiale ruimte toe. Zelfs nog verdere dimensies kunnen in het zicht zijn gekomen: de spirituele wereld, kosmische of religieuze dimensies. Zij alle maken je tot wie je nu bent. Hoe ruimer je eigen leefomgeving is geworden, des te makkelijker zal de omgang met anderen zijn. En ook steeds minder kans dat je dan nog echt zotte mensen ontmoet. Want de dromen van wie men zotte mensen pleegt te noemen, vind je niet zotter dan eigen dromen. Natuurlijk blijven ook echt zotte mensen bestaan. De zotte dromen van de zotte Hitler, zijn verschrikkelijk gebleken. Minder gevaarlijk, maar des te lachwekkender zijn sommige zotte antirookmagiërs die zich rookvrije terrassen in de buitenlucht dromen. Hoe kleiner de mentale omgeving is gebleven, des te meer botsingen en conflicten, oorlog en ruzie. Engels: Black will take no other hue (Zwart neemt geen andere tint aan). Duits: Ein närrischer Mensch hat närrische Träume (Een zot mens heeft zotte dromen). Frans: A sot homme, sot songe (Een zot mens, een zotte droom). Een zot mens droomt zotte dromenDatum: 27-10-2007Ieder handelt volgens zijn aard en aanleg Tussen mensen zijn er veel overeenkomsten, maar ook veel verschillen. Voor zover we met elkaar overeenkomen, kunnen we makkelijk met anderen omgaan. Eigenschappen van jezelf die anderen ook hebben, vallen minder op. Zo valt in een omgeving waarin mensen weinig van zichzelf laten zien, niet op dat je een gesloten type bent. Het is als met kleuren: rood op rood zie je niet, omdat ze zich niet van elkaar onderscheiden. Daarom ook luidt de vertaling van de Engelse variant van het Nederlandse spreekwoord: Zwart neemt geen andere tint aan. Als andermans gedrag van eigen gedrag afwijkt, valt het des te meer op. Zowel voor jezelf als voor de ander. ‘Tjee, wat kan die lief zijn, wat ben ik zelf toch een houten hark.’ Positief gedrag van anderen waardeer je dan des te meer. Dat kunnen karaktereigenschappen zijn, maar het kan ook zijn dat iemands vaardigheden zoals bijvoorbeeld handigheid je iets oplevert. Ik ben blij dat ik vrienden heb die met gemak een schroevendraaier kunnen hanteren en daarin nog lol hebben ook. Van de andere kant kan gedrag van anderen ook met eigenschappen van jezelf heftig contrasteren. Je bent zelf rustig van aard, maar je collega is een opgewonden standje en haalt je elk ogenblik uit balans, wat nogal eens tot conflicten kan leiden. Eigenlijk is het anders zijn van anderen interessanter dan de overeenkomsten met elkaar. Het kan eigen gewoonten en waarderingen doorbreken of aanvullen. Je ontdekt dat je de dingen anders kunt zien en aanpakken. Zo kan een boeket rozen in verschillende kleuren aantrekkelijker zijn een bos rode rozen. Een zot mens droomt zotte dromen. Het innerlijk weerspiegelt zich naar buiten. Hoe ontstaat het innerlijk? Deels is dat biologisch bepaald. Maar het krijgt ook vorm door pogingen om je in je omgeving te handhaven. Dat begon al op jonge leeftijd. Je wilde maatjes met je ouders blijven en je paste je aan. Anders werden de schroefklemmen aangedraaid en mocht je ’s avonds niet meer overal naar toe. Maar doorgaans wilde je vrede in huis en richtte je je naar hun inzichten en waarderingen. Dat heeft in de meeste gevallen tot dankbaarheid jegens de ouders geleid. Ze hebben de grondslag gelegd voor wie je nu bent. Onder andere door die dankbaarheid ben je ook in staat om van jezelf te houden: je bent blij met wie je bent. De omgeving als van het gezin zijn steeds omvangrijker geworden: buurt, school, woonland, werelddeel tot de mondiale ruimte toe. Zelfs nog verdere dimensies kunnen in het zicht zijn gekomen: de spirituele wereld, kosmische of religieuze dimensies. Zij alle maken je tot wie je nu bent. Hoe ruimer je eigen leefomgeving is geworden, des te makkelijker zal de omgang met anderen zijn. En ook steeds minder kans dat je dan nog echt zotte mensen ontmoet. Want de dromen van wie men zotte mensen pleegt te noemen, vind je niet zotter dan eigen dromen. Natuurlijk blijven ook echt zotte mensen bestaan. De zotte dromen van de zotte Hitler, zijn verschrikkelijk gebleken. Minder gevaarlijk, maar des te lachwekkender zijn sommige zotte antirookmagiërs die zich rookvrije terrassen in de buitenlucht dromen. Hoe kleiner de mentale omgeving is gebleven, des te meer botsingen en conflicten, oorlog en ruzie. Engels: Black will take no other hue (Zwart neemt geen andere tint aan). Duits: Ein närrischer Mensch hat närrische Träume (Een zot mens heeft zotte dromen). Frans: A sot homme, sot songe (Een zot mens, een zotte droom). Kiezen is verliezenDatum: 13-10-2007Als je eenmaal je keus hebt gemaakt, vervallen andere mogelijkheden Niemand wil verliezen. Dus waarom zou je kiezen? Om na te gaan hoe we eigenlijk kiezen moeten we ons even met het brein bezighouden. Doorgaans laten onze hersenen zich programmeren naar de manier waarop in de sociale omgeving, waarvan we deel uit maken, wordt gedacht. Maatschappij, land en volksaard, het culturele leven, gezin, beroepsgroep, leeftijdgenoten, de krant enzovoort lijken maatgevend voor ons mentaal gedrag te zijn. Maar wie ben je dan zelf nog? Wat gebeurt er in hoofd en hart als we moeten kiezen of een besluit moeten nemen? Het gaat nu even niet om de inhoud van een keuze of besluit, maar om het gegeven dat je in het leven voortdurend zou moeten kiezen of besluiten zou moeten nemen. Hoe komen we daar toch bij? Het maatschappelijk leven houdt zichzelf in stand door het voortdurend nemen van besluiten. Dat is heel normaal. Hoe zouden bedrijven anders kunnen uitgroeien tot wat ze nu zijn? Zonder besluitvorming zou ook het hele maatschappelijk leven als een pudding in elkaar zakken. Vooruitgang is gebaseerd op het doen van juiste keuzes en het nemen van de juiste besluiten. Maar de mens is geen bedrijf. De vraag is dus of we in ons persoonlijk leven ook voortdurend moeten kiezen en besluiten moeten nemen. Is het terecht dat we bij besluiteloosheid om de oren worden geslagen met opmerkingen als: ‘Je moet eindelijk eens een beslissing nemen.’ ‘Wat wil je nu eigenlijk? Je hinkt op twee gedachten. Besluit eindelijk toch eens. Zo kom je nooit verder.’ Laten we ons eens voor de aardigheid een andere samenleving voorstellen, die totaal tegengesteld is aan de onze. Een samenleving die zich laat ritmeren door de loop van de natuur, de seizoenen en etmalen. Het dagelijks leven wordt ingericht door die natuur goed te observeren en er in overeenstemming mee te raken. De aandacht is gericht op het volgen van de natuurlijke verschijnselen. De mensen passen zich daaraan aan. Met zonsopgang sta je op, omdat je bent uitgeslapen. Mannen verzamelen zich en gaan op jacht. Daarvoor zal nooit zijn gekozen. Het gebeurt gewoon vanzelf. Bij thuiskomst van de mannen zal eindelijk na weken weer eens vlees worden gebraden. Rond hut of woning zoekt de vrouw al wat eetbaar is. Men richt zich naar de natuurlijke omgeving, die men door en door kent. Bij mensen in die ‘primitieve’ omgeving laat de gedachten- en gevoelswereld zich vormen door het voortdurend volgen van wat zich in de omgeving voordoet. Zo ontstaat er een onuitgesproken en diep van binnen gelegen antenne voor wat goed is voor jezelf en voor anderen en dat allemaal in overeenstemming met het natuurlijk gebeuren. In zo’n samenleving volgen mensen spontaan de innerlijke weg, die men heeft leren vertrouwen. Ze hoeven geen rationele besluiten te nemen, want je doet waarheen het innerlijk je aanstuurt. De weg is er al, je ontdekt hem door eenvoudigweg te leven. Een restant van deze oorspronkelijke, diep menselijke levenswijze is bewaard gebleven in wat we nu intuïtie noemen, die we ons op alle mogelijke manieren proberen eigen te maken. Het is een beetje de omgekeerde wereld. Vanuit ons gerationaliseerd denken graaien we in de diepere lagen van onszelf om die intuitie te pakken zien te krijgen. Maar als we ons meer bewust zouden zijn hoe we door onze maatschappelijke omgeving zijn vervormd, zouden we ontdekken dat het leven zich spontaan aan ons voltrekt. Kan dat nog wel levend in onze westerse maatschappij? Toch kun je, als je je bewust wordt dat de vorming van gedachten en gevoelens zich naar het beeld van een op rationele besluiten gerichte maatschappij voltrekt, je diepere ik daarvan uitzuiveren. Je ontdekt dan dat vanuit je diepere ik een meer spontane leefwijze in je opborrelt. Dan doe je wat je doet, diep van binnenuit en niet langer of alleen geleid door de mentale vorming, die je ongemerkt hebt ondergaan, met dank aan de maatschappij waarin we leven. Daarom neem je soms besluiten, waarvan je aanvoelt dat je er niet helemaal achter staat. En dan is kiezen verliezen. Als je lef hebt, neem dan geen besluit, maar kijk aandachtig hoe het leven zich vanzelf en spontaan voltrekt. Dat geeft meer vrede in het hart en je leeft soepeler en wendbaarder in de chaos van de dag. Zogenaamde bewuste keuzes in het leven zijn vaak schijnkeuzes. Voor de buitenstaander kan het dan best lijken alsof je een keuze hebt gemaakt. Nu ja, laat ze maar denken. Kan jou dat schelen. Engels: You cannot sell the cow and sup the milk (Je kunt niet de koe verkopen en de melk nippen). Frans: On ne peut avoir le lard et le cochon (Men kan niet het spek en het varken hebben). Het zijn de slechtste vruchten niet waaraan de wespen knagenDatum: 29-09-2007Juist over voortreffelijke mensen wordt er vaak geroddeld. Het gaat in dit spreekwoord om een van de vele vormen van jaloezie. Heel diep van binnen bewonder je iemand. Voordat je die bewondering in jezelf toelaat, komt al de gedachte dat je ook wel zo zou willen zijn, maar helaas ben je onvermogend. Het enige waartoe je in staat bent is laatdunkend over die persoon te doen. In plaats van zelf ook zo’n voortreffelijk persoon te worden, haal je hem naar beneden. In je dromen staat die persoon boven je op een lange ladder. Weet je wat, denk je, ik trek hem aan zijn voeten en hij valt zich te pletter. Maar intussen sta jij nu bovenaan en dat voelt toch lekker. Het is een diep ingeworteld instinct om bij mensen in je omgeving aanzien te krijgen. We zijn er allemaal min of meer op uit om eer en macht naar ons toe te halen. Misschien is het een archaïsch restant van dierlijk leven waarin het recht van de sterkste geldt. Het kan je wel eens zijn overkomen dat een arts je vroeg bij welke slager je bent geweest die je knie-operatie heeft uitgevoerd. Die arts kleineert zijn collega om zelf meer aanzien bij je te verwerven. Vaak ga je daar ook nog in mee. Of je kent een cursustrainer die zijn collega openlijk afvalt om zelf meer inschrijvingen voor zijn eigen cursus te kunnen boeken. Zo kun je de kwaliteiten van de ander in twijfel trekken om er zelf beter van te worden. Ons dierlijk gedrag krijgt menselijke vormen als we juist omgekeerd tewerk gaan. Je kunt eens kijken hoe het voelt als je de voortreffelijkheden van een ander roemt. Je eigen vaardigheden en eigenschappen komen dan wel in minder aanzien te staan, maar op den duur krijg je meer waardering voor wie je in werkelijkheid bent. Die waardering gaat verder dan alleen de beschrijfbare eigenschappen van jezelf. Het is niet de beschrijving van een bloem die haar mooi maakt, maar het is juist het onbeschrijflijke ervan. Op een gegeven moment neemt de behoefte aan waardering steeds meer af. De ruimte die dat geeft is welzalig. Nog weer later ervaar je dat je in diepste wezen onaantastbaar bent en dat het er zelfs niet meer toe doet of je nu leeft of bent gestorven. Want hoe verheven je bij leven dan al mocht zijn, de wormen likkebaarden bij hun nieuwe prooi. Duits: Die schlechtsten Früchte sind es nicht, woran die Wespen nagen (De slechtste vruchten zijn het niet waaraan de wespen knagen). Frans: Les meilleurs fruits sont ceux que la guêpe a piqués (De beste vruchten zijn die, die door de wesp zijn aangetast). AmbitieDatum: 31-08-2007Het valt niet mee om boeken te laten uitgeven. Hoeveel uitgevers heb ik nu al niet gehad? Tientallen. Ze kennen me onderhand. Als het per telefoon niet lukt om de aandacht te trekken, loop ik brutaal de uitgeverij binnen. ‘O, ben jij er weer?’ We maken een praatje. De uitgever heeft problemen met zijn jonge redacteuren. Het ontbreekt hen aan ambitie, vertelt hij met hoogrode konen. ‘Hoe kun je manuscripten beoordelen als je na werktijd in de avonduren geen tijd wilt steken om je op de hoogte te houden van tendenzen, schrijfstijlen en marktgevoeligheden in de boekenwereld?’ Schrijvers daarentegen zijn per definitie ambitieus. Zij besteden avond aan avond, weekends en vakanties aan het samenstellen van het enige, unieke boek dat ze in hun fantasie al in stapels in de boekhandel zien liggen. Met veel elan en moed brengen ze het ongekookte ei naar een uitgever die dit prachtige ei het beste kan uitbroeden tot een fraai boek. En daar valt het broze ei te pletter op het harde gemoed van de onverschillig geworden redacteur. Deze leest routinematig de eerste zinnen en heeft de voorgeprogrammeerde afwijsbrief al op de computer openstaan. ‘Gelukkig,’ zegt de uitgever, ‘hou ik de afwijzingen in de gaten en kan ik toch mijn voorkeur voor een afgewezen manuscript uitspreken. De nonchalance, meneer, waarmee ze mij dan aankijken. Vorige week heb ik enkele redacteuren bij me laten komen en hen met klem op hun werkhouding en gebrek aan liefde voor het vak gewezen. "Het ontbreekt jullie aan ambitie, aan echte betrokkenheid. Als er geen verbetering in komt, gooi ik jullie eruit," heb ik gezegd.’ Hij was erbij gaan staan en met zijn handen op tafel had hij hen verder toegesproken. De bleke muffe koppen werden rood tot jankenstoe. ‘Jullie lopen door een goed onderhouden rozentuin en zeggen de tuinlieden dat de meest bijzondere maar voor jullie onbekende struiken ontworteld moeten worden, zodat er doodgewone marktbloemen overblijven. Daarmee gaat mijn bedrijf wel naar de kloten.’ En dan vertelt hij dat zijn werknemers ook nog zijn betrapt op het de hele dag door msn-en. ‘God betere het.’ Voorzichtig breng ik naar voren dat ambitie en creatieve werkhouding mogelijk verloren zijn gegaan door een te ver doorgevoerde rationalisatie in het bedrijfsleven zelf. Tijdschrijverij heeft spontane ambitie verlamd. En nu dreigen ook nog de ontslagregels te worden verscherpt, waardoor je het pulp aan werknemers nauwelijks kwijtraakt, als je ze eenmaal hebt binnengehaald. Het bedrijfsklimaat is door deze en andere maatregelen dodelijk voor het opbloeien van ambitie. Zeker als ook in het onderwijs minder appel op ambitie dan wel op het behalen van leerdoelen wordt gedaan. Leerlingen en studenten worden minimalisten, creatieve uitzonderingsgevallen daargelaten. Ambitie is werken vanuit het hart, je laten leiden door innerlijke drijfveren. Of het nu grootse ambitie is zoals je bij politici en legeraanvoeders kunt aantreffen dan wel een minder opvallende subtiele ambitie zoals die van een meisje dat een dagboek bijhoudt en gedichtjes schrijft. Maar de meest subtiele ambitie is met aandacht in het nu te willen leven, met je hart bij je doen en laten aanwezig te willen zijn. ‘U hebt gelijk, meneer, u heeft echt ambitie. Jammer dat uw manuscript niet binnen ons fonds valt. Probeert u het elders nog eens.’ Ik bedank de uitgever hartelijk voor de genomen moeite mijn manuscript persoonlijk te hebben willen beoordelen en voor de tip. Het enige wat me desondanks aan de uitgever bindt, is dat we onszelf ambitieus kunnen noemen. En nu ga ik weer gauw aan de slag met het maken van een nieuw boek. Lekker gevoel! Men kan wel goed zaad zaaien uit een slechte mandDatum: 31-08-2007Ook een mens die niet deugt, doet wel eens iets goeds. Het komt bijna dagelijks voor dat we over anderen oordelen: ‘Hij is zo nonchalant en veegt nooit zijn voeten, als hij binnenkomt.’ ‘Zij zegt altijd maar wat er op de lippen komt.’ ‘Hij is altijd agressief als het over moslims gaat.’ ‘Vind je ook niet dat hij altijd naar zweet ruikt?’ Wat mensen doen en zeggen, hun opvattingen en eigenschappen dekken niet de hele persoon. Het zijn allemaal maar stukjes van een lappendeken, die waarschijnlijk ook wel mooie stukjes heeft, maar door de slechte stukjes minder of helemaal niet opvallen. En wie weet voelt de achterkant van de deken wel heel zacht aan en is die lekker warm. Omdat naast slechte eigenschappen de goede minder opvallen, zijn we al gauw geïrriteerd en kunnen we niet meer onbevangen in de ogen van de ander kijken. Liever vermijden we die persoon of willen we zelfs niet meer met hem omgaan. Van de andere kant is het best mogelijk dat het irritatie opwekkend gedrag ons eigen gedrag weerspiegelt. We zien in de ander onze eigen tekortkomingen. Eigenlijk baal je dus van jezelf. Bij je kinderen, partner en familie of bij mensen op je werk ga je de strijd aan in bekvechterij. Het is een gevecht met jezelf. Liggen de verhoudingen wat verder weg, dan is het makkelijker die personen te vermijden. Daarmee ontvlucht je jezelf. Irriterend gedrag van anderen kan ook uitdagen om meer open te leren staan, meer ontvankelijkheid aan de dag te leggen en je eigen verkramping de baas proberen te worden. Het moedigt aan meer zelfkennis te bevorderen en eigen tekortkomingen onder de loep te nemen. Dat kan weer tot een negatief zelfbeeld leiden. Maar de uitdaging is desondanks positief over jezelf te blijven denken en te willen veranderen. Je komt erachter dat zelfs een normaal mens toch altijd verschillende kanten heeft. Hij kan daar evenwicht in bereiken, hoewel dat evenwicht toch altijd min of meer labiel zal zijn. ‘Niet deugen’ is dus ook maar betrekkelijk. Men kan bijvoorbeeld van je zeggen dat je egoïstisch bent, maar het is goed mogelijk dat je voor jezelf opkomt. Duits: Der Teufel ist nicht so schwarz, wie man ihn malt (De duivel is niet zo zwart als men hem afschildert). Frans: Le diable n’est pas si noir qu’on le fait (De duivel is niet zo zwart als men hem maakt). OvergaveDatum: 18-08-2007In de bloementuin van de nabij gelegen abdij snijdt een monnik dahlia’s af en schikt ze met een glimlach op zijn bebaard gelaat tot een fleurig boeket. ‘Mag ik u wat vragen?’ Hij kijkt me verbaasd aan: ‘Je mag hier helemaal niet komen. Maar nu je er toch bent, wat wil je vragen?’ ‘Tijdens het scheren vanmorgen, viel me mijn ernstig gezicht op. Uw gelaat heeft tevreden en vrolijke trekken. Dat zou ik ook wel willen.’ De glimlach keert weer terug en wordt nog wat breder. ‘Heb je nooit verdriet?’ , vraagt hij met een zachte stem. ‘O ja, genoeg.’ ‘Mooi. Ben je nooit boos?’ ‘Te vaak.’ ‘Heel mooi. Ben je wel eens bang?’ ‘Ook al.’ ‘Dan ben je op de goede weg. Opgewektheid, tevredenheid en blijdschap wisselen zich spontaan met die emoties af.’ ‘Wat is het geheim dat die meer vrolijke emoties doet ontstaan?’ ‘Volstrekte overgave.’ ‘Aan wat?’ ‘Overgave aan alles wat op je pad komt. Aan het leven. Voor monniken is dat overgave aan God. Maar nu moet je gaan. Deze tuin is verboden voor onbevoegden.’ Ik loop de tuin uit en sluit de zware poort. Een bankje buiten de abdijmuur nodigt uit om een sigaar op te steken. Overgave aan het leven is het geheim, zei de monnik. Nu ja, voor mij wat dichter bij huis betekent dat overgave aan de ander. Alsof ik dat al niet doe. Alhoewel, je houdt jezelf daarbij toch meestal iets terug. Echte overgave is een sprong in het duister. Die wordt vaak afgeremd door angst. Je helemaal aan een ander durven overgeven veronderstelt blind vertrouwen en volstrekt onbaatzuchtige liefde. Je kunt je na die sprong natuurlijk ook te pletter vallen. Een angstige sprong. Behalve als je vertrouwen hebt. Dan volgt op die onvoorwaardelijke overgave aan de ander een gelukzalige tijd van toewijding. In het duister ontsteek je overal licht om je heen, met name in het hart van de ander. Op het eerste gezicht lijkt die overgave aan een ander een eenmalig gebeuren: je doet het of je doet het niet. Oké, je doet het. Ik denk dat die overgave dan toch weer voortdurend opnieuw moet plaatsvinden, steeds opnieuw die sprong. Hoeveel sprongen zou je niet moeten maken om de overgave aan de ander min of meer stabiel te krijgen? Je kunt intussen ontmoedigd raken. Die monnik had het niet voor niets over al die andere emoties. Dat zal dan het verdriet zijn, waar hij het over had. Of je wordt boos, omdat de ander steeds weer het licht uitblaast. De sprong kan ook worden afgeremd doordat je je gekwetst voelt door de ander, die je meent toch oprecht lief te hebben. Bovendien neem je steeds de ballast van jezelf mee: angst om je bezittingen, maar meer nog je eigen gedachten en gevoelens te verliezen, angst om jezelf totaal aan de ander te geven, angst voor mislukking. Wat een getob. Er zijn ook lichtere vormen van overgave, bijvoorbeeld overgave in je werk, of intensief met een opdracht bezigzijn. Maar dan heb je het meer over inzet. Dat is wel heel wat anders dan existentiële overgave aan het leven als de meest diepe betekenis van overgave. Alle andere vormen van overgave vloeien daaruit voort en kunnen mislukken of gedeeltelijk mislukken als er geen alomvattende overgave is. Als je halverwege de sprong gaat twijfelen, raak je in paniek. Relaties kunnen alleen standhouden als beide partners zich volstrekt aan elkaar kunnen overgeven. Het verleden loslaten, zich niet langer vasthouden aan eigen ingesleten gedragingen. Geen voorwaarden stellen aan de ander, ook niet aan jezelf. ‘Ik ga met jou in zee, als je niet langer zus of zo doet.’ En in zelfgesprekken: ik ga voor de ander, maar ik wil wel aan eigen principes blijven vasthouden. Oei, wat blijft er nog van mezelf over, als ik me totaal aan de ander overgeef? Niks. Eigenlijk vind ik dat helemaal niet erg. De moraal van assertiviteit ligt allang achter me. Dat was een dodenweg. Het leek erop dat je je zelf zou worden, maar je vernietigt wie je in wezen als mens zou kunnen zijn. Door jezelf weg te cijferen vind je wie je in diepste betekenis bent: een vat vol liefde en toewijding. Iets voor een ander over hebben. Daar begint het mee. Je wilt het voor een ander beter hebben dan voor jezelf. Zou ‘u zelf beminnen’ niet ‘jezelf loslaten, jezelf voor een ander opofferen’ kunnen betekenen? De gedachte daaraan maakt me angstig. Alsof je verdrinkt. Maar de poel waarin je dreigt te verdrinken, droogt op en blijkt een landschap met onvoorstelbaar schone flora en fauna, een hemel op aarde. Geen begeerte om zelfs maar een enkele bloem te plukken. Het is zoals het is en zoals het is, is het goed en brengt steeds weer opnieuw in verrukking. Ik zal die monnik een sigaartje aanbieden. Achter de zware poort vermengen de kleuren van de bloemen zich met orgeltonen en zang van de monniken. Ineens weet ik dat de monnik geen sigaar nodig heeft. Universele liefdeDatum: 04-08-2007Geachte heer Martens, Doorgaans kan ik uw columns wel waarderen. Maar soms zit u op het randje van hoogdraverij of gebruikt u zijen-sokken-woorden. Zoals in de laatste aflevering waarin u het over universele liefde had. Daar ga ik eerlijk gezegd van over mijn nek. Een beuzelwoord voor bejaarde mannen of geëxalteerde vrouwen van middelbare leeftijd, die bij gebrek aan potentie of niet in staat zijn een relatie aan te knopen, handenwrijvend zeggen: ‘Weet je wat we doen? We doen gewoon universele liefde.’ Dat is toch een vaag en seksloos woord? Kunt u mij, want u lijkt me verder toch een reële kerel, nu eens zeggen wat in godsnaam universele liefde is? Groetjes. Jochem Beste Jochem, Je maakt enkele associaties met het woord universele liefde. Laat mij dat ook eens doen. Ken je het gevoel van je vrij te voelen? Niet door negatieve emoties te worden belemmerd, geen knagende jaloezie, geen moedeloosheid, geen kwaadheid, niet voortdurend door onvervulde of niet te vervullen begeerte te worden achtervolgd? Ken je die momenten van totale vrijheid? Misschien ook niet. Maar je gelukzalig voelen, ken je dat dan? Bijvoorbeeld na een vrijpartij. Die ervaring van gelukzaligheid is een kleine afstraling van een grenzenloos gevoel van er voor de ander te zijn. Zelfs al heeft die ander geen naam. Na enige tijd zwakt dat aanvankelijk ontspannen en vrije gevoel weer af. Kun je je voorstellen dat je een gevoel van tevredenheid hebt? Je neemt de dingen zoals ze zijn. Meer nog: je waardeert de dingen zoals ze zijn. Het is goed zoals het is. Kun je je voorstellen dat je dat een grote mate van vrijheid geeft, waardoor je voor anderen - wie het ook zijn - beschikbaar bent? Niet meer door negatieve emoties worden lastig gevallen, maar vrede hebben met alles zoals het is. Heb je gemerkt dat anderen in je omgeving daardoor ook meer ontspannen raken? Dat ze eerder naar je glimlachen? Als je je het een en ander kunt voorstellen, dan heb je een lichte afschaduwing van universele liefde te pakken. Met vriendelijke groet, G.M. Geachte heer Martens, Moet ik soms ook tevreden zijn over de aantasting van het milieu? Wat doe ik met al die oorlogen en wrede praktijken? Wat doe ik als ik op straat door vandalen wordt aangevallen en beroofd? Wat doe ik in die gevallen met vrijheid, tevredenheid en vriendelijkheid? Ze kunnen van mij een klap op hun bek krijgen. Geweld vraagt om geweld. Of niet soms? Groeten, Jochem Beste Jochem, Het zijn verschrikkelijke dingen die jou en mij kunnen overkomen. Rammen en terug rammen. Dat is een diep ingeworteld instinct. Thuis gekomen laat je alles weer aan je voorbijgaan. Je geliefde zit naast je, streelt je en wekt andere gevoelens in je op. Je komt weer tot jezelf. Er wordt een andere golflengte in je aangesproken. Het is deze golflengte die steeds meer overheersend kan worden. Het gevoel bevrijd te zijn. Bevrijd van instincten, begeerten en destructieve emoties. Het is de golflengte waarop gevoelens van dankbaarheid, tevredenheid, vriendelijkheid en liefde van je uitstralen. Die golflengte trekt van overal weer nieuwe impulsen voor die gevoelens aan en begint geleidelijk steeds sterker te worden. Dat alles bij elkaar is het pad van de universele liefde. Een innerlijke houding waarmee je je omgeving onbaatzuchtig en liefdevol tegemoet treedt. Een eerste uiting daarvan is vriendelijkheid, naar wie dan ook. Met vriendelijke groet, G.M. Innerlijke transformatieDatum: 20-07-2007Alledaagse ruzies kunnen erover gaan dat je nog steeds niet de graskantjes langs het terras hebt afgestoken. Of wie er vandaag zal stofzuigen. ‘Doe jij het nu maar eens. Ik heb het al twee keer moeten doen.’ Ook heel banaal is onenigheid over wie er nu gelijk heeft als het over het aantal inwoners van Amsterdam gaat. Heftige discussies over of je al of niet vrouwen met een hoofddoekje te woord moet staan. Een ruzie kan de pan uitrijzen als je als autobestuurder een verkeerde afslag hebt genomen. ‘Nou komen we nog later op onze vakantiebestemming aan dan we in ons hoofd hadden. Allemaal door jouw schuld.’ Gelukkig voel ik zelf wel aan dat al die kwesties niet erg wezenlijk zijn. Wijze mensen zeggen dat ik dan al behoorlijk op de goeie weg ben. Maar, voegen ze er aan toe, als voor jou al die kwesties wel van levensbelang zijn, ben je nog ver weg van wat je persoonlijke groei of innerlijke transformatie zou kunnen noemen. Van de wijzen begrijp ik dat het er meer om gaat, dat je aandacht schenkt aan wat wezenlijk is. Maar wat is wezenlijk? Alles wat er echt toe doet. Al die genoemde probleempjes doen er schijnbaar dus niet zo toe. Maar wat doet er dan wel toe? Misschien wat bijdraagt aan wie je zelf bent of wilt zijn? O jee, daar gaan we. Wie ben ik dan wel helemaal? Eerst dacht ik een soort atoom in de oorspronkelijke betekenis van het woord: een stukje op zich zelf bestaand wezen afgezonderd van mijn omgeving. Maar ik ben meegegaan met de ontwikkelingen in de natuurkunde: het atoom blijkt allerminst afgesneden uit zijn omgeving. Integendeel: het atoom is slechts een knooppuntje in een al het bestaande omvattende structuur. Dat ziet er sympathiek uit. Ik kan meedeinen op de golven van het universele ritme in de natuur. Al die kleine kutprobleempjes doen er niet langer toe. Ik word uitgenodigd om me als op een luchtbed op de kalme golfslag van de Mediterrane Zee te laten meevoeren. Dat universele ritme van de natuur lijkt ver van mijn bed, maar ligt in feite toch dicht bij huis. Het zijn de golfbewegingen van de seizoenen zoals die zich onder andere emotioneel en mentaal aan me voordoen. Tijdens een winterse depressie toch vol verwachting openstaan voor de ontluikende lente en volle bloei van de zomer. Je con amore neerleggen bij de neergang van de bloei tijdens de herfst. Mooie en rijke ervaringen laten het afweten, maar je accepteert dat als een natuurlijke beweging in jezelf. Geen verzet plegen tijdens emoties - zoals jaloezie en moedeloosheid - die destructief lijken, maar waarin zich alweer spontaan andere, meer vitale emoties ontwikkelen. Op het dieptepunt van de winter verschijnen onder de sneeuw de eerste knoppen aan de hemelsleutel. Je voelt je gedragen door de zekerheid van die almaar voortgaande natuurlijke bewegingen. Niets blijft zoals het is, alles verandert. Ook op mentaal vlak golven deugden en ondeugden over elkaar heen, variërend van puur egoïsme tot en met volledig altruïsme en alle schakeringen daar tussenin. Ben je nu eens egoïstisch, dan bots je gauw op verdriet van de ander. Ben je volkomen en alleen op de ander gericht, dan ervaar je jezelf op kortere of langere duur als een schim. De meest menselijke waarden bevinden zich in het midden. Of je overschrijdt al die verschillende emoties en deugden in een zijnswijze waarin je onaantastbaar blijkt. Je hebt jezelf hervonden in eenheid met al wat is, basis voor wat men universele Liefde noemt. Alles kan gebeuren, want niets blijft zoals het is, alles verandert, behalve de Liefde. En dat allemaal terwijl je het gras maait. Altijd weer het roer omDatum: 07-07-2007In de kapsalon zit op de stoel naast mij een niet onaardig ogende kwebbeltante. Op de vraag van de kapster hoe haar vakantie is geweest, kwettert ze in een notendop alle clichéverhalen die je deze zomermaanden vaker hoort: ‘Zo leuk joh, mooi weer, héét dat het er was, je kon gewoon niet aan het strand liggen, leuk joh, maar het lijkt alweer zolang geleden, ik denk er al niet meer aan.’ Voor een vakantieweigeraar als ik werkt haar relaas als een pook die het vuur in mijn brein stevig opport. Vakantiegangers hebben het altijd ‘leuk’ gevonden en zo gauw ze terug zijn, is alles weer achter de rug en bijna alweer vergeten. Waarom ga je dan in godsnaam?, is mijn eerste reactie. Maar de tweede reactie is milder. Die komt juist op het moment dat de kapster voorzichtig met haar vinger mijn voorhoofd iets omhoog en naar achter duwt. Dit teder gebaar zal ik onderweg naar huis allang weer vergeten zijn. De genoegens van het moment ervaar je ten volle op het moment zelf. Daarna worden ze herinneringen die je ophaalt als het leven haar gewone gang gaat. In feite verschil ik niet van de vrouw naast me. Zij is haar vakantie alweer vergeten en geeft aandacht aan wat haar nu bezighoudt. De kwebbeltante weet hoe het leven in elkaar zit en ik kan van haar leren. Maar ik ben nog niet klaar met mezelf. Waarom ben ik eigenlijk een vakantieweigeraar? Om daar achter te komen moet ik voor even al mijn gedachten, opvattingen en gevoelens van me afzetten. Dat is een heel karwei. Alsof ik uit een stroperig bad moet kruipen en onder een douche de plakkerige kliederboel van me moet afspoelen. Hee, nu ben ik ineens een ander mens. Ik zie mezelf op een zonnig terras. Wijn of een karaf sangria, een sigaar, genieten van het fraaie dorpsplein, waar het leven altijd een hemel op aarde lijkt te zijn. De gesprekken lopen als een trein, de mensen om me heen zijn opgewekt en we blaken van energie. Dan weer zie ik mezelf enige uren onvermoeid langs zonnige stranden wandelen. In mijn verbeelding nu eens stille stranden met palmbomen, dan weer zie ik me over benen van niets dan mooie lijven huppelen. Nog wat rozig van de zon ’s avonds in een goed restaurant aan een verrukkelijk diner. Dat is de gedroomde vakantie. Je hunkert naar de vervulling ervan. Nu ja, op den duur weet je dat die dromen niet altijd uitkomen. Aanvankelijk overwin je de teleurstelling en door het jaar heen fantaseer je toch weer langzaam aan over een volgende vakantie. Vooral als het koud en regenachtig is. Dan droom je je die aantrekkelijke zon, hoewel je intussen weet dat die zon je loom en lusteloos maakt. Door zo te mijmeren voel ik dat ik weer op de rand van mijn stroperige bad zit, mijn voeten hangen er al in. Dat is toch ook niet wat ik wil. Dat beetje dromen werkt toch wel verfrissend. Ik vraag me af of ik eigenlijk wel zo’n halsstarrige vakantieweigeraar ben. Wat is er op tegen dat ik even langs het reisbureau loop en een paar brochures meeneem? ‘Prettige vakantie, meneer,’ zegt de kapster meewarig. Ze dacht zeker dat ik onder haar handen alleen maar lag te duffen. De ervaring ervarenDatum: 23-06-2007Vandaag zijn mijn ogen oplettender dan anders. Ze willen op mijn dagelijkse wandeling over hetzelfde pad alles in zich opnemen. Een bloeiende kamperfoelie. Tegen het einde van de lente nota bene. Na jaren valt me nu pas op dat de boomkruinen een natuurlijk gewelf over het pad vormen. Ik zie van alles als voor het eerst. Niets ontgaat me. Er is zelfs aandacht voor de aandacht die ik geef voor de dingen om me heen. Kijk daar, bloeiende braamstruiken. Zijn de bramen me vorig jaar nazomer dan ontgaan? Op deze ochtend is de wandeling kleurrijker dan anders. Hee, die boom: van de winter zag het er naar uit dat hij dood was. Nu blijkt hij toch uitgeschoten. Piekervaringen kunnen ook langere tijd aanhouden. Toen ik na de laatste schooldag een zee van vrij beschikbare tijd kreeg, onderging ik maandenlang dat gelukzalige gevoel. Het stelt me teleur dat ik die ervaring nu uit de diepte moet opvissen. Wat eens zo speciaal was, is gewoon geworden. Mijn aandacht voor wat is, is verslapt. Het blijkt dat een oorspronkelijke ervaring langzaam aan de kleur van een groter geheel van ervaringen aanneemt. Je moet blijkbaar investeren om ze als bijzonder te blijven onderscheiden. Was ze aanvankelijk contrastrijk, na kortere of langere tijd gaat ze ten onder in velden van ervaringen met al verschoten kleuren. Totdat een geheel nieuwe ervaring je nogmaals deel wordt. Voorlopig zul je die koesteren. Maar na enige tijd zakt ook zij weer weg in het grote grijze geheel. Bij het toenemen der jaren kun je heel wat spectaculaire ervaringen ondergaan: het overlijden van een echtgenoot, overgang naar het verzorgingshuis, opname in het ziekenhuis, geboorte van een kleinkind. Elke leeftijd kent eigen indringende ervaringen: een eerste verliefdheid (en alle enige, echte nieuwe verliefdheden die daarop volgen), nieuwe school, eerste baan, huwelijk, echtscheiding, behaalde prestatie, trots bij het voltooien van een creatief werkstuk. Ze kunnen bloemrijk en verdrietig zijn, maar ook dan doorbreken ze altijd weer de grauwheid van het alledaagse leven. Ze kunnen ook heel subtiel zijn, voor anderen bijna onopvallend. Variërend van een toevallige ontmoeting van een oude bekende op straat tot en met de uitbloei van een roos op het bureau: de tere blaadjes die rond de vaas zijn gevallen en je doen denken aan de eeuwige kringloop van geboorte, groeien en afsterven. Nieuwe ervaringen zwengelen levensenergie aan. Ze wekken emoties op: schrik, vreugde, verdriet, melancholie, angst en levenslust. Van nature staan we het meest open voor ervaringen die ons goed doen. De daarbij opwellende gevoelens wil je zo lang mogelijk vasthouden. Ze doorbreken het routinematige leven dat saai begon te worden. Je kijkt ernaar uit of ze je niet willen overvallen. Heb je wat meer lef, dan ga je naarstig op pad om nieuwe ervaringen op te doen. De een zoekt het in verre reizen, de ander dicht bij huis: in eigen omgeving, op eigen kamer of in het eigen hart. Mijn vader vertelde dat hij als achtjarig jongetje ontdekte dat hij een eigen naam had: ‘Hee, ik heb een naam!’, zou hij uitgeroepen hebben. Een ervaring die hem tot aan de dood is bijgebleven. Een van de meest aangrijpende ervaringen is te beseffen dat ik besta. ‘Hee, ik besta.’ Hoe is het mogelijk. Wat een wonder. En zelfs dat wonder heeft de neiging in drijfzand weg te zakken, het niet meer te zien en niet meer te ervaren. Totdat je ineens weer opschrikt: ‘Verrek, ik besta. Dat ik daar niet eerder aan dacht.’ Het gaat erom dat je een juiste innerlijke houding weet op te roepen: een houding van alertheid en aandacht. Als je niet oplettend bent, gaat er veel aan je voorbij. Er is een spontane neiging van de luie geest om ervaringen die je geheel in beslag nemen, op te laten gaan in het minder enerverende alledaagse leven. De aandacht verslapt, de kleuren verflauwen en het sprankelende van de ervaring blijft in de herinnering aanwezig. Melancholie maakt zich van je meester. Totdat je ontdekt dat zelfs melancholie een waardevolle ervaring kan zijn, een gevoel waarin vreugde en somberheid zich hebben vermengd. Zwart met een gouden rand als de laatste stralen van een ondergaande zon bij een donkere hemel. Verheven seksDatum: 08-06-2007Omdat de column Seksbeleving nogal wat reacties heeft opgeleverd, wil ik n.a.v. een van de brieven (die ik hieronder met toestemming publiceer) op één punt nader ingaan. Geachte heer, Ik schrijf u naar aanleiding van uw column Seksbeleving. Om eerlijk te zeggen: mijn man en ik doen het ook allang niet meer. Na enige jaren huwelijk was bij mij lol in seks voorbij. Niet lang daarna liet mijn man me ook met rust. Uw eerder geschreven column Tederheid raakte bij mij een gevoelige snaar en riep gevoelens van verlangen in mij op. Zoals u daarna over seks hebt geschreven, zou ik dat zo wel willen ervaren en voelen. Maar nu is mijn vraag aan u wat u bedoelt met seks tot kunst verheffen. Kunt u daar nog eens verder op ingaan? Met vriendelijke groet, T.H. Beste T., Wat we van jongs af aan spontaan hebben geleerd is o.a. je leren bewegen en dansen. Wil je beter leren dansen, dan ga je naar een dansschool. Als je je beter wilt leren bewegen, zijn er sportscholen, yoga- en taiji-cursussen. Is het u niet opgevallen dat bij zo’n ingrijpende ervaring als seks ook in onderwijs en opvoeding meestal aan de vorming ervan wordt voorbijgegaan? In de biologieles op school werd voornamelijk aandacht besteed aan de voortplanting. Maar de daarbij opwellende gevoelens van zinnenprikkeling lijkt men te negeren. Met anderen sekservaringen uitwisselen doe je sowieso niet. Het enige waar je op kunt terugvallen is een goed boek (maar je hoort je omgeving al gauw zeggen dat je een seksmaniak bent) en verder op televisie- en internetporno. Die grove beelden laten een veel subtieler niveau van seksbeleving in de schaduw achter. ![]() Als zinnenprikkeling niet in positieve zin wordt gevormd, leer je de extatische gevoelens die daarmee gepaard gaan, niet goed hanteren. Ze kunnen dan leiden tot egoïsme, jaloezie, machtswellust, verstrooide aandacht en zelfs geweld. In een groot deel van onze samenleving is het kind (verfijnde seksrituelen) met het badwater (hardporno) weggegooid. En wat is overgebleven is enerzijds saai en plichtmatig verwekken van kinderen, anderzijds vaak niet meer dan puur neukgedrag en neukgevoel. Het rijke gamma aan erotisch geladen gevoelens eromheen wordt geminimaliseerd, gewantrouwd of verwaarloosd en wat je verwaarloost gaat dood en verdwijnt ten slotte uit het gevoelsleven. Het paringsritueel is zoveel genotvoller te maken dan alleen een kortstondig neukpartijtje in de pauze van een voetbalwedstrijd of even tussen neus en lippen door orgastisch ontladen. Het is de kunst alle opwellende gevoelens van opwinding en verlangen uit te buiten en vorm te geven. In andere dan westerse culturen zijn daar al vanouds richtlijnen en boeken over geschreven. Denk maar aan de Kamasutra. Maar lezing daarvan is niet nodig, omdat in ieders hart de richtlijnen staan gegrift, als je daar tenminste voor durft open te staan. Heb je wel eens geprobeerd wat langer bij het gevoel van opwinding stil te staan? Waar gonst dat in je lichaam? Als je er wat langer aandacht aan geeft, merk je dat het de genitale zone overschrijdt. Je ervaart dat het gevoel je hele lichaam doorstraalt, maar ook andere gevoelens opwekt: tederheid, verlangen om gestreeld te worden en de ander te strelen. Het gebeurt dan dat je gevoelens van opwinding, genot en lust, die jezelf in beslag hebben genomen, steeds meer met de ander wilt delen. Je wilt het beste voor de ander. Je eigen gevoel versmelt zich met het gevoel dat ook in de ander zindert. De erotiserende ruimte waarin je beiden bent, wordt een intieme ruimte van gezamenlijk gedeelde opwinding. Je wilt daarin vertoeven en het laten duren. Als je eenmaal iets van die trance hebt ervaren, zul je in de toekomst steeds meer aandacht geven om je op die trance voor te bereiden. De weg van het verlangen kan een week, een maand, een paar maanden duren. Je stelt bewust het paringsritueel uit. Geheel bevangen door wat gaat gebeuren, tover je de slaapkamer om tot een ruimte waarin het gaat plaatsvinden. Je siert de kamer met bloemen op, zet een tafel met drank en lichte eetwaren klaar. Je draagt de mooiste kleren. Je zorgt voor muziek waarin beiden zich kunnen vinden. De hele dag komt in het teken van de avond en nacht te staan. Het wordt de meest erotische ervaring die je ooit hebt meegemaakt. Het was zo mooi dat je ernaar verlangt je op een nog mooiere en diepere ervaring voor te bereiden. Het houdt niet op, hoewel de vormgeving nooit dezelfde zal zijn. Herhaling van hetzelfde is de dood in de pot. Alles wat ik je schrijf, klinkt je misschien wel een beetje overdreven in de oren. Maar daardoor komt wel het verschil uit met banaal neukgedrag, waar je op den duur geen zin meer in hebt. Elkaar liefhebben kent natuurlijk talloze vormen, die allemaal positief op elkaar inwerken. Seksbeleving vormt daarin een van de meest dynamische krachten, waarvan liefde de drijfveer is, want het is de liefde die blijft. Met vriendelijke groet. OptimismeDatum: 26-05-2007Wat raar! Romans zijn des te aantrekkelijker naarmate de personages zich uitputten in pessimisme, melancholie, menselijke zwakte, moedeloosheid of liever nog als ze totaal ontgoocheld zijn en op hun wenkbrauwen door het leven kruipen. Op een alledaagse dag met deze types omgaan daarentegen is geen sinecure. Je kunt je beter omgeven met mensen die een vrolijke kijk op het leven hebben. Zit je met een optimist aan tafel, dan krijg je zin om leuke dingen te doen, werk op je te nemen, creatief bezig te zijn en schiet je conditie pijlsnel omhoog. Het is prettiger met blije en opgewekte mensen om te gaan dan met sacherijnen. Maar als de hoofdfiguren van een roman doortrapte optimisten zijn, is het boek zonder meer saai. Optimisten hebben vertrouwen in wat is en zoals het is. Je kunt zelfs zeggen dat die stemming van vertrouwen nog omvangrijker is: het is een ongericht, universeel vertrouwen. De huisarts adviseert om je aan je knie te laten opereren. Een zwartkijker denkt dan al gauw: dat is het begin van de aftakeling. Hee, zegt de optimist, grote kans dat mijn gekwetste knie nog langer meegaat dan de knie van het andere been. Optimisten bekijken vanuit een zekere blijmoedigheid een situatie zoals die zich voordoet, en hebben daar vrede mee. Een matig optimist denkt: het komt allemaal wel goed. Nee, zegt een echte optimist, het is al goed. Hij is vol vertrouwen en heeft de moed om vanuit die grondstemming het leven creatief vorm te geven. Zonder zichzelf bij de haren te hoeven slepen beweegt hij zich spontaan door het leven. Een optimist kun je herkennen aan het beoordelen van het weer tijdens de vakantie. Het maakt hem niet veel uit hoe de weerberichten zijn. Bij fraai weer zal hij ervan genieten. Bij regenachtig weer zal hij ervan profiteren door dingen te doen waar hij anders geen kans voor had. Het is altijd goed. De optimist is plooibaar. Hij past zich aan de omstandigheden aan. Een zwartkijkende vakantiegenoot voelt het anders aan. Juist nu hij vakantie krijgt, verwacht hij dat het wel zal gaan regenen. Als het dan toch mooi weer is, zal het wel niet te lang duren. Of klaagt hij erover dat het ineens te warm is. Met zijn blik alleen al kan hij aan de blauwe hemel zwarte wolken te voorschijn toveren. Je kunt je afvragen of een optimistische stemming van een goede lichamelijke conditie afhangt, van een hoog energieniveau dan wel van een positieve manier van kijken naar de omstandigheden. Of misschien beïnvloeden deze drie niveaus elkaar wel onderling. Heb je wat meer moeite met het ene, dan wordt het gecompenseerd door het andere. In een oosterse filosofie spreekt men van ‘De drie schatten,’ die het leven vitaliseren. Deze fraaie benaming alleen al kan mij opvrolijken. Als je soms wel eens een vlaag van optimisme in je zelf voelt opborrelen, kan dat prettige gevoel je net iets langer op de been houden en voorkomen dat je met een gebogen rug en zwaar hoofd mismoedigd je weg vol keien vervolgt. Optimisme in jezelf kun je bevorderen door zowel - mogelijk in gesprek met anderen - je zienswijze in positieve richting om te vormen als door je conditie te verbeteren. Lukt het ene minder goed dan kun je het andere proberen. Je zienswijze is in principe in een oogwenk te veranderen. Je kunt ineens de geest krijgen (is dat geen mooie Pinkstergedachte?). Conditieverbetering verloopt in een trager proces. Alle begin van conditieverbetering schuilt in een soepel lichaam, met name een beweeglijke wervelkolom. Van de andere kant is het toch vaak wel moeilijk je zienswijze te veranderen, omdat die door de jaren heen vastgeroest en ingedikt kan zijn. Alsof er geen beweging meer is in te krijgen. Er is dan moed voor nodig om de knop in je hoofd om te draaien. Je moet erin geloven. Het vraagt ook enige soepelheid. Je vaak nodeloze angst durven negeren en je zelf in het diepe gooien. De kans bestaat dat je er lol in krijgt een ander programma op te zetten. Samenvattende karakteristiek van een optimist: universeel vertrouwen, blijmoedigheid, rechte rug, ondernemend, schrikken niet gauw terug, sterke wil, uitstraling, vitaal, gezond, gelukkig, denken in oplossingen, daadkrachtig, soepele aanpassing, alert, volgen spontaan de intuïtieve weg... Achter me hoor ik een vrouwenstem: ‘Wat eng, zo’n optimist, ook niet om direct mee in bed te stappen.’ Dan ben ik blij dat ik af en toe een zwartkijker ben. SeksbelevingDatum: 11-05-2007‘Hoorde je dat? Zij doen het ook al niet meer.’ ‘Wat niet?’ ‘Hét natuurlijk.’ Je hoort het steeds vaker: ‘Voor mij hoeft het niet,’ klinkt het als een stoere overwinning op wat eens als in een onstuimige verrukking werd ervaren. ‘Al dat gedoe.’ Soms haakt eerst de man af, dan weer is het de vrouw die er tot ongenoegen van de man de brui aan geeft. Kan ook gebeuren dat het elkaar niet eens is opgevallen: ‘Nee, nu je het zegt, wij doen het allang niet meer. Hè, schat?’ ![]() Bij waarneming van die tendens probeer je je gedachten en gevoelens die daarmee gepaard gaan, in te leven. Stel je voor: je voelt je behaaglijk na een dag min of meer hard werken, je leest nog wat in bed om daarna in een zalige roes zachtjes weg te dommelen en in slaap te vallen. Plots voel je met grote schrik de nog koude hand van het tandenpoetsen over je lijf aaien. Laten we daarvoor maar de mannenhand als brute kwelgeest aanwijzen. Ineens moet die al wegebbende energie in je worden doorbroken. Met: ‘Jij ook altijd,’ probeer je het tij nog te keren. Dan moet het maar in een mum van tijd plaatsvinden, ‘want zie je niet hoe laat het al is?’ En daar zie je tegenop. Het is alsof je lui op het strand ligt en je plotseling je boeltje moet inpakken vanwege dreigend noodweer. Gatverdegatver. Misschien is er in ‘het gedoe’ de klad gekomen doordat je er in een eerder stadium niet aan hebt gedacht dat het jeugdig tempo van zeven maal per week wel eens teruggedraaid had kunnen worden. Of je moet zo handig zijn geweest al bijtijds de vrijdag en/of de zaterdag voor het gedoe te reserveren (in verband met betere uitslaapmogelijkheden). Het is met seks geworden als met verjaardagsfeesten. Die worden jaar in jaar uit steeds saaier. Altijd dezelfde mensen, dezelfde praat, dezelfde hapjes. Terwijl seks een spel is van geleidelijk opwekken van verlangen, tederheid, vriendelijkheid en aandacht en van het geven van een streling en een kus, lijkt het of seks nogal eens van die gevoelsstromen is losgeweekt. Is het gaan ontbreken aan een afstemmen op elkaar, aan een langzaam opbouwen binnen een dag, een week of een maand, aan een ernaar toewerken. Niet naar het orgasme, maar naar het voorbereiden daarop, wat op zichzelf al tot extatische hoogten kan voeren. Die trance kan zo intens zijn, dat het orgasme er niet meer toe doet en je met alle genoeglijke gevoelens in de opwindende voorbereidingsfase blijft vertoeven. In plaats van toe te geven aan de armoede van kortstondigheid (een uitgekleed moment van dertig seconden) en betrekkelijke veelvuldigheid is het opwindender er voor de ander te zijn als een afspiegeling van het er voor elkaar zijn in het leven van alledag. Kortstondig neukgedrag zou het gevolg kunnen zijn van een diep ingekankerde voortplantingsmoraal zoals die ook in de dierenwereld valt waar te nemen. Of beter gezegd: louter neuken is een armoedige afwijking van die voortplantingsgedachte. In andere culturen is menselijke paring naast de oorspronkelijke behoefte aan voortplanting ook tot kunst verheven. Men wil creatief vormgeven aan wat zich op alle niveaus binnen relaties afspeelt. Maar terwijl het feest steeds uitbundiger zou kunnen worden, neemt de lust af. Bij gebrek aan creativiteit neemt vaak ook op andere fronten de sleur toe: verwaarlozing van tuin en interieur, de maaltijdbereiding en kleding. Gesprekken gaan nergens meer over. Je laat je niet meer uitdagen. De grauwe ouwe dag is aangebroken. Soms al op veertigjarige leeftijd. Zo, en nu gauw gaan slapen, want het is morgen weer vroeg dag. UitpratenDatum: 28-04-2007Als jongen van twaalf verbleef ik in een internaat. Je moest je daar tussen je klasgenoten weten te handhaven. Daar waren trucs voor. Had je ruzie met iemand, dan keek je hem niet meer aan. Erger nog, je deed uitstekend je best een andere klasgenoot tot vriend uit te kiezen en wel op zo’n opvallende manier dat die ruziemaker ontzag voor je kreeg. Je stak hem alsnog de ogen uit. Dat waren subtiele gevechten, die keer op keer konden plaatsvinden. Totdat de hele klas zowel vriend als vijand was geweest. In de loop van die internaatsjaren leerde je nog andere trucs. Je ging het conflict aan. Spetterende ruzies. Het was erop of eronder, meestal alleen met woorden. De verbaal sterkste boezemde ontzag bij de rest van de klas in en sloeg barmhartig de arm over de schouder van de verslagen vijand. In die gemeenschap was het onmogelijk je te isoleren. Autonomie (iemand zijn) bestond bij gratie van de gemeenschap. Ook op latere leeftijd ga je het conflict nog steeds niet uit de weg. Je zou je als volwassene bij een conflict bijvoorbeeld binnen een relatie belachelijk maken jezelf 180 graden om te draaien en in een nieuwe relatie te stappen. Je weet bij voorbaat dat de problemen zich zullen herhalen en eer dat je de hele wereld hebt afgewerkt ben je dood en begraven. Helaas zonder echte contacten met anderen te hebben gehad. Een armoedig bestaan. Zonder conflict. Dat wel. Soms vraag je je af of je wel energie in een conflict wilt steken. Of die ander daarvoor al die moeite wel waard is. Het kost moeite, dus energie. En die energie is niet altijd op te brengen. Dan denk je: laat maar, zo vaak zien we elkaar toch niet. Of je bent er te trots voor. En wil je je niet laten vernederen om door die ander de les te worden gelezen. Je bent net op de leeftijd gekomen dat je plezier beleeft aan het idee dat je autonoom bent, dus dat je iemand bent: je hebt je eindelijk kunnen onttrekken aan beïnvloeding door anderen. Als je heel autonoom bent, leef je op den duur geïsoleerd van anderen. Dan ben je wel helemaal jezelf, maar als een op de grond gevallen verdroogde vrucht, omdat er geen voeding meer van de omgeving komt. Je houdt het leven langer vol door aan de boom te blijven hangen. Een fraaie vrucht verbonden met zijn omgeving. Op dezelfde wijze kunnen we niet leven zonder een plaats binnen het netwerk van relaties. Bij conflicten en problemen is het beter niet de draad van het netwerk door te knippen, maar als een nijvere nettenhersteller het leefpatroon met anderen gaaf te houden. Maar hoe kom ik daar nou op? Ik had onenigheid met de verwarmingsmonteur en ik zei: ‘Houdoe, ik zoek een ander,’ zonder het probleem op te lossen. Maar het dorp is veel te klein om zo met elkaar om te gaan. En tenslotte ben ik nu geen kostschooljongen meer. TederheidDatum: 14-04-2007Lentevlinders dansend boven geurende bloemenweelde: ze verbeelden de woorden, die in tederheid elkaar worden toegefluisterd. Doorgaans licht van toon, dan weer gekleurd in zwaardere tinten van verdriet en mistroostigheid. Tederheid is een kleine omzoomde bloemenweide in het landschap van de liefde. Aanvankelijke tederheid kan in liefde uitmonden zoals liefde zich in herhaalde tederheden kan terugtrekken. Tederheid is de zachte toets van liefde, die gepaard gaat aan deugden als rechtvaardigheid, vertrouwen en oprechtheid. Liefde zetelt in het hart, tederheid in ogen, mond, handen en stem. Zij paart zich zowel aan verdriet, melancholie en heimwee, als ook aan pril geluk, zaligheid en zachte verrukking. Zij vergeet voor een moment ruimte en tijd, terwijl liefde en diep geluk ontstijgen ruimte en tijd voorgoed ontstegen lijken te hebben. Tederheid is broos en breekbaar. Maar toch heeft zij de kracht het hart van de ander te openen, waardoor het toegankelijk wordt. Tedere gevoelens zijn niet aan leeftijd gebonden. Een peuter is teder voor de pasgeboren baby. Zo kunnen kinderen hun tederheid naar huisdieren uiten en vertederen zij daardoor weer hun toeziende ouders. Jongeren zijn teder voor elkaar en woelen - op weg naar liefde - elkaars hart om. Tederheid gaat vooraf aan lijfelijke affectie, opwindende erotiek en bevrijdende seksualiteit, waarin tederheid al of geen rol blijft spelen. Zelf teder aangedaan richt de vertederde zijn gevoelens op de ander. Zo is tederheid actief en passief tegelijk. Tederheid onderscheidt zich van vriendelijkheid door vollediger inzet van alle zintuigen. Verliefden strelen, besnuffelen, kijken en luisteren naar elkaar. Tederheid verbreekt innerlijke spanning, bevrijdt en opent zich naar buiten. Zij is vol overgave aan de ander en maakt ontvankelijk voor de openheid van de ander. Vriendelijkheid gaat aan tederheid en liefde vooraf. Tederheid kan genegenheid en mededogen een speciale kleur geven, maar is daarvoor niet noodzakelijk. Genegenheid is een gevoel van er voor de ander te willen zijn. Tederheid is een van de meest diepe gevoelens in de mens en stamt af uit het voor-menselijke stadium zoals blijkt uit tederheid die ook bij dieren bestaat. Genegenheid komt voort uit iets voor een ander te willen betekenen en dat kan zich alleen op menselijk vlak voltrekken. Tederheid kan de ruimte waarin gelieven zich begeven, vullen. Maar niet altijd. Het kan zijn dat het teder gebaar niet wordt verstaan of niet direct wordt verstaan. Dan kan het zijn dat tederheid zich voor een tijdje - met of zonder verdriet - terugtrekt om daarna een nieuwe poging te ondernemen. Het geduld wordt beloond als men ervaart dat de ander zich op den duur toch laat vertederen. Tederheid onderscheidt zich van zorg voor een ander. Zorg is meer aan genegenheid gekoppeld. Het er voor een ander willen zijn heeft nu concrete vormen gekregen. Zorg kan met tederheid gepaard gaan. Zo zal een bejaardenverzorgster met genegenheid en liefde de ouder verzorgen, maar als het de verzorging van eigen ouders betreft, krijgt de zorg een toets van tederheid. TijdsbelevingDatum: 17-03-2007Vroeger had ik altijd een tekort aan tijd, herinner ik me, en was ik nogal eens gestresst hoe ik door mijn werk moest heenkomen. Ik zou toen zeker geen tijd hebben genomen eens rustig over mijn gejakker in de tijd na te denken. Nu wel. Ik neem er alle tijd voor. Of liever: de tijdsbeleving is ver naar de achtergrond geschoven. Wel ben ik me ervan bewust dat er onder een beetje meer dwang van mezelf veel meer uit mijn handen zou kunnen komen. Toch ben ik niet lui. Alleen het werktempo is anders. Rustiger. Meer ontspannen. Kortom: aangenamer. Die slopende stress van het werk op mijn oude school is voorbij. Wat is er beter te bedenken dan de dag met een wandeling te beginnen? De lente heeft zich na die slappe winter opgewekt ingezet. Vogels beginnen schoorvoetend te kwelen. In de bermen wringen zich rozetten van al het voorjaarsgoed naar boven. Er is alleen maar kijken, luisteren en stappen. De tijd is vervluchtigd en gewoonlijk laten zelfs gedachten me met rust. Wandelen creëert een vrije ruimte. Verleden en toekomst spelen daarin nauwelijks een rol. Toch laat ik me nu tijdens deze wandeling verleiden om me af te vragen waarom ik jaren geleden steeds maar weer tijd tekort kwam. Waarom ervaarde ik bij mijn bezigheden toen - lessen voorbereiden en geven, boodschappen doen en zelfs op visite gaan - voortdurend als stress? Ik had hetzelfde kunnen doen, maar dan met een rustig gemoed. Eigenlijk waren het niet de bezigheden die stresseerden. Het ontbrak aan innerlijke kalmte. Je gunde je geen tijd om rustig en diep adem te halen en om stil te staan bij het ophangpunt van de slinger van de tijd. Waarom weet ik dat? Omdat het me nu ook nog wel overkomt me te laten stresseren. Maar nu ben ik me meer van het onderliggend proces bewust. En als ik niet altijd zicht in de duistere spelonken van mijn geest kan krijgen, dan laat ik het maar zo, in vertrouwen dat op een gegeven moment de bewegende zon toch weer binnenvalt en daar de duisternis opheft. Als je ervaart dat je tijd tekort komt, levert dat een nerveuze stress op. Van anderen hoor ik wel eens dat ze tijd teveel hebben. Dat geeft een gevoel van verveling en lusteloosheid. Maar wat me de laatste tijd steeds vaker overkomt is dat het tijdsbesef verdwijnt. Dat gebeurt als je voor honderd procent in je bezigheden opgaat. Of zoals nu ik wandel. Die honderd procent aandacht haal je bijna nooit. Op een of andere geheimzinnige manier sluimert er een gedachte aan een positieve ervaring op de achtergrond mee of een nog onvervulde toekomst waarnaar je vol verlangen uitziet. Een andere keer dringen meer negatieve gevoelens het nu binnen. Een beetje vergelijkbaar met het liggen op een zonnig strand. Je ligt er ontspannen bij, maar ergens hou je rekening met de weersvoorspelling dat er kans is dat de lucht gaat betrekken. De eerste wolkjes die voor de zon schuiven, doen je huiveren. Gelukkig zie je met half toegeknepen ogen daarachter een heel stuk blauwe hemel, wat een positief gevoel geeft. Maar helemaal ontspannen lig je niet. Maar alles bij elkaar genomen zijn we niet met een te krappe tijd bedeeld, maar word je door onrust en negatieve gevoelens bevangen. Of je laat je door perfectionisme leiden. Je wilt dan alles in je zelf en de omgeving onder controle hebben en staat niet open voor het onverwachte en onbekende, wat de genietingen van het moment om zeep helpt. In zo’n houding ligt het geluk altijd elders, nooit in jezelf, in dit moment en in deze omgeving waarin je verkeert. Het echte, diepe geluk heeft niet met tijd te maken. Het overkomt je als tijd meer en meer naar de achtergrond verschuift. Als er geen tekort of teveel aan tijd meer is. Het is natuurlijk wel jammer dat ik door al dit gemijmer geen tijd meer heb om enkele voorgenomen klusjes in huis te doen. Tot ergernis van huisgenoten. Nu ja, morgen kan ik er weer fris tegenaan. AandachtbehoefteDatum: 03-03-2007In de rij voor het loket van het postkantoor fluistert de ene vrouw tegen de andere dat haar zus altijd maar aandacht vraagt. Ik ken die zus niet, maar heb toch begrip voor haar. Ze vraagt kennelijk hardop, waarnaar we in feite allemaal hunkeren. Natuurlijk wil ze aandacht. Wie niet? En dat geldt niet alleen voor vrouwen. Ook mannen kunnen in gezelschap alle mogelijke moeite doen om de aandacht van het gezelschap te vangen door voortdurend het hoogste woord te willen voeren. Niets is menselijker dan vragen om aandacht. Als je voelt dat je tussen anderen of voor je partner slechts een schim bent, ben je geneigd je zo te gedragen dat aandacht dan maar wordt afgedwongen. Kun je eigenlijk wel zonder aandacht van anderen overleven? We beklagen ons misschien dan wel niet altijd zo heel nadrukkelijk als anderen ons achteloos voorbij lopen, maar de behoefte aan aandacht is levensgroot. Moraalridders en betweters, waar ik er ook een van ben, hebben het er wel vaak over dat mensen elkaar aandacht moeten geven, maar minder dat je er zelf ook behoefte aan hebt en dat je niet zonder kunt. Hoe zou een kind in zijn moeders buik kunnen groeien zonder liefdevolle aandacht van de moeder? Hoe kan een pasgeboren baby zonder aandacht overleven? Hoe kan een jong kind tot ontwikkeling komen als hij geen aandacht van zijn ouders krijgt? Hoe zullen leerlingen op school kunnen presteren als zij geen bemoedigende schouderklopjes van hun juf of meneer krijgen? De blauwdruk van ieders individuele leven krijgt zijn vorm door voedsel en zuurstof, maar niet minder door wat hij ervaart van een betrokken aanwezigheid van mensen uit de omgeving. Zonder aandacht van anderen verschrompelt de blauwdruk, waarin de talloze levenspotenties lagen opgesloten. De lege kern van het kind laat zich dan niet meer prikkelen. Aanvankelijk brandt de innerlijke creativiteit nog op een laag pitje , maar blust dan ten slotte uit. De leegte is niet meer te vullen. Wat er ook wordt aangedragen: alles lekt uit het innerlijk weg, als uit een vergiet. Van de andere kant kan overdreven aandacht je ook schaden. Het lijkt dan alsof de hersenen daarop worden geprogrammeerd. Het is net als met het innemen van te veel of te rijk voedsel of teveel zuurstof. Daar word je op den duur ziek van. Als een kind wordt verwend, verleert het te leven vanuit de eigen levenskern. Op dezelfde manier als vraatzucht toeneemt, neemt ook het zeuren om voortdurende aandacht van anderen toe. Het houdt niet meer op. De eerste vriendjes blijken nooit genoeg om je te geven. Eenmaal getrouwd, dan blijf je ontevreden en voel je je voortdurend alleen, omdat de partner te weinig aandacht aan je schenkt. Die weet het ook niet meer en stouwt je vol met bloemen en geurtjes en nodigt je voor het ene na het andere uitstapje uit. Het gaat in de opvoeding kennelijk om een juist evenwicht tussen overdreven of te weinig aandacht geven. Normaal gesproken wordt de aandacht van ouders en opvoeders in de loop van het leven steeds minder belangrijk. Een wijdere omgeving neemt de rol over. Zoals werk- en sociale omgeving. Ook daarvan hoef je niet afhankelijk te blijven. De omgeving neemt wijdere proporties aan, op mondiaal en zelfs universeel niveau. En ook daar hoeft het niet bij te blijven, als een min of meer spirituele dimensie in zicht komt. Voor de een speelt God daarbij de alles omvattende rol: ‘Mijn leven ligt in de palm van uw hand.’ Voor de ander de ervaring van het opgenomen zijn in het allesomvattende Zijn. Eigenlijk zou je wel eens willen weten, of je columns worden gelezen. Is het niet? Ja, nu je het zo vraagt, dat zou best wel eens kunnen. GewoontenDatum: 10-02-2007‘Ga nooit hetzelfde pad,’ leerde mij Sun-Itsu Gua. Sindsdien nam ik nooit dezelfde weg naar het centrum van de stad, waar ik woonde. Hij wilde me leren dat gewoonten het leven wel vergemakkelijken, maar de kans nieuwe ervaringen op te doen verminderen. Ook ontnemen ze je het ontwikkelen van creatieve vermogens. Ze verzwakken het bedenken van oplossingen in nieuwe, onverwachte situaties, waar we dagelijks in belanden. ‘Maakt dat je leven dan niet erg onrustig?,’ vroeg ik nog. ‘Laat het leven van alledag onrustig en zo gevarieerd mogelijk zijn. Maar waarborg tegelijkertijd diep van binnen een innerlijke rust.’ ‘Is het ook niet onnatuurlijk? In de natuur wisselen de seizoenen zich gewoontegetrouw toch ook met regelmaat af? Altijd hetzelfde patroon van lente, zomer, herfst en winter.’ ‘Dat is de onderstroom van het leven. Geen enkele winterse dag is dezelfde.’ Naar buiten toe is het alledaagse leven als het voortdurend veranderende beeld in de kaleidoscoop. De vorm van taiji staat vast, maar elke keer als je hem beoefent, is hij anders. Geen dag is de vorm hetzelfde. Alleen een robot zou dat kunnen. Altijd zijn er eb en vloed, maar geen golfslag is dezelfde, de uitlopers op het strand zijn nooit aan elkaar gelijk. Erger wordt het als gewoonten zo zijn ingesleten, dat de minste afwijking ervan je al ontreddert. Je raakt uit je doen en je voelt je onaangenaam en van je stuk gebracht. Maar, houd ik me voor: je gaat zelf - zonder ooit een week over te slaan - elke donderdag naar het caf om je column te schrijven. Ja, dat is zo, maar ik heb bijna alle caf s van Oosterhout gehad. En kom ik in eenzelfde caf , dan zoek ik tenminste toch een andere tafel. Mijn eigen antwoord stelt me gerust en Sun-Itsu kan tevreden zijn over zijn leerling. Weg met die gewoontes! Het sprankelende van romantiek is, dat je partner steeds weer op onverwachte momenten door je wordt verrast. Hm, is er dan geen vast grondstramien, waarin de relatie zijn vorm heeft gevonden? Ja, dat wel, maar je partner kijkt verbaasd en vrolijk op als je onverwacht iets aardigs zegt of als je bij het diner in het restaurant naast haar bord een uit het rek bij de ingang geroofde kaart neerlegt, waarop je op het toilet alweer een nieuwe oorspronkelijke liefdesverklaring hebt geschreven. De een heeft meer behoefte aan vaste structuren in zijn leven dan de ander. Daarin verschillen we van elkaar. Maar laat ik dat voor mezelf niet als smoesje gebruiken. Het kan de gewoonte zijn dat je partner de afwas doet en je overhemden strijkt. Ze zal ervan opkijken dat je - tegen de afspraken in - de afwas hebt gedaan, terwijl zij in het washok stond te zwoegen. De afwas doen? Als we daaraan beginnen, wat blijft er dan van onze afspraken over? Daar blijft niets van over. Maar ook niets is dodelijker voor een relatie dan werkafspraken te maken. Het is galanter en vriendelijker als je de ander voor bent, de ander het werk uit handen neemt, omdat je van hem of haar houdt. Afspraken zijn de dood in de pot. Gebaseerd op het meest verschrikkelijke principe om altijd voor jezelf op te komen in plaats van voor de ander op te komen. Zo, lang genoeg de moraalridder uitgehangen. Het is trouwens onze gewoonte om precies om zes uur te eten. Hee, het is al over zessen. Word ik dan zoals gewoonlijk niet meer geroepen? Even kijken. Nou moe, de tafel is met kaarsen en fonkelende glazen gedekt alsof het feest is. Is ze me toch weer voor geweest. Wat ben ik toch een knurft. Alweer een kroonjaarDatum: 26-01-2007Bijna elke week koop ik een nieuwe tube tandpasta. Waarom geen vijf tegelijk? Als jongen op het internaat moest je met je weekgeld zien toe te komen. Je kocht wat je direct nodig had. Niet meer, want dan kon je sparen voor een prismaboekje dat een gulden vijfentwintig kostte. Maar waarom moet ik nu elke week naar het Kruidvat? Gewoon door ingeroeste gewoonte: van tandpasta koop je maar één tube tegelijk. Zo zullen er meer van die gewoonten zijn. Kende ik ze maar, ik zou ze te lijf gaan. Op mijn leeftijd moet je uiterst waakzaam zijn voor gewoonten, maar meer nog voor zich opdringende verstarring. Soms schrik ik van verstarring van anderen. Maar wie zegt me dat ik daar niet zelf aan lijd? Anderen durven het misschien niet tegen me te zeggen. Ach, jee, zou ik nog gauw gekwetst zijn ook? Met oudjaar kijk je hoe het afgelopen jaar is geweest. Als je jarig bent kijk je hoe je leven tot nu toe is verlopen. Aan historie is niets te veranderen, het is bevroren water, terwijl het leven voor me een stromende rivier is. Of is dat weer een van die vastgeroeste ideeën? Is het geleefde leven niet te her-leven? Kun je er niet anders en vrijer op terugkijken dan toen je er middenin stond? Het leven is als een volledige ademhaling. Historie is de inademing, de toekomst is de uitademing. Het nu is de omslag van in- en uitademing. Geen puntige omslag, maar zacht en rond. Uitademen is niet mogelijk zonder in te ademen. Leven in het nu is elke spontane beweging in de speelse dans van een vertrouwd verleden en een open toekomst. De bezoeken aan mijn moeder in het bejaardenhuis jaren geleden zijn in mijn herinnering allerminst tot een koude ijsklomp verworden. Ze werd daar verzorgd en had langdurig veel pijn na een heupoperatie. Zonder dat ze het wist gleed haar ellende in me over. En dat terwijl ze nauwelijks of nooit klaagde. Na enige tijd wist ik dat ze me bij thuiskomst opgewekt zou bellen. Nu ik er op terugkijk, ervaar ik mijn moeders pijn en verdriet anders. Niet minder invoelend, maar voller door haar ervaringen met die van mezelf te verbinden of misschien zelfs deel van mezelf te maken. Ik her-leef de bezoeken van toen nu op een andere manier. In het verleden volgden mijn emoties elkaar op, keer op keer weer: eerst mee-lijden en daarna opluchting, want ze was weer opgewekt. Historie is niet levenloos, maar warm. Nu op dit moment her-leef ik al die bezoeken met gevoelens, die in één beweging naar boven komen: een mengeling van medelijden, verdriet, tederheid, troost, aanvaarding van hoe het was, en liefde. Historie schijn je dus nieuw leven in te kunnen blazen. Je moet wel de tijd nemen om die verleden ervaringen te laten bezinken. Bij het ouder worden is er ook meer tijd. Daarmee laat ik me niet verleiden tot de maatschappelijke benadering van het ouder worden: ouwetjes worden gemaand en opgefokt vooral maatschappelijk actief te blijven en zolang mogelijk te blijven doorwerken: je rol in de maatschappij is lang niet uitgespeeld, volhouden, je kunt het! Dat lijkt meer op een pleidooi voor het uitstellen van ouderdom in plaats van meer waardevol gebruik te maken van het natuurlijke proces van ouder worden. De kunst van het ouder worden is er een van steeds vrijer te worden. Het begon al met je te bevrijden van werkstress. Maar nu ook van het zelf ontworpen raster van gewoonten en ingesleten gedachtesporen. Jezelf bevrijden van het geharnaste ego, je goede naam en je voortreffelijke eruditie. Want wie ben ik nou eigenlijk helemaal? Niet meer dan een bewuste plek tussen hemel en aarde met mensen om me heen. Als een kameleon met de kleuren van vrolijkheid, blijdschap, wijsheid, mildheid, tederheid, humor, inlevingsvermogen, dan weer verdriet, angst en agressie. Eigenschappen en gevoelens die als tere vliezen mijn geborgenheid in het grotere geheel omsluiten. En niet anders mogelijk dankzij het aards gebonden lijf dat de sensor van de geest is. Een sensor die ik wel met de grootste zorg moet onderhouden met gebruik van zo natuurlijk mogelijk voedsel, bewegen en stretchen. O, daar gaat de telefoon (het zou bijvoorbeeld Piet Borst, columnist van NRC, kunnen zijn): ‘Gefeliciteerd. Maar wat voor onzin verkoop je nou? Hoe oud ben je nu? Tjonge, jonge. Het valt zeker niet mee allemaal? Kun je de tijd nog een beetje doorkomen? Gelukkig hebben we een zachte winter. Laten we het maar zo houden. Dan hoef je daarom in elk geval niet depri te worden.’ Nu alert blijven: dat aftandse beeld van ouder worden zit in de maatschappij ingebakken. Het dringt zich voortdurend op, maar is een voortijdig oud makende factor bij uitstek. Trap er niet in, houd ik mezelf voor. Nieuwe terreurDatum: 09-01-2007Halverwege de Antwerpsesteenweg tussen twee dorpen genoot ik in een café-restaurant de Bruiloft van Kana de cappuccino. De laatste dag van het jaar was ik alleen thuis. Eerst een uur wandelen en dan uitrusten in dat bedarende etablissement is een vorm van puur genot. Naast de kaars met verdroogde kerstversiering en een fraai glazen asbakje. Uit mijn jaszak haalde ik het blikken sigarendoosje, bekeek wellustig de verschillende soorten sigaren en koos er een die op dat moment het meeste paste. De serveerster vroeg ik of de dag erna ook nog mocht worden gerookt. Nee, antwoordde ze timide, ze moesten de regels van de overheid uitvoeren. De sigarenwalm cirkelde waardig en kalm, maar melancholiek boven de geur van de koffie. Ik zag er tegenop afscheid van dit café te moeten nemen. Het werd voor mij als een woonkamer zonder bloemen of erger nog zonder intiem kaarslicht. Bij het afscheid gaf ik beide serveersters een hand en bedankte hen voor de gastvrijheid die ik nu al een jaar of vier hier heb kunnen genieten. ‘Het zijn echt de regels van de overheid, meneer, we kunnen er ook niets aan doen.’ Het zijn twee brave meisjes. Wat kunnen zij er aan doen? Onderweg naar huis bedacht ik me dat in Nederland dat verbod nog niet is ingevoerd. Allicht niet. De Hollandse horeca zet eerder een grote bek op. Zo doen Hollanders dat als iets niet bevalt. In Vlaanderen heerst nog een oude dorpsmentaliteit. Pastoor en burgemeester bepaalden vanouds de regels en de onderdanen leefden ernaar. Misschien wel een beetje mopperen, maar niet tegen de gezagsdragers zelf. Alles bij elkaar was dat nog maar een milde vorm van pastoraal schrikbewind. Heel wat milder dan de nietsontziende terreur van de antirookmagiërs op dit moment. De lichte regen kalmeert me en blust de opkomende emotie af. Denk er nou eens wat nuchterder over na, houd ik mezelf voor. Goed dan. Onderzoeken tonen duidelijk het verband tussen roken en kanker aan. Maar bij die onderzoeken wordt nagelaten verbanden te zoeken tussen roken en andere leefgewoonten. Zou er bijvoorbeeld verband bestaan tussen roken en zuivelgebruik, roken en niet-bewegen of roken en stress? Neem nou 100 proefpersonen. Vijftig van hen roken, waarvan 25 van die rokers twee ons kaas per dag eet. De andere vijftig zijn niet-rokers, waarvan ook de helft zich aan twee ons kaas per dag te goed doet. Je hebt dan vier groepen. In welke groep zou zich het vaakst kanker manifesteren? Vermoedelijk bij de rokende kaaseters. Het is maar een vermoeden. Het moet ook worden aangetoond. Maar als het nou eens waar is, dan zou je net zo goed kaas uit de handel kunnen nemen. Het rookverbod komt voort uit vooringenomenheid. Wie klaagt er over overmatige vleesconsumptie, waardoor je ook kanker kunt krijgen. ‘Ja, maar die verspreiden ook niet die vieze rook.’ Zet de ramen open of plaats een afzuiger. Bovendien is het houden van slachtvee en melkkoeien milieuvervuilend door zowel mestoverschotten als methaangassen, die door het voortdurend scheten laten van de koeien worden geproduceerd. Natuurlijk is veel roken schadelijk voor de gezondheid, net als te veel vlees eten, te veel kaas eten, te veel stilzitten, te veel gestresst zijn, te veel praten, te veel suiker gebruiken, te veel tv kijken. Tegen roken is een hetze ontstaan omdat de gevolgen direct zichtbaar zijn door die smerige rook. De andere ‘teveels’ blijven voor de omgeving onzichtbaar, maar zijn natuurlijk wel waarneembaar. Het is verre van wetenschappelijk om alleen oppervlakkige waarneming als uitgangspunt voor maatregelen te nemen. Alleen het direct zichtbare geldt. Wat niet wordt gezien, heeft kennelijk geen betekenis, althans niet om er maatregelen tegen te nemen. Dat is de tol van ingekankerd materialisme. NieuwjaarsvoornemenDatum: 02-01-2007Na een avond met veel tv, oliebollen en wijn in het holst van de nacht voldaan in je bed gaan liggen, op je rug. Dat voelt weldadig aan, eerst nog een beetje kil, dan geleidelijk aan warmer en behaaglijk. Misschien door de lichte beneveling dat me nu ineens invalt: zo zal ik ook eens opgebaard liggen. Dan blijft het koud. Dat koelelement lijkt me verschrikkelijk. Gelukkig eerst nog het sterfbed. Je bent er dan nog wel, maar ook niet meer helemaal. Wat zou je dan alsnog willen genieten van alles, waar je in betere tijden achteloos aan voorbijging. Je zou er op die laatste levensmomenten alles voor geven om in de tuin de molshoop weg te halen, die je uit lamlendigheid en tot ergernis van anderen maar liet liggen. En ook zou ik die deur op mijn werkkamer schilderen, waar nooit van is gekomen. Op je knieën het mos tussen de terrasstenen wegkrabben. Nu zou ik wel de tijd nemen en er eens echt voor gaan zitten om met aandacht de hele cd (of waren het er drie ?) met de Mattheus Passion af te luisteren. Het verdriet dat ik bij leven anderen aandeed, zou ik nu met de grootste tederheid als een wond schoonmaken en die dan verder met kussen helen. Kon ik nog maar eens echt aanwezig zijn, waar ik was en wat ik deed. Helemaal aanwezig bij de ander zijn. Dan zou het bijna niet anders kunnen of die moest er zich goed bij voelen. Ik beeld me in, dat zelfs conflicten zouden kunnen worden opgelost door alleen maar aandacht aan het hart van de ander te schenken. Nu pas besef ik dat ons hele wezen lijkt ingesteld op het geven van aandacht voor de wereld om je heen. Maar nu is het te laat. ‘Laten we tot slot van deze droeve bijeenkomst nog een onzevader en een weesgegroet voor de stervende bidden,’ hoor ik de pastor na het ritueel van de ziekenzalving zacht fluisteren. Alsof ik al niks meer hoor. Ik weet wel bijna zeker dat ik op mijn sterfbed alleen nog aandacht voor het kleine heb, het subtiele, dat wat je als gezond mens onbenullig zou noemen. De meest onbelangrijke herinneringen zullen ineens springlevend naar boven komen. Dat plantje met bloem (halverwege mijn leven of zelfs nog langer geleden?) onder de zon boven het Zuid-Spaanse landschap. De naam ervan is me nu ontschoten, maar de geur ruik ik nog, helder onderscheiden van de walmende kaarsen om me heen. Dan weer jonge mensen in de zon op de rand van het bassin op de Meir in Antwerpen. Ik voel dat mijn ogen onder de inmiddels gesloten leden snelle bewegingen maken, als ik daar ook het geklots van omhoog spuitend fonteinwater lustig hoor bruisen. Een vrouw in een drukke winkelstraat met een zweem van een verouderd parfum. Ze was blond. Het kan niet onbenulliger zo op de rand van leven en dood. God behoede mij dat me de gedachte overvalt: had ik het maar anders gedaan. Dat ik spijt zou hebben. Dat zou voor mij de zwaarste straf zijn die me zou kunnen overkomen. Erger nog dan de pijn die je misschien op dat moment lijdt. En dan die huilende mensen om je heen. Zolang ik hier lig, ben ik nog onder hen, maar het maakt me droef te weten dat er straks een gat in hun leven wordt geslagen. Zeker de eerste tijd. Daarna zal ik als een ander persoon in hun leven voortgaan. Je zou ze willen vragen in contact met mij te blijven, niet als herinnering, maar als iemand, die op reis gaat, iemand die blijft bestaan. Dat zou ontzettend veel vertrouwen van mij vragen. Vertrouwen dat ze het contact met mij niet verslonzen. Het is wel een lastige vraag: niets zo moeilijk als aandacht weten te geven aan iemand die je niet in de ogen kunt kijken, maar die alleen naar een plaatsje in het hart verlangt. Als de pastor het maar uit zijn hoofd laat om te zeggen: ‘We nemen nu voorgoed afscheid van G.’ Waarom worden de genodigden gevraagd me los te laten? Blijf je niet juist voor eeuwig in liefde met elkaar verbonden? Dat te weten zou me troosten. ‘Waarom schrijf je bij het begin van het nieuwe jaar juist over deze dingen,’ vraagt mijn liefste. ‘Omdat ik dit jaar alweer geen goede voornemens maak, behalve dan dat ik meer aandacht voor jou en anderen zal hebben en voor de dingen om me heen.’ ‘Pas op, je brandt nog met je sigaar een gat in mijn nieuwe bloes.’ ‘O sorry, door al dat gepraat ... ik kan ook maar aan één ding tegelijk aandacht geven.’ KerstgedachteDatum: 21-12-2006Het feest van Kerstmis valt tezamen met de winterzonnewende in de natuur. Op de wc-kalender valt met de gegevens over zonsopkomst en -ondergang uit te rekenen dat het op het dieptepunt van het jaar zestien uur donker is. Deze duistere weken van het jaar vragen erom licht aan te doen en kaarsen te ontbranden. Het staat symbool voor iets waar ik zo gauw niet achter kom. Ik trek het toilet door en zet op mijn kamer de computer aan. Het werk wil niet vlotten. De gedachte blijft me bezighouden. Juist door de winterse duisternis buiten, des te meer licht in het hart? Buiten en binnen. Uiterlijk en innerlijk. Hoe kom je in je eigen hart, de meest verborgen plaats vol geheimenissen? Het innerlijk wordt omgeven door een uitwendige korst van het alledaagse. Een soms taaie, dikke korst, die zich door vaak ingesleten patronen stroperig bijeen weet te houden. Bij het ouder worden bestaat de kans dat die korst van uitwendigheid nog harder wordt en zelfs dreigt uit te drogen. Is dat nou een vrolijke kerstgedachte? Jongeren zijn meestal meer door het leven naar buiten bevangen dan ouderen. Bij hen is het bestaan van alledag doorgaans erg levendig, onvermoeibaar lijkt het wel. Ze pakken aan, wijken niet gauw voor praktische problemen terug. Daarentegen is het bereik van hun innerlijk nog niet tot volle ontplooiing gekomen. Ze staan nog dicht bij zichzelf. Innerlijk licht zet het zelf in gloed, waardoor het kan gedijen. Bij ouderen lijkt de meer beperkte ruimte van het zelf zich in ruimere dimensies op te lossen, terwijl het leven van alledag eerder is geneigd te verstarren. Door de jaren heen treedt er in een bepaalde fase van het leven een soort omslagpunt op. Innerlijkheid krijgt een groter accent. Een innerlijk licht dat zo sterk wordt dat het het uitwendige leven kan doorstralen, verwarmen en soepel houden. Er moet sprake blijven van evenwicht tussen innerlijke ontplooiing en realiteitsbesef in het alledaagse leven. Anders hoor je jongeren zeggen: ‘Kijk hem, hij is van het padje. Hij houdt zich niet meer met gewone, praktische dingen bezig.’ Dan wordt het voor mij oppassen geblazen. Dat zou bijna even erg zijn als wanneer ik in het leven van alledag ga verstarren. Geen soepelheid meer om je in onverwachte situaties te kunnen handhaven. De eens zo vitale levenslust lijkt dan op te drogen. Het meest verschrikkelijke scenario is als daarbij ook nog het innerlijk licht afneemt en het bereik daarvan zich insnoert tot een armetierig zelf. Zolang ouders met hun kinderen blijven omgaan, hebben ze meer kans om in de levenspraktijk levendig te blijven en de kinderen krijgen de kans hun innerlijkheid tot grotere dimensies te laten opbloeien. Hee, toch een kerstgedachte: ritmiek van de seizoenen komt overeen met menselijke levensritmiek. Uit deze gedachte laat zich een wens formuleren: dat het innerlijk licht alle kansen op ontplooiing moge geven en het uitwendige leven soepel en levendig moge houden. Dat is meer dan een stille wens. Niet om van de daken te schreeuwen, maar dan toch wel om aan het internet toe te vertrouwen. Een kerstwens dus voor mijn lezers. Met dank aan de wc-kalender. PS. Pastors kunnen de tekst gebruiken en kerstenen door innerlijk licht te zien als een geschenk dat door de geboorte van het Goddelijk Kind een ieder is gegeven. De verstarde korst van het uitwendige leven mag daarbij worden geïnterpreteerd als ‘hardheid van gemoed’ waarmee de latere Jezus de Farizeeën om de oren sloeg. In deze zin kunnen zij hun preek dan besluiten met een ‘Zalig Kerstfeest.’ TijdsbelevingDatum: 08-12-2006Lieve haalde gisteravond op de leesclub een tekst van Brigitte Raskin aan. Het kwam erop neer dat de schrijfster de tijd als een rechte lijn ervaart. Ze zou die liever cyclisch beleven, de tijd in een cirkelgang. Daardoor zou ze niet langer definitief afscheid hoeven nemen van wat is geweest. Het was even stil. De gedachte dwarrelde rondom ons. Het lukte haar niet een reactie los te maken en vertrok toen maar met stille trom. Vandaag komt de gedachte weer bij me langs. Zwijgend zet de kelner koffie voor me neer. Op het terras laadt de klusjesman de tafels op een kar om ze voor de winter af te voeren. Zomer en nazomer zijn voorbij. Maar als het lente wordt komt de klusjesman weer met de tafels terug... Hee, de tijd vormt voor hem dus helemaal geen rechte lijn, maar is cyclisch. Ook de wijzers van de klok draaien in het rond. Als ik ga slapen, slaap ik niet voor altijd in. Er is geen afscheid van de dag, hij komt weer terug, met gisteren mist, vandaag regen en morgen misschien met zon. Dat wel. De dag is nooit definitief voorbij en komt steeds weer terug. Het jaar is nooit definitief voorbij, de seizoenen blijven elkaar volgen. Wel komen dagen en jaren steeds anders terug. Elke keer in andere kleuren. Ook de geschiedenis herhaalt zich. Nooit hetzelfde, maar dezelfde gebeurtenissen in andere vormen. Mensenlevens herhalen zich. Je ziet gelijkenissen tussen het karakter van je moeder en je kind. Gebeurtenissen en verschijnselen in de natuur keren met regelmaat terug. Ook mijn eigen leven staat bol van herhalingen. Het spiraliseert rond een kern. Ervaringen verrijken zich met lessen uit het verleden. We kunnen daardoor wijzer worden. Zal ik de schrijfster eens een briefje sturen? Je hoeft maar anders naar de dingen te kijken om ze anders te kunnen beleven. ‘Ja,’ zal ze zeggen, ‘maar de dood van een vriend is definitief. Er was het leven voor hem en dat na hem, op een kaarsrechte lijn van verleden naar toekomst.’ ‘De overledene zal in onze harten blijven voortleven,’ zegt de pastor tijdens de begrafenis. Toch hebben we ook de neiging om met de overledene in gesprek te blijven. Alsof hij op een andere manier is teruggekomen. Na de dood ontstaat een nieuwe relatie met de overledene, niet zomaar als een schim van wie hij eens was, maar in zijn veranderde zijnswijze. Ik wil de tijd cyclisch beleven. Want waarom zoeken naar geluk dat in de toekomst ligt? Steeds maar plannen en fantasieën maken en eenmaal gerealiseerd, de volgende plannen weer op stapel zetten. Is het niet praktischer ervan uit te gaan dat het geluk er al is. Het niet in de toekomst zoeken, maar het ont-dekken in wie je bent, in de spil van jezelf, binnen de gegeven omstandigheden. Misschien is geluk wel je herinneren van wat het is. Alsof je het al eerder hebt meegemaakt. En wat dan met het verdriet om het verlorene? Het blijft in balans met dieper liggend geluk. Als verdriet zich daarvan isoleert, ga je eraan ten onder. De kelner haalt het lege kopje weg. ‘Tot morgen,’ zegt hij. Ja, morgen ben ik er weer, maar toch zal het dan weer anders zijn dan vandaag. Leven met onzekerhedenDatum: 24-11-2006Het maakt me niet veel uit in welk café ik koffie drink: bruin café, grand café of theetent. Als er maar een asbak staat. Het is vandaag een theetent geworden, meestal door vrouwen bezocht. Het is druk vanmiddag. Achter een tafeltje met vier vrouwen is nog net een stoel vrij. De vrouwen roddelen. Leuk. ‘Ik mag pas ’s avonds na acht uur een sigaretje opsteken,’ hoor ik het blondje haar moeder, die er kennelijk niet bij is, nabomen. ‘Ik walg van al die protocollen,’ zegt ze. ‘Als ze een beetje volwassen is, hoeft ze zichzelf toch geen grenzen op te leggen.’ Ik schrijf haar woorden letterlijk in mijn boekje op. ‘Ook tegen mijn man, die een sigaret wilde opsteken, durfde ze te zeggen: "Hee, wacht even, het is nog geen acht uur, het is nog geen koffietijd." Overgestructureerd is ze.’ In mijn hart moet ik het blondje gelijk geven. Dat overgestructureerde gedrag verwacht je niet zo bij volwassenen. Bij kinderen wel, lijkt me. Die hebben zekerheid in hun leven nodig. Zo zal scheiden van ouders voor hen verschrikkelijk zijn. De veilige structuur is verbroken. Maar naarmate je ouder wordt, zou de behoefte aan zekerheden moeten afnemen. Toch zie je vaak dat ook volwassenen nog steeds niet met onzekerheden kunnen leven en kind zijn gebleven. ‘Leven volgens protocollen,’ noemde het blondje dat. Het gevaar bestaat dat die protocollen steeds meer in het ouder wordend lijf gaan inroesten en waarvan men nauwelijks durft af te wijken. Alles moet op vaste tijd en volgens vaste regels gebeuren. Men houdt zich angstig aan zekerheden vast en vermijdt enig risico te nemen. In plaats van geestelijk steeds vrijer te worden, gedraagt men zich als een gevangene in een stevig cocon van zelf opgestelde gedragsregels. Leven in vrijheid is meedeinen op de golven van het leven. Dat is: wagen te koersen op verstand, hart, conditie, inspiratie, op heel de mikmak van al wat menselijk is en aan voortdurende verandering onderhevig. Eén grote golvende beweging, als een rivier door het landschap van nabije en wijdere omgeving. Zelf ben ik niet meer dan een afgewaaid blad in die stroom. ‘Heb jij dan geen doelen?’ Als ik uit koers raak, ben ik geneigd doelen te formuleren. Misschien zijn er wel doelen, maar ze vallen niet zo extreem op. Meedeinen op de golven van de rivier wordt bemoeilijkt door een in onze maatschappij alles overheersende drang het leven in de greep te krijgen. Geneeskunde is op beheersing van dood en leven gericht. Techniek probeert de natuur te onderwerpen. Dat dit allemaal niet zo goed lukt als we zouden willen, is eerder een trigger om met des te meer energie macht over leven en natuur te krijgen, dan dat we ervan leren het leven en de daarmee samenhangende dood te moeten eerbiedigen. Ik stel me voor dat we ons laten uitnodigen ontvankelijk te zijn voor de stroom van het leven zelf. Soepel meegaan in onverwachte wendingen die het leven neemt. Niet langer verzet plegen tegen gebeurtenissen, waarmee we geen rekening hielden. Je eigen vastgestelde plan durven los te laten. Op school hebben we geleerd doelen te stellen. In het arbeidzame leven zijn we verplicht daarmee door te gaan. Rücksichtslos stevenen we op onze doelen af. Halen we de doelen niet, dan stellen we ze bij, hopend dat we de toekomst kunnen beheersen. De toekomst ligt helemaal niet vast. Alleen wat was, ligt vast. Hoe het nu zich ontplooit, is onvoorspelbaar. We kunnen alleen letten op de richting die het leven voor ons aangeeft. Dat verschaft een hoge mate aan vrijheid, die in de loop van het leven alleen maar toeneemt. Of afneemt als je huivert voor onzekerheid. Behoefte aan zekerheid en angst gaan hand in hand. Zoals onzekerheid en vrijheid elkaar in vertrouwen kunnen vinden. Zo, het is acht uur. Ik ga naar het nieuws op tv kijken. Elke avond weer opnieuw. ‘Zeg, is de koffie nog niet klaar?’ Onbegrijpelijke moraalDatum: 11-11-2006In de buitenwijk van een dorp had de gemeente aan een perk met bloemen en struiken een rustbankje geplaatst. Bij mooi weer maakten dorpelingen en wandelaars er doorgaans gebruik van. De laatste jaren verzamelden er zich allochtone jongens. Als ik voorbij liep, kreeg ik meestal een vraag naar mijn kop geslingerd: ‘Dag, meneer, lekker wandelen?’ Of: ‘Dag, meneer. Mooi weertje, hè?’ Je moest er op de juiste manier op reageren. Niet teveel lachen, want dan zou je te horen krijgen: ‘Waarom lacht u, meneer?’ Tien meter voor het gedoe had ik dan al op mijn totaal ontspannen gezicht een glimlach getoverd. Zelfs dat was riskant, want het zou door de humorloze jongeren wel eens verkeerd uitgelegd kunnen worden. Zo kreeg ik eens te horen: ‘U moet ons niet uitlachen, meneer.’ Maar goed, het bankje is weg. De gemeentewerken hebben met een graafmachine de fundamenten van de bank tot diep in de grond gesloopt. De reden was dat de hangjongeren voorbijgangers molesteerden, las ik in het dorpsblad. In Nederland is voor de handelwijze van de gemeente een spreekwoord: ‘Het paard achter de wagen spannen.’ Naar mijn idee had het bankje moeten blijven staan. Het was een mooi gelegen bankje en het had jarenlang een goeie functie. De graafmachine had de hangjongeren moeten oppikken of om het wat milder te zeggen: gemeentelijke opbouwwerkers hadden iets met die jongeren moeten doen. Zoals opvoeden, berispen of straffen, in ieder geval iets. De moraal van ‘het paard achter de wagen spannen’ is in praktisch alle sectoren van de samenleving doorgedrongen. Neem het terrein van de gezondheidszorg. Jarenlang al blijkt suikerziekte toe te nemen. De farmacie werkt zich uit de naad op zoek naar steeds doeltreffender geneesmiddelen, die ook af en toe met trots op de markt worden gebracht. Men zou natuurlijk beter in onderzoek naar de relatie tussen moderne leefomstandigheden en de toename van suikerziekte kunnen investeren. Met bijvoorbeeld als resultaat: Europese richtlijnen op het gebied van gezondheidsvoorlichting, ten minste in het onderwijs aan jongeren, maar zeker ook aan keukenpersoneel van zorginstellingen. Ook in de huiskamer wordt het paard achter de wagen gespannen. Stel je de kleine kinderen voor, die tussen de salontafel en de benen van hun vaders en moeders door klauteren. Met hun handen maaien ze over alles wat op de salontafel staat. De ouders voorkomen schade door volle wijnglazen naar het midden te schuiven. Kostbare spulletjes worden voor de overactieve kinderhandjes weggehaald en op een hoge kast geplaatst. Dat is opvoeding op haar kop gezet. Dan denk ik: voed die kinderen op, berisp hen of bestraf hen. Een zelfde opvoedgedrag door volwassenen zou een eeuw geleden tot desastreuze gevolgen hebben geleid. Een inmiddels kruipende boreling zou zich wel eens aan de hete kachel kunnen branden. Dus laten we de hete kachel maar buiten zetten. ‘Ja, maar ons Geertje is zo beweeglijk. Het is toch niet te voorkomen, dat hij af en toe een theekopje van tafel maait.’ Geen kopjes weg zetten, maar het jochie opvoeden. Daar heeft hij zelf ook plezier van. En als hij zo beweeglijk is, giet hem dan vol met visolie, en maak het leven van zo’n kind voor hemzelf niet zo moeilijk. Nu ja, het zal mij verder een zorg zijn, dat de allochtone jongeren zich nu op motorkappen van auto’s van brave burgers even verderop in de straat vermaken. Maakt me ook niet uit dat er steeds meer suikerzieken komen en dat kinderen zo overactief met hun handjes de boel van tafel vegen. Ik vraag me alleen af waar die hersenkronkel in alle lagen van de bevolking vandaan komt. Wat is er gebeurd dat ons gedrag wordt geleid door het gezegde ‘het paard achter de wagen spannen’? Zo’n gedrag is onlogisch en kostenverhogend en leidt tot onmenswaardige toestanden. Of ben ik gewoon een zeurkous? En moet ik er wat makkelijker over doen om, voordat er kinderen in mijn huis komen, alle kostbare spullen in de kast te zetten. Werkgelegenheid in de farmaceutische bedrijfstak meer kans geven in plaats van me om gezondheidsbevordering te bekommeren. En moet ik voorkeur geven aan ‘persoonlijk gekozen gedrag’ van hangjongeren en me geen illusies maken dat iedereen is op te voeden. Nee, ik ben geen zeurkous: een paard hoort vóór de wagen en niet erachter. Hoelang is het geleden dat dat tot navolging strekkende tafereel een vertrouwd beeld op straat was? MoedDatum: 27-10-2006Een vriend vertelde me zijn droom. Op het balkon van zijn appartement krioelden het van griezelige beestjes. Hij durfde geen stap naar buiten te zetten. Vanuit de tuin beneden riep een onbekende man dat hij daar boven ook voor slangen moest oppassen. Je liegt, had hij geantwoord, er zijn hier geen slangen. En dan ontdekte hij plotseling een slang achter zich. Hij werd bang. In zijn dromen gruwelde hij altijd al voor slangen. Het was nu erop of eronder. Pakte alle moed bijeen en greep de slang achter zijn kop, overwon zijn angst door toch over het balkon met de griezelige diertjes te lopen en smeet hem over de reling. Hij huiverde nog van de wijd opengesperde bek en de valse blik in de kleine ogen. Moed kan angst een beetje verdoven en je soms zelfs helemaal ontnemen. Moed ontleent zijn kracht door het doel dat je voor ogen staat en kan daardoor angst dempen en af en toe zelfs overwinnen. Toch is het misschien een toppunt van moed als angst in volle proporties aanwezig blijft, terwijl je niettemin tot actie durft over te gaan. Wat je wilt bereiken, levert kennelijk meer op dan voor een berg ellende terug te wijken. Wielrenners rapen alle moed bij elkaar om de laatste honderden meters van de col te halen. Naast fysieke hindernissen kunnen die ook mentaal en emotioneel van aard zijn. Een moeder zal met groot risico voor eigen veiligheid en leven haar kind uit een brandend huis redden. Angst voor het vuur en eigen fysieke belemmeringen tellen niet en verbleken bij haar onbaatzuchtige liefde, waarbij het woord moed van geen betekenis is. Naast liefde is angst haar kind te verliezen de drijfveer voor moed. Er is ook moed voor nodig om sleur en gewoonten in het alledaagse leven te doorbreken. We kunnen ervoor kiezen om de veiligheid van een bestaande situatie te handhaven of om vol verwachtingen en verlangens naar de toekomst onbekende ruimten te betreden. Het ene is laf, het andere getuigt van moed. Lulu Wang schrijft in Een man om nooit te vergeten: ‘Daarom vind ik lafheid de grootste menselijke ondeugd. Als je laf bent kom je nergens en draag je van niets de consequenties. Net alsof je ergens in de lucht blijft hangen zonder dat je voeten de grond raken. Dat kun je geen leven noemen.’ Daar ben ik het wel mee eens, totdat Chazia Mourali in haar column me van mijn stuk brengt: ‘Het lijkt wel alsof je juist toekomstplannen maakt als het níet met iemand klikt. Heel paradoxaal. Alsof het vooral je eigen onzekerheid is, die maakt dat je van alles wilt vastleggen.’ Het is laf om uit angst voor de onzekere toekomst je volledig in het nu op te sluiten, tenzij het een nu-ervaring met open grenzen is. Er is moed voor nodig die grenzen te doen uitdijen. De meest basale vorm van moed is misschien wel levensmoed, de moed te willen overleven. ‘Hij heeft tot het bittere einde gestreden,’ zegt de pastor tijdens de begrafenis. Mentale kracht kan lichamelijke zwakte overwinnen. Mentale kracht om er voor anderen te willen zijn ofwel om voor jezelf het leven in stand te willen houden. Toch vraag je je af of het ook niet moedig is om je over te geven aan de loop van de natuur, in vertrouwen dat dit het juiste pad voor je is. Vechten tegen de bierkaai kan onwerkelijke vormen aannemen. Een zwaar zieke geeft zich aan zijn lot over en gaat met overgave mee in het proces van ziekte en sterven. Ook de moed om alleen te zijn getuigt van levensmoed. Zoals ’s winters alles in de natuur afsterft, laten we ons niet langer raken door de uiterlijkheden van het bestaan en worden intussen onze wortels krachtiger in de wetenschap dat de lente weer aanbreekt. Het is moedig om de natuurlijke loop der dingen te volgen. Maar feitelijk praat je dan niet meer over moed. Alle handelen, zoals ook alle deugden, worden vanzelfsprekend, als je alert het ongeplaveide pad diep in jezelf volgt. Zeg, meneer Schijtlaars, er is ook moed voor nodig om je overall aan te trekken en in de tuin te gaan werken, in plaats van achter de computer te blijven hangen. Het is goed dat er twee personen in mijzelf zijn. Er zou anders niets van me terecht komen. TevredenDatum: 17-10-2006De leerschool van het leven ligt aan de straat. In het café bijvoorbeeld. Twee mannen keuvelen aan de bar. Ze vinden dat mensen vaak zo ontevreden kunnen zijn. ‘Iedereen wil een mooier huis, een duurdere auto, een mooiere vrouw. Heb ik gelijk of niet?’ ‘Tevredenheid zit in jezelf,’ zegt de ander en neemt nog een flinke slok uit zijn bierglas. In een rustige hoek van het café trek ik de stoel aan een leeg tafeltje naar achter en ga zitten. Tevredenheid zit in jezelf. Dat lijkt me ook wel. Het is makkelijker je tevreden te voelen dan diep geluk in jezelf te ervaren. Dat is ineens wel erg veel. Tevredenheid is de zichtbare, meer speelse buitenkant van geluk, dat veel dieper zit. Geluk ligt ver voorbij de grenzen van de meer alledaagse tevredenheid, die je meer in de hand hebt. Je draait een knop in je hoofd om en je neemt je voor vandaag eens niet te mopperen, maar tevreden te zijn. Zo makkelijk is het eigenlijk wel. De bazin schikt bloemetjes in vaasjes voor op de tafels. Ze kijkt tevreden, zoals ik tevreden ben met het begin van deze dag, terwijl ik toch het café in vluchtte voor de stromende regen, die mijn voornemen om een lange wandeling te maken in het water heeft gegooid. Gewoon knop omdraaien. Doet het er eigenlijk wel toe, waarmee je tevreden kunt zijn? Het gaat meer een innerlijke houding, ongeacht de omstandigheden. Tevreden gevoel hangt niet af van mensen om me heen, dikke portemonnee, zelfs niet van gezondheid. ‘... je moet gewoon geen eisen stellen...,’ zegt een van de mannen aan de bar. Ja, dat lijkt me ook. Tevreden met dat wat voorvalt, met de loop der dingen. Alles laten gebeuren, durven laten gebeuren. Geen verlangens koesteren ofwel weten te genieten van het verlangen zonder bevrediging ervan te willen. Intens gevoeld verlangen neemt je op het moment zelf in beslag. Vervulling ervan ligt in de toekomst. Tevreden zijn met het verlangen dat je hevig in beroering heeft gebracht. Het in jezelf de ruimte geven. Dan wordt verlangen op zichzelf al een vervullende emotie. Dus alles durven laten gebeuren en vrede met de gang van zaken hebben. Ook als het leven anders verloopt dan je had verwacht. Meegaan met de stroom van de rivier. Bij blokkades geen verzet, maar vrede nemen met wat anderen tegenslag noemen. Als je tevreden bent, praat je niet over tegenslag. Waarom zou ik eigenlijk nog verwachtingen koesteren? Maar moet ik dan nooit eens ingrijpen in de loop der dingen? Moet ik alles passief aan me voorbij laten trekken? Is dat geen gebrek aan creativiteit? Zou ik niet liever een beetje alert en met pittige ogen om me heen kijken en creatief op alles wat voorvalt inspringen? Om zo nieuwe mogelijkheden te ontdekken. Als ik ontevreden durf te zijn, ben ik meer ontvankelijk voor het bedenken van nieuwe mogelijkheden en zal ik mezelf meer ontwikkelen. Nou weet ik het ook niet meer. Het is goed om tevreden te zijn, maar net zo goed om ontevreden te zijn. Het lijkt tegenstrijdig. Maar ik zal proberen me daarbij neer te leggen. Als een tevreden mens. Misschien doet dat conflict er niet meer toe, als eenmaal dieper geluk in mezelf is uitgerijpt. De kleuren van mijn alledaagse stemmingen zullen in de loop van de seizoenen als bloemen in de tuin blijven variëren. De cafébazin is klaar met haar werk en vraagt me wat ik wil drinken. Ik ben al tevreden met een cappuccino. Gatver, er zit wel een beroerd klein kraagje op. LuisterenDatum: 29-09-2006Op een tentoonstelling boeit het gefluister van voortschuifelende mensen me vaak nog meer dan de schilderijen. Ik ben gewoon nieuwsgierig wat mensen elkaar in de gedempte stilte van de zalen te vertellen hebben. Met uitzicht op een fraai expressionistisch geschilderd landschap ontmoetten achter mijn rug twee vrouwen elkaar kennelijk na lange tijd. De ene vrouw zegt met ingehouden trots dat ze een cursus intuïtie volgt, waarop de ander zegt: ‘O, dat doe ik al een jaar of drie ...’ ‘Ja?,’ zegt de eerste vrouw, ‘wat leuk.’ ‘... een cursus bloemschikken. Dat is een lange cursus van zes jaar.’ Geheel door zichzelf in beslag genomen begint ze er over uit te weiden. Bijna verschrikt loop ik door. Zowel geërgerd als verwonderd. Zoveel misverstand binnen één minuut. De bloemschikster loopt totaal naast het gesprekspad van de ander, die door al de bombarie van de weg in de sloot wordt geduwd. De bloemschikster heeft zich direct als ongeïnteresseerd in haar oude bekende laten kennen en komt met haar overvolle ego naar buiten. In dialogen manifesteren mensen zich zoals ze zijn. Natuurlijk hanteer ik bij mijn beoordeling van die gesprekken een norm. Zoiets als: volg de ander. Want als je de ander volgt en hem op zijn beurt de kans geeft jou te laten volgen, is volgens mij het gesprek geslaagd. Om de ander te kunnen volgen moet je zelf onbevooroordeeld zijn en je eigen mening, zelfs eigen gevoelens voor een moment tussen haakjes kunnen plaatsen. Dus kunnen luisteren. Of zou ik dan zelf in het contact te passief blijven? Ik heb toch ook een eigen inbreng. Misschien is het dan typisch voor een goed gesprek, dat je de ander volgt als hij aan het woord is en dat je die beweging in je eigen denken en wederwoord meeneemt. Een goed gesprek is als het golven van de zee, waarin de golven elkaar voortdurend bijna ritmisch afwisselen. Natuurlijk kunnen de golven soms over elkaar heen rollen, dan weer zijn de golven kalm en gaan ze soepel van de ene in de andere over. Zelfs bij het uitwisselen van louter informatie, zoals het gesprek van de dames over hun cursussen, zou de bloemschikster de ander kunnen volgen, als die van haar cursus intuïtie vertelt. Wat houdt die cursus in, hoe kom je ertoe je daarvoor in te schrijven, wat denk je dat de cursus je zal opleveren? Je volgt het keuzepad van de ander en uiteindelijk zal spontaan het pad van de bloemschikster worden gekruist. Ze gaan dan zo in elkaar op, dat de kans bestaat van cursus te wisselen of tenminste dan toch raakvlakken van beide cursussen te ontdekken. Want bloemsierkunst vraagt tenslotte om intuïtie en intuïtie veronderstelt creativiteit of een vrije geest die zich niet door vaststaande gewoonten en regels laat belemmeren. Zo resulteren gesprekken in indringender communicatie, maar maken zij tegelijk vaardiger in het je vrij maken van eigen meningen en vooronderstellingen. Een bevrijding die het leven vergemakkelijkt. Mentale gymnastiek die de geest soepel en plooibaar houdt om jezelf in alle omstandigheden te kunnen handhaven. ‘Hallo,’ zegt mijn vrouw, ‘ik sta al een halfuur met je te praten, maar je hoort me niet eens en je typt maar door.’ ‘Sorry, hoor.’ VriendelijkheidDatum: 15-09-2006‘Go, wat zie je er leuk uit,’ hoorde ik in de supermarkt een vrouw tegen een andere zeggen. Ze zag er zeker leuk uit met haar blonde haren en modieuze kleren. Toch werd ik meer door de complimenterende vrouw bevangen. Zelf had ze niet zulke opvallende kleren, maar haar uitstraling deed me iets. Terwijl ik mijn karretje voortduwde, bleef haar vriendelijkheid als een vlinder om me heen fladderen. Spontaan raapte ik verderop een pak koffie dat een oudere man uit zijn handen liet glijden, van de vloer. ‘Dat is vriendelijk van u,’ zei hij en we lachten elkaar een beetje onhandig toe. Die stemming bleef de verdere dag aanhouden. Alsof iedereen in mijn omgeving ineens vriendelijker voor elkaar was. Terwijl ik toch aanvankelijk de pest in had om met mijn winkelwagentje langs de rekken te moeten sjouwen. Vriendelijkheid is een deugd die in onze omgang met elkaar tussen wal en schip is gevallen. We schipperen en schutteren tussen liefde aan de ene kant en egoïsme aan de andere kant. Maar die wat weker aandoende vriendelijkheid wordt doorgaans als een zwak uitlopertje van de majesteitelijke liefde gewaardeerd. Toch lijkt mij vriendelijkheid de voorganger van liefde zoals de lente aan de zomer voorafgaat. Als ik me goed herinner heeft Sint Franciscus van Sales er in de zeventiende eeuw iets over geschreven. Hij is me dan ook als een heilige met een vriendelijk aureool bij blijven staan. Mijn eigen patroonheilige, Sint Augustinus, heeft het alleen maar over liefde alsof vriendelijkheid een voor hem onbekend verschijnsel was. Andere keren ben ik argwanend. ‘Hoe gaat het nou met je?’ Het lijkt of de ander met mijn ellende is begaan. Maar de vraag triggert de ellende juist omhoog. Ik begon me net in beetje in mijn lot te schikken en nou wordt er weer met een stok in het mierennest van de gevoelige brei geroerd. Zie de troep maar weer op orde te krijgen. De vraag is te gemakkelijk gesteld, zo tussen neus en lippen door. En met die ander schijnt het altijd goed te gaan. Of laat hij het achterste van zijn tong niet zien? Het kan ook zijn dat de belangstelling geveinsd is. De ander is gewoon sensatiebelust. En daar moet ík me dan voor lenen. Ik ben geneigd me dan bars, nors, ontoegankelijk of gesloten op te stellen en word soms zelfs wel eens agressief. Dus totaal tegenovergesteld aan wat vriendelijkheid met alles wat daar bij hoort, is: aandacht voor de ander, de ander waarderen en complimenten geven, voorkomend en aardig zijn, tonen van echte belangstelling. Vriendelijkheid is meer dan maniertje, het is een diepere levensinstelling, een innerlijke houding. Sommige mensen hebben die van nature. Laten zich niet door de modieuze deugd van assertiviteit beïnvloeden. Van de andere kant is het misschien mogelijk dat je door vriendelijk te zijn de ander assertief kunt maken. Door een vriendelijk complimentje wordt die ander immers zekerder van zichzelf. Als je nooit een compliment krijgt bestaat er kans dat je aan jezelf gaat twijfelen. Terwijl ik zo in de trein mijn aantekeningen voor deze column maak, kijk ik op en zie dat het meisje tegenover me, naar me glimlacht. Ik glimlach terug. Waarom zou ze tegen me glimlachen? Straalt mijn houding van dit moment dan toch zichtbaar naar buiten? Vriendelijkheid is niet alleen voor vrouwen en mietjes. Op het perron staat een breed geschouderde man met tattoo’s op zijn spierballen. ‘Kom maar,’ zegt hij tegen een tengere vakantieganger met een wel heel zware plunjezak, die hij uit de trein moet meetorsen. ‘Laat mij maar even,’ en hij tilt voor hem de bagage uit de trein het perron op. ‘Dank u vriendelijk, meneer.’ Nu ik erop let om wat vriendelijker te zijn, merk ik dat mijn gezichtsspieren meer ontspannen zijn. Die ontspanning straalt in mijn borstkas door naar mijn hart, dat rustiger blijkt te kloppen. Ook mijn ademhaling is dieper en langzamer. Ik denk dat ik voorlopig maar vriendelijk blijf, ook al zie ik overdag weinig mensen om me heen. Als ik dan niet altijd liefdevol kan zijn dan toch minstens vriendelijk. Dat ligt net even dichter bij huis. BuigzaamheidDatum: 01-09-2006Een vrouw heeft de emoties, die haar tegenover een vriendin dwars zaten, per e-mail uitgesproken en gevraagd ondanks de felle woorden te reageren. Nu is de vriendin boos en de vrouw hoort haar reactie via het vrienden-circuit. De vriendin is klaar met haar, zou ze gezegd hebben. En de vrouw heeft het met de vriendin nu ook helemaal gehad. ‘Ze kan haar excuus aanbieden,’ zegt ze. Zo denken ze van elkaar en hun wederzijdse vriendsachapsrelatie is verbroken. ‘Bij mij is een stok buigzaam,’ zegt de vrouw. ‘Maar eenmaal geknakt, dan is het gedaan.’ Twee kemphanen tegenover elkaar. Met dit verschil dat de dierlijke vechtjassen met de strijd doorgaan, totdat een van beide bloedend neervalt. De overwinnaar stapt trots weg en pikt quasi onverschillig een enkel wormpje uit het gras van het slagveld. Je kunt het de natuur van de beesten niet kwalijk nemen. In die hanenkopjes zitten te weinig hersens, waarin zich een geest zou kunnen reflecteren. Bij mensen is dat anders. De menselijke geest heeft een voldoende groot ontvangstation tot zijn beschikking om in vrijheid zijn gedrag te kunnen bepalen. ‘De stok is gebroken,’ zei de vrouw. ‘Ja, zo is dat bij mij nu eenmaal.’ Dat vraag ik me af. Door het bestaan van de menselijke geest is het mogelijk je gedrag te wijzigen, als je daarvoor zou kiezen. Je kunt je afvragen wat het je oplevert om je broze stok in te ruilen voor een buigzame bamboestengel. Zo stevig en buigzaam dat je er zelfs een hoepel van kunt maken. Een hoepel kun je alle kanten laten opgaan die je kiest. De vraag is waarvoor je kiest. Je wilt je niet laten vernederen en duwt de ander die jou beledigd heeft, van je af. Maar we hebben ook de vrijheid om de nieuwe vijand tot de grootste vriend te maken. Een hoepel rolt waarheen je wilt. Zolang je genoeg vrienden hebt, is het maken van vijanden geen probleem. Tenzij je ermee zit je vijand te moeten vermijden. ‘Komt zij ook op dat feestje?’ Ik dacht van wel. ‘Nou, dan kom ik niet.’ Je vindt het jammer, maar je neemt de consequentie van je eigen gedrag. Er komt wel weer een ander feestje. Nu je toch thuis bent gebleven, heb je de vrijheid om na te denken. Afkappen of vrede sluiten. Wie vijand is, kan vriend worden. Je hebt het zelf in de hand. Dat is toch maar weer mooi dat dat bij mensen allemaal kan. Je kunt jezelf maken zoals je jezelf hebben wilt. Het voelt aangenaam in vrede met anderen te leven. Het geeft een diep geluksgevoel. Je voelt je daardoor lekkerder in je vel en je slaapt beter, zodat je uitgerust opstaat. Ik schei eruit met schrijven. Toch maar eens mailen naar een oude vriend, die ik om ik-weet-niet-wat links heb laten liggen. ‘Sorry,’ zal ik mailen, ‘dat ik je zolang hebt laten wachten.’ Ik open de outlook en ontvang - is dat nou toeval of niet? - een bericht van de oude vriend met de titel: Zand erover. Nou breekt mijn klomp, maar de oude stok heeft zijn buigzaamheid weer teruggekregen. TeleurstellingenDatum: 24-08-2006Op een van mijn homepages stelde ik, dat je geen verwachtingen in het leven moet hebben, dat die je ongelukkig kunnen maken. Daar kwamen nogal wat reacties op. ‘Hoe kun je nu zonder verwachting leven?’ Nee, zei ik. Als je verwachtingen niet uitkomen, moet je je teleurstelling daarover maar weer zien te verwerken. ‘Maar verwachtingen maken het leven toch juist spannend?’ Die spanning zit tussen het hier-en-nu en de gedroomde toekomst. Een lading tussen twee polen. Je kunt ook in de droomwereld zelf leven. Maar dat is illusie, weten de meesten. Dan alleen maar in de realiteit leven? Ook dat is illusie, zeggen anderen. Met een leven zonder verwachtingen leef je niet zomaar in het nu, noch in een gedroomde toekomst en hou je jezelf ook niet op de been door de spanning tussen dit moment en de toekomst. In een leven zonder verwachtingen optimaliseer je de ervaring van het nu. Het nu is het enige moment dat telt. De vervulling hoeft niet op zich te laten wachten. Het nu biedt je aan zich geheel en al te laten vervullen. ‘Moet je dan ook niet vooruit kijken en plannen maken? Agenda’s zijn er niet voor niets. Je denkt na over wat je wilt gaan eten, waar je het gaat kopen en hoe laat je aan de bereiding ervan begint.’ Terwijl je daarmee bezig bent, ben je thuis of zit je in de auto. Het autorijden eist alle aandacht van je op. Het is niet anders: je zit erin, over kale wegen of in files. Je kunt je ergeren, maar je kunt je ook verbazen: over al die drukte, de techniek van het vehikel, de maatschappij. Of je geeft aandacht aan de manier waarop je zit of aan het interview op de radio. Alles van het leven komt op dit moment samengebald voorbij. Tot en met het ervaren van vermoeidheid en stijf worden van de rug. Dit is het verhevenste moment in je leven, je ervaart jezelf op de rand tussen volslagen gekte en distantie daarvan. Het is niet allemaal mooi, wat je op het moment tijdens de autorit ervaart en daarom droom je ervan hoe je thuis ontspannen op de bank zult zitten of dat je over een maand met vakantie gaat, of je droomt over de date van het aankomende weekend. De date windt je op, maar je vergeet intussen thuis de bloemen water te geven en dat is een gemiste kans. Het ene moment ervaar je intensiever dan het andere. Golfbewegingen binnen de ervaringen kennen hoge en lage amplitudes. Maar intussen ontstaat er wel een houding van aandacht. En dat is waar het uiteindelijk om gaat. Aandacht voor de dingen om je heen, voor anderen, de samenleving. Met het bevorderen van aandacht bloeit ook de liefde op. En wordt aandacht liefdevolle aandacht. Dan kan het bijna niet anders of de date wordt een succes. Je hoeft daarvoor geen verwachtingen te koesteren: de droom matcht zelden met de werkelijkheid, wat dan weer teleurstelling kan opleveren. Daarom zei ik, dat een leven vol verwachtingen het niet haalt bij een leven met liefdevolle aandacht, die elk moment tot expressie kan komen. Wat is er ook alweer fijn: o ja, in september verschijnt eindelijk mijn vertaling van de Su Wen. Wat nou? Toch een kick door een verwachting? Ja, zo is het. Ik schrijf dit stuk om mezelf iets te leren. Want als je dacht dat ik wijs was, heb je het mis. De ene persoon in mij is de betweter, de andere de luisteraar. Samen komen we er wel. Dan fluistert iemand mij in de oren: ‘Misschien kun je toch ook dromen koesteren, maar dan alleen vanuit liefdevolle aandacht voor het nu.’ Ja, vanuit liefdevolle aandacht voor het moment, want anders zul je bij niet vervulling van je dromen gedesillusioneerd raken. Een ander fluistert me toe: ‘Je kunt volgens mij wel een droom hebben, maar je moet dan met de grootste hartstocht aan de verwerkelijking ervan werken.’ Met dank aan de fluisteraars. ConflictenDatum: 11-08-2006Op een parkeerplaats rijdt een auto plotseling achteruit. Een man op de stoep wordt bijna aangereden, kan nog net met zijn hand op de kofferbak slaan en opzij springen. De auto stopt, de chauffeur stapt uit: ‘Kun je niet uitkijken, eikel?’ ‘Wat eikel. Kijk zelf uit of heb je liever een klap op je bek?’ Ze doen maar. Ze vechten het maar uit. Ik loop door naar de bakker. In mijn hoofd voer ik een totaal andere dialoog op. ‘Sorry, meneer,’ zou de chauffeur zeggen. ‘Stom van mij dat ik u niet zag. Sorry, hoor.’ ‘Sorry? Je moet beter uit je doppen kijken.’ ‘Ja, ik vind het heel vervelend dat ik u zo liet schrikken.’ ‘Nou ja, dat valt ook wel mee.’ ‘Ik wens u verder een goede dag en nogmaals mijn excuus.’ ‘Ach, zo erg was het nou ook allemaal weer niet.’ Twee opgeluchte mensen. Alledaagse conflicten in relaties en bij mensen die je lief zijn. Je zegt dingen uit kwaadheid. Tederheid slaat in agressie om. Je kwetst de ander harder dan je ooit voor jezelf mogelijk had gehouden. De escalatie gaat door tot het bittere eind. Complete oorlog. Dan bedenk je je. Er vindt totale omkering in je plaats, ook al ben je het met bepaalde uitspraken van de ander lang niet eens. Integendeel, je woede zou zo weer kunnen terugkeren als je goed tot je laat doordringen wat er allemaal tegen je wordt uitgekraamd. Maar mentaal en in je hart zet je je 180 graden om. De ander laat zich na kortere of langere tijd vertederen en er is basis om daarna echt met elkaar te communiceren. Je kruipt in de huid van de ander en probeert de aanvankelijk verkeerd gevallen woorden te begrijpen. Eigenlijk probeer je dan met een truc uit het conflict te raken. De grond voor de truc kan weliswaar toch uit welgemeende liefde voor de ander voortkomen. De truc is bedoeld om te verzoenen, maar van nature zijn we vechtjassen. Je wint het gevecht met een truc, want je wilt voordeel uit de verzoening putten. Je kunt vol agressie vechten of op een zachtere manier die veel doeltreffender blijkt. In de beoefening van de Chinese gevechtskunst taiji is er een techniek die ‘duwen-met-de-handen’ heet. Het komt erop neer dat je tegenover elkaar staande probeert de ander te overwinnen, zeg maar onderuit te halen en te vloeren. De techniek is toepasbaar in de omgang met elkaar in het alledaagse leven. De basisregel van de techniek luidt: jezelf opgeven en de ander volgen. Jezelf opgeven wil zeggen dat je al je eigen oordelen, meningen en gevoelens over die ander loslaat. De ander volgen betekent dat je (al is het maar voor enige momenten) niets anders doet dan de oordelen, meningen en gevoelens van de ander tot de jouwe te maken. Daardoor word je alert op de zwakte van de ander, waarvan je gebruik maakt om hem binnen de gelijkgestemde ruimte binnen te halen (in de gevechtskunst is dat: onderuit te halen). Er is geen vijand en geen vijandigheid meer. In menselijke verhoudingen is er dan vrede en harmonie. Je kunt weer door één deur. Binnen partnerrelaties kan het de slaapkamerdeur zijn die je binnengaat om de wederzijdse verzoening te bekronen. WaarderingDatum: 28-07-2006Hij schildert de mooiste portretten. Ook zijn teksten maken diepe indruk. Nee, hij wil daarover geen complimenten horen. Met blik en handgebaar wuift hij die af. Maar van de andere kant moppert hij als hij als zijn scheppingen aan de aandacht van anderen lijken te ontsnappen. En neem nou mijzelf. Niets zo leuk als mensen in het gastenboek schrijven dat de site mooi is en ze mij vertellen dat ze elke week benieuwd zijn naar de homepage. Toch voelt het een beetje gênant gewaardeerd te willen worden en ik troost me ermee dat er genoeg aan mezelf is wat niet om waardering vraagt. Ook maak ik mezelf wijs dat waardering willen krijgen niet per se ijdelheid is. Bij waardering gaat het erom dat er aandacht is. Je wilt samenstromen met de gevoelswereld van de ander. Bij ijdelheid wil je gezien worden zonder je om de ander te bekommeren. Waardering en ijdelheid verhouden zich als stromende rivieren door een landschap tegenover een kale berg in een troosteloze omgeving. Je wilt horen dat iemand van je houdt. Schouderklopjes en een aai over je bol moedigen je aan. Je wilt goed, lief en aardig worden gevonden worden, maar ook een beetje jezelf in je leefomgeving accentueren. Je eigen partij spelen in het concert. Waardering geeft sensatie, misschien door het samenvallen van oordelen van anderen met het beeld dat je van jezelf hebt. Ineens is er de welluidende harmonie. Waardering lijkt wel aangeboren zucht naar schoonheid. Zonder paraplu ontvang je de regen van complimenten, die je doorweken: ‘Leuk’ ‘Mooi’ ‘Fantastisch’ ‘Dat je dat kunt, heel bijzonder’. Wat blijft er van jezelf over als je elke vorm van waardering mist? De een wordt moedeloos. De ander voelt zich bevrijd en wordt één met de natuurlijke stromingen. Naamloos. Je bent er niet, omdat alles er is: de natuur, de seizoenen. Je bent daarin scheppend aanwezig. Het doet er niet toe of dat wat je schept wordt gezien, of het anderen iets doet of hen raakt om daardoor zelf geraakt te worden. Maar zo is het niet altijd. We zijn niet altijd dezelfde. Soms is de behoefte aan waardering weer groter. Met name in een fase waarin we minder worden geraakt door het mysterie van het leven. En toch..., en toch... wat zouden anderen van deze column vinden? Wie wil er nou geen aai over zijn bol? Niets zo lekker als dat. Oog hebben voor het mysterie van het leven kan altijd nog. Een midweek in GrijpskerkeDatum: 14-07-2006Deze keer vroeg ik een opa zijn vakantieverhaal te mogen publiceren. Op ontroerende wijze vertelt hij van een paar dagen Zeeland met zijn vierjarig kleinkind Nona. Als je met liefde en geduld een kind observeert, zie en hoor je ineens zoveel meer. Voorvallen en uitspraken die je anders ontgaan of als onbenulligheden van de hand doet, terwijl ze je als waarnemer een warm gevoel kunnen bezorgen. Een midweek in Grijpskerke Alweer een week geleden dat we met Nona naar Grijpskerke mee mochten! Zondagavond naar de Dijkmansstraat gehaald, begint voor Nona haar vijfdaagse vakantie. De eerste keer dat ze zolang zonder pappa, mamma en haar jongste broertje Vern is! Telefonisch vertelde ze oma eerder die dag enthousiast dat haar koffer al gepakt was! Bijna liep het toch anders dan gepland: midden in de nacht overgeven en 40.2 graden koorts! Wat was ze ziek, nèt voordat haar vakantie begon! Ze ijlde ook! Maar zelfs in die moeilijke ogenblikken laat ze je versteld staan! Als ze iets onverstaanbaars murmelde en wij vroegen wat ze bedoelde, zei ze: ‘...grapje!’ Van haar ziekte is de volgende morgen niet meer te merken dan het draaien van de wasmachine. Die maandagochtend zijn Nona en opa vroeger op dan oma. Voorlezen uit De kleurendief. Nona ontdekt tot haar verbazing dat de rug van het door haar uit de kast gehaalde, gebonden boek, kan bewegen! Eindelijk, om half twaalf, zijn de vrouwen klaar. Maar...: ‘Maar opa is nog met de pap!’ Voorbij Roosendaal wordt bij een pompstation de kaart van Nederland erbij gehaald. Hoe kom je in godsnaam in Grijpskerke? Oma is naar het toilet en achterin wordt opa naar de kaart gevraagd. Haar advies is helder en duidelijk: ‘Dan neem je dit paadje en dan dit paadje en dan kom je er!’ In een wegrestaurant: ‘Leuk toch op vakantie!,’ zegt opa, om haar enthousiasme te peilen. ‘Maar ook spannend waar we naar toe gaan!,’ is het wijze antwoord. ‘Wat lust jij, Nona?’ ‘Een tosti! En niet zo vet!’ (indachtig haar overgeven afgelopen nacht of zomaar een kreet?) Boven de bar heeft men een oranje WK-leeuw bevestigd. ‘Die leeuw lacht, omdat ie ons ziet!’ Echt een vraag van opa als hij wijst naar drie vlaggen en Nona vraagt waar de wind dan vandaan komt. Het antwoord is verrassend juist. Ook de Zeeuwse leeuw herkent ze als een leeuw! Maar het aantal poten van een paard blijft een moeilijk gegeven. Ze stapt op een paard in glas-in-lood af en telt de benen, waarbij ze het stukje staart tussen de benen ook meetelt. ‘Vijf!’ Het is een kleinschalige camping met veel gazons en enkele caravans, waarvan een enkele bemand. Onze caravan De Aalscholver valt reuze mee: een zithoek met tv, een eethoek, douche en toilet, verwarrend veel opbergruimte, warm en koud water en vier slaapplaatsen, waaronder een stapelbed! Slapen in het bovenste bed lijkt Nona het einde, maar de eerste nacht toch maar beneden denkend aan de afgelopen nacht. De grootste lol hebben de dames als oma haar vraagt of ze niet naar bed zullen gaan. Opa wordt met zijn eigen woorden op de hak genomen als Nona antwoord: ‘Hoe laat is het?’ En wat kan ze meehelpen! Ongevraagd is ze bezig alle vier de tuinstoelen te stapelen. ‘Ik moet nog één stoel opruimen en dan gaan we naar Veere hè?’ In een speelgoedwinkel in Veere bestijgt ze een realistisch hobbelpaard en moedigt haar paard luidruchtig aan: ‘Yi haah...yi haah...!’ Van pappa kreeg ze een dvd-spelertje mee om eigen filmpjes als van Sissi te bekijken. Het daarin voorkomende gokken met ‘kop of munt’ was haar niet helemaal duidelijk. Nu wel. Er zijn intussen heel wat schelpjes van eigenaar verwisseld. ‘Nona, weet je nog waar die leuke speeltuin was?’ ‘In Veere-land!,’ zegt ze alle nieuwe namen door elkaar schuddend. Jammergenoeg ontbrak het Nona aan speelgenoten deze vakantie. Elk kind onderweg op terras of in de speeltuin trok haar aandacht en benaderde ze met haar tactiek van ‘Hoe heet je? Ik heet Nona!’ Die contacten waren meestal kort, soms aardig, soms kwamen ze botweg niet tot stand. Zelfs ‘Wie heist du?’ werd gebezigd! Moet ook wel in overwegend door Duitsers veroverd Zeeland. In Domburg springt in een stille straat een meisje van zeven touwtje. Te weten dat het door ons meegenomen springtouw bijna geen moment rust werd gegund, alhoewel oneigenlijk gebruikt om boeven te vangen (opa) of paard (opa) te rijden. Touwtjespringen is nog te moeilijk. Maar contact met het springstertje wordt gelegd! Achteraf: ‘Het meisje vindt me lief!’ ‘Het is ook een lief meisje,’ zegt oma. Nona: ‘Dat kan je wel zien aan haar smoeltje!’ Of als ze in een friteszaak een, voor opa onder de gehoorgrens liggend, Spaans muziekje herkent: ‘Dat liedje ken ik! Voor één keertje dan een frietje met kroket voor de dames. Als alternatief voor koffie kiest Nona een half verscholen pakje drank in de vitrine, Caprisonne genaamd! Zelfs haar pappa en mamma hebben daar achteraf nog nooit van gehoord, totdat haar vader Joeri zich realiseert dat daar op tv reclame voor wordt gemaakt! Achter ons zitten twee dames aan eenzelfde verderfelijke maaltijd. ‘Waarom hebben zij een groot vorkje en wij een kleine?,’ vraagt Nona zich verbaasd en terecht hardop af. In een versje van oma over prinses Esmeralda komen drie trouwgegadigden voor. De derde heette Hans. ‘Sommigen zeggen ook driede!,’ merkt Nona op. ‘Niemand mag de blote billen van oma zien hè? Alleen opa en ik!’ ‘Nee, op water kan je niet lopen, toch?’ ‘Jezus wel!,’ weet Nona. Vrijdag wordt de auto door Nona (op schoot bij opa) weer voor de caravan gereden om alle spullen in te proppen. Geladen het terrein afrijden richting uitgang gebeurt ook door Nona achter het stuur. Als we stoppen om de sleutel in te leveren, vraagt ze zich verbaasd af waarom we stoppen. Ze had zo wel naar Eindhoven willen doorrijden. Op terugreis naar Eindhoven doen we Middelburg aan. In een modewinkel waar Nona vol bewondering riem voor riem, uit een tros, door haar handen liet glijden, gaf ze opa de opdracht twee dezelfde aan te wijzen! We dachten een rondvaartboot te nemen, maar tot drie uur geparkeerd aan de andere kant van de stad is dat niet haalbaar. Voor de afvaartplaats staand een teleurstelling voor Nona. ‘We zouden toch een ritje gaan maken op de boot!’ Opa heeft een voorstel: hij gaat de auto halen en vlakbij de rondvaartboot parkeren! Dat is net te doen. ‘Ben je wel eens in een boot geweest Nona?’ ‘Toen ik nog jong was, 1 jaar, toen ging ik met pappa en mamma in de boot, maar dat ben ik vergeten!’ Ze is lief, maar ook kan het gebeuren dat je totaal onverwacht van Nona een schep modderzand op de kop krijgt, dat ze om een tweede kippenbout vraagt en die pardoes op de grond gooit, of dat ze je als ze braaf de tuin sproeit, zich omdraait en je in je goeie kleren nat spuit! Weer thuis wil ze erbij zijn in de keuken als oma haar best doet iets te brouwen voor de ouders Josette en Joeri die haar straks komen ophalen. Als ze de sla en de broccoli gewassen heeft, vraagt Nona zich af wat ze nou eens kan doen en ijverig begint ze de kraan te poetsen. VerdrietDatum: 01-07-2006‘Jullie mogen wel binnenkomen, hoor,’ zei de moeder van Joep tegen Anna en haar vriendinnetjes. Ze hadden van hun zakgeld ieder een roos voor haar gekocht. ‘Willen jullie Joep nog eens zien?’ Joep lag dood in zijn bed. Plotseling gestorven tijdens het ravotten van jongens onder elkaar. Huilend kwam Anna thuis en kroop bij haar moeder op schoot. Hortend en stotend vertelde ze dat de lippen en nagels van Joep blauw waren. Moeten achterlaten van wat bij het leven hoorde, maakt verdrietig. Je handen grijpen naar wat nog warm is, maar tasten in de leegte. Achterlaten van wat je als waardevol en mooi hebt ervaren, geeft verdriet. De wijzen kunnen me nog meer vertellen: dat loslaten je vrijmaakt! Dat kan op dieper of hoger niveau van menselijk functioneren waar zijn, aan de oppervlakte van het leven stroomt de emotie over je heen als een persoonlijke watersnoodramp. Ook kunnen er boeken en handleidingen verschijnen over de betekenis van het nu en het leven in het nu, je eigen historie is het veilige bed waar je uitstapt om een stukje toekomst vorm te geven. Je kruipt er vol vertrouwen uit, wetend dat het je ’s avonds weer de verlangde geborgenheid geeft. Leven lijkt niet anders dan het steeds verder uitbouwen van eigen historie. Je doet een greep in de zachte toekomst en kneedt daar historie van. Maar door de dood van Joep kan zijn moeder zich alleen nog vasthouden aan een nu nog warme, maar resoluut afgebroken historie en bestaan haar dromen over de toekomst van de elfjarige jongen uit herinneringen aan die dromen. Van de week werd de hoogbejaarde oma van mijn buurvrouw begraven. Ze had er veel verdriet van. Oma was als een zus voor haar, vertelde ze. Van wat eens zo echt was, bleef nu alleen de herinnering over. ‘We nemen afscheid van Roza,’ prevelde de oude priester aan het vers gedolven graf. Maar niemand had het lef de kist met touwen in de kuil te laten zakken, het gestorven lijf werkelijk los te laten. Er zijn twee soorten herinneringen. Herinneringen uit het verleden die wreed en zoet kunnen zijn. En herinneringen aan nog niet verwerkelijkte dromen. Beide kunnen je met weemoed vervullen. Je hebt het leven niet in de hand. De dingen lopen anders dan je had verwacht. Je daarbij weten neer te leggen vraagt levenskunst waarvoor geen examen is af te leggen, omdat die vaardigheid alweer is achterhaald bij elke volgende nieuwe en onverwachte situatie. Kunnen we de emoties maar niet liever in vrijheid door ons heen laten stromen en de herinneringen koesteren zonder ze los te laten? LachenDatum: 16-06-2006‘Mag ik in de ogen van uw hondje spuiten?,’ vraagt een man in een reclamespot aan een argeloze vrouw met haar troeteldier. We moeten erom lachen. Wij lachen, maar anderen kunnen er niet om lachen en zijn geneigd de dierenbescherming te bellen. Er zijn lachers en niet-lachers. Een lacher ziet tegelijkertijd de ‘wrede’ spuiter en de hondenbezitster die angstig haar beestje aan de riem wegtrekt. Waarom moet ik lachen als ik in de De helaasheid der dingen van Dimitri Verhulst lees: ‘Aan de hoofdingang stond gelukkig een kankerpatiënt, die hebben meestal sigaretten bij de hand.’ Er staan twee beelden, die eigenlijk niet met elkaar zijn te verzoenen, haaks op elkaar. De gelijktijdigheid ervan wekt de lachlust op, als je tenminste beide beelden tot je laat doordringen en niet een ervan uitdooft door ingesleten kennis of ingebakken moraal. Kunnen lachen is voor soepele geesten. Kun je het ene spoor niet met het andere bij elkaar brengen, dan trekt men een sikkeneurig gezicht In het centrum van Amsterdam viel ik voor een drukke tramhalte languit over de rails. ‘Heb je je bezeerd?,’ vroeg mijn vrouw bezorgd. ‘Nee.’ Daarna proestte ze het uit en ik niet minder. De vernederende val en al die mensen die zich aan het voorval vergaapten. Ook bij zelfspot twee sporen die op elkaar botsen wat zich in lachen ontlaadt. Tante Greetje vroeg na de ziekenzalving onmiddellijk haar handtasje en hield dat met haar klamme handen stevig vast. Die zou ze niet achterlaten, mompelde ze over de bleke lippen, alles moest mee, naar boven. Toen stonden we er met tranen bij. Nu lachen we erom. De tijd is er overheen gegaan. Je blijft niet treuren. Toch hoeft er niet al te lange tijd tussen te zitten. Mijn zwager had een zeer zwaar sterfbed. Hij lag werkelijk te creperen. Maar na zijn laatste adem dronken we naast het nog warme lijk koffie en aten gebak, omdat zijn broer jarig was. De spanning was gebroken. De pas gestorvene leek op te leven door het lachen van zijn familie, die hem maandenlang dagelijks had bijgestaan. Maar zouden anderen in eenzelfde situatie ook kunnen lachen? In Peking dromden mensen bijeen toen een politieagent een jongen op een podium afranselde. Elke slag met een stok op de rug leverde een nieuw lachsalvo op. Dat heb ik van die Chinezen nooit begrepen. Ik vond het op dat moment barbaars en eigenlijk nog steeds, maar als ik eraan denk moet ik stiekem lachen. Nu pas laat ik de twee verschillende sporen van stokslagen en de reactie van de omstanders samenvallen. Te weten dat je over enige tijd met de gebeurtenissen kunt lachen, geeft troost in tijden dat het leven zwaar valt. Rigide mensen en groepen hebben moeite met lachen, blijven eensporig. Dat maakt hen in de omgang wel eens lastig. Maar als je goed kijkt, kun je ook daar weer om lachen. De smaak van de kurkDatum: 04-06-2006Het is een fraaie lentedag. De wandeling vermoeit dan wel het lichaam, maar verfrist en ze zuivert van spokenissen in het hoofd en van trubbels van het hart. Op het terras is nog een tafeltje vrij. De grotere tafel met druk pratende gasten naast me neem ik maar op de koop toe. ‘Of die wijn naar de kurk smaakt, moet je mij niet vragen,’ zegt een van de heren, die het dichtst achter me zit. ‘Vraag het aan haar. Zij is de wijnkenner.’ Waarom aan háár, vraag ik me af. De smaak van de eerste slok wijn bevalt je of niet. De serveerster wordt erbij geroepen, of liever gewenkt met een knip van de vingers. Serviel als ze is, neemt ze op haar dienblad alle glazen mee terug. Ook de glazen waaraan nog niet is genipt. Als ze even later terugkomt, geeft ze toe dat de wijn naar kurk smaakt. De wijnkenner kijkt triomfantelijk rond. Ze heeft gescoord. De rest van het gezelschap scoort slecht: ze kunnen niet proeven en vertrouwen meer op de smaakpapillen van een ander dan die van zichzelf. Die vrouw staat bij hen hoog in aanzien. De man dicht bij mijn oor is geneigd zijn verhalen op te smukken met het vermelden van beroepsnamen van de personen over wie hij vertelt. In al zijn gebabbel wemelt het van advocaten, notarissen en ook de apotheker komt voorbij. Waarom noemt hij toch steeds die beroepsnaam erbij als hij het over iemand heeft? Waarom doen mensen dat? Is het een poging bij de luisteraar ontzag af te dwingen? Moet je je zelf dan optillen aan de kwalificatie van anderen? ‘Een van mijn kennissen, een huisarts....’ Dat doet het ook goed: tot mijn kennissenkring behoren medische beroepsbeoefenaars. Wat is een arts meer dan een automonteur? Toch hoor ik niet: ‘een collega van me, automonteur...’ O, beweeg jij je in die kringen? ‘Laatst sprak ik een cardioloog,’ doet het veel beter. De serveerster wordt met hard klikkende vingers ‘geknipt’. Zou meneer in het ziekenhuis ook de voorbijkomende neuroloog ‘knippen’, als hij zo’n last van hoofdpijn heeft? Zou het jezelf optillen aan een waanbeeld dat bepaalde beroepsbeoefenaren hoger aanzien hebben, camouflage van eigen zwakte zijn? Misschien is het sterker voor jezelf toe te geven dat je maar een onbenullig wezen bent, weliswaar met eigen smaakpapillen voor wat dan ook. Dat las ik in een essay van een vriend van me die romanschrijver is... O jee, begin ik nou ook al? Ik wenk zo vriendelijk mogelijk de serveerster en bestel een glas wijn. Smaakt prima. Zou ik de vrouwelijke wijnkenner daar in het gezelschap durven vragen om hem voor mij te keuren? Want misschien smaakt hij toch naar kurk. OphemelenDatum: 19-05-2006Een vriend vertelde dat hij bij een nieuwe tandarts op bezoek was geweest. Hij kreeg te horen dat het erop leek dat hij zijn gebit door een paardenhoefsmid had laten behandelen. Het gebit zou naar de filistijnen zijn geholpen. ‘We zullen nog wel zien wat er van te maken is.’ Ik herinner me ook nog de therapeut die commentaar leverde op mijn vroegere therapeut die helaas was overleden. Die had zich vooral op het versterken van de nieren gericht. Dat vond de nieuwe therapeut wel heel erg eenzijdig benaderd. Hij sneerde nog dat het begrijpelijk was dat die therapeut zelf vroegtijdig was gestorven. Door het afkatten van collega’s doe je hen geen recht. Bovendien wordt de patiënt onzeker, wat in de meeste gevallen voor het genezingsproces ook niet bevorderlijk is. Heel anders verliep het contact met een nieuwe financieel adviseur. Hij stelde zichzelf voor door te vermelden, dat hij jarenlang bij een beleggingsmaatschappij had gewerkt en er steeds meer voor ging voelen mensen persoonlijk te adviseren. Dan vervolgde hij met complimenten te maken over zijn voorganger en diens voorganger die ik ook nog kende. Hij benadrukte hun goede eigenschappen en kwaliteit van werken. De nieuwe adviseur boezemde daardoor vertrouwen in. Hij hoefde zich niet groot te maken door anderen van zich af te trappen, waardoor hijzelf een treetje hoger zou komen te staan. Ik kan nu twee kanten op met mijn betoog. Het kan gaan over de moraal van de beroepsbeoefenaar. Maar ik kan ook doorgaan met het verschijnsel van elkaar ophemelen dan wel afkatten. Ik kies voor het laatste. Dan kan ik er zelf ook nog wat van opsteken. Het vraagt enige creativiteit om in een grijze muis positieve eigenschappen te zien. Maar plotseling blijkt het muizenvelletje zacht te zijn, heel zacht en teer. Het spreekt gevoelens in je aan waar je tevoren niet mee vertrouwd was. Je zou daar wel iets van willen hebben. Maar zover is het nog niet met je. Je kunt er aan werken. Die blaaskaak zou zijn grote mond eens moeten leren houden. Waarom eigenlijk? Wat hij te vertellen heeft is niet altijd onzin. Hij brengt het met veel bravoure, maar bij nadere kennismaking blijkt dat hij een klein hartje heeft. Het kleine en grote houden elkaar in evenwicht. Dat hij anders is dan ik, spreekt vanzelf. Dat maakt de communicatie kleurrijker. Degene die mij nu met mijn gemijmer afkat, heeft misschien wel gelijk. Of ga ik nu te ver in het ophemelen van de ander? SpontaniteitDatum: 02-05-2006Mijn directeur zou een grote zaal vol gasten toespreken. Omdat het een lange zit zou worden, ging ik nog even naar het toilet en opende de deur. ‘O, o, pardon,’ zei ik en sloeg de deur weer gauw dicht. Mijn directeur met witte onderbroek op de knieën riep me nog angstig toe: ‘Bezet, bezet.’ Met hoogrode kleur liep hij me in de garderobe tegemoet. Hij wist zich geen raad. Tot overmaat van ramp sloot zijn gulp niet meer, de rits was lam. Er restten nog een paar minuten voor hij het podium op moest. Ik vroeg de receptioniste om een veiligheidsspeld. Hij zelf is nogal onhandig, vertelde ik haar. Wie van ons beide zou de gulp sluiten? Als zij het deed, zou ze in verlegenheid worden gebracht, zei ze blozend. Dus probeerde ik achter de balie het pak in onberispelijke staat te repareren. Je kunt niet met half geopende gulp voor een publiek staan. Dat is onfatsoenlijk. Stel je voor dat de speld zou loslaten? Dan sta je helemaal voor aap. Niemand zou meer luisteren, maar geobsedeerd zijn door de belachelijke situatie. Zo kun je ook ineens ontredderd zijn als je in een groep bepaald aanzien geniet en men dan ontdekt dat het prijskaartje van je colbert in je nek bungelt. Je wordt van een gerespecteerd persoon in één klap tot lachwekkend figuur gedegradeerd. Je valt van je troon. Eigenlijk zijn die ervaringen van grote betekenis om van je ingeroest of stroperig zelfbeeld af te komen. Het harnas valt van je lijf: iedereen ziet je mager karkas. Uiterlijk vertoon is afgepeld, de façade onttakeld. Kaal en naakt. Wat zijn we meer? Zonder roem of eer, dat is bevrijdend. Niets meer hoeven ophouden. Verlost van eigen gewichtigdoenerij. Worden als een dier in de natuur. Eerlijk, open en vooral bevrijd. Rustig meedeinen op de golvende ritmen binnen de natuurlijke omgeving. Je woorden ontdaan van humbug en zuiver als de geur van bloemen, die openbloeien en na verloop van tijd weer vergaan. Spontaan gedrag zonder spanning en stress. Zou dat niet mooi zijn? Heel mooi. Te mooi om waar te zijn. BekaktheidDatum: 21-04-2006In een tweedehands kledingzaakje vraagt de verkoopster aan een dame of dat bloesje niet iets voor háár is. ‘O nee, niets voor mij.’ Minachtend kijkt ze de verkoopster aan. Wat denkt die wel? Mevrouw staat met een bekakt stemmetje een partij dik te doen. Is langer dan een halfuur bezig om uit de rekken iets naar haar gading te zoeken. Zo onopvallend mogelijk bekijkt ze eerst schielijk het prijskaartje. Uiteindelijk vindt ze een bloes die haar wel bevalt. Maar die kost toch nog 25 euro. Ze vraagt haar somber uitziende oude moeder die ze op een stoel heeft neergezet of ze bij haar wat geld kan lenen, want ze heeft toevallig niet zoveel bij zich. Ik laat mijn vrouw, die ook op zoek is naar mooie spullen, in de winkel achter en zoek in de drukke straat een stil café op. Bekaktheid, wat is dat? Praten met een abnormale stem, kapsones hebben, zich beter voordoen dan wie je feitelijk bent, snoeven. Bekakte mensen zijn verwaand, hooghartig, doen opgeblazen en uit de hoogte. Nog een graadje erger en ze worden arrogant, hautain, hoogmoedig en zoeken naar eer. Eenmaal op dat niveau zitten we in de sfeer van de moraal. Zo erg is het nu ook weer niet met de bekakten. Zij spelen een spelletje en menen anderen voor de gek te kunnen houden. Ze meten zich een manier aan om hun zwakte te verhullen. Of zou die zwakte niet worden onderkend? Die vrouw zal in eigen kring vertellen dat ze een bloes van een duur merk heeft gekocht en daarvan de oorspronkelijke prijs noemen. Of ze snoeft dat ze zo handig is die dure kleding toch voor een appel en een ei te hebben gekocht. Bekakte en bescheten mensen smeren zich vol met kak in de waan er beter uit te zien, maar voor de buitenstaanders maken ze zich belachelijk. Toch geeft de bekakte dame me een les. Ze is een spiegel voor mezelf. Wie ben ik dan helemaal? Ik mag me natuurlijk wel uiterlijk verzorgen en regelmatig naar de kapper gaan. Het gaat er meer om hoe ik me voordoe. Vaak wel als een betweter, opgetuigd met opvattingen van anderen, filosofen, psychologen en al die knappe koppen die zo mooi in boeken kunnen beschrijven hoe het leven in elkaar zit. Wat blijft er van me over als ik daar allemaal afstand van doe? Een golfje in een grote zee. Even was het er en het is weer weg zoals alle andere golfjes. Toch ben ik er niet zeker van dat deze mening uit mijn eigen diepste is voortgesproten. De cappuccino is hier verrukkelijk, kon het maar zo blijven. InlevingDatum: 08-04-2006Een jong, hardwerkend echtpaar heeft een bedrijf aan huis. Zij doet de administratie en klantenafhandeling. Hij is edelsmid en maakt sieraden in goud en zilver. Het bedrijf is een goudmijntje, maar ze moeten er keihard voor werken, vaak ’s avonds nog en in het weekend. Ook de vakanties zijn er de laatste jaren bij ingeschoten. Voor het huishoudelijk werk hebben ze een werkster, die daarbij op de drie kleine kinderen past. Met z’n allen halverwege de ochtend koffie drinken zit er nog net in. Dan gaat de telefoon over. Voordat de vrouw opneemt, controleert ze eerst wie het is. Een klant kan immers een zeurpiet met nodeloze langdurige gesprekken zijn of iemand met groter zakelijk belang. Deze keer geen van beiden. Het is een oude vriend die elders in het land door de stad loopt. Man en vrouw kijken elkaar even bedenkelijk aan. Ze weten al hoe laat het is. De vrouw maakt uiteindelijk toch maar contact en hoort aan, dat het lopen door de straat voor de beller toch maar verloren tijd is. Dus even gezellig bijkletsen, dacht hij zo. (Kennelijk ontmoet hij intussen bekenden op straat. Die kan hij maar kort aanspreken want hij belt, buiten de stad, hoort ze hem zeggen). Of ze geen afspraak kunnen maken om eens uitvoeriger bij te babbelen. Hem komt vanavond wel uit. De vrouw geeft aan, dat ze het momenteel erg druk hebben en nauwelijks met hun werk voor vandaag klaar kunnen komen. Nee, dat begrijpt hij wel. Alleen maar even op de borrel en misschien nog wat eten. ‘Ja maar, er zijn haastklussen.’ ‘Ach, ik ben zo weer weg.’ En dan de ervaring dat het altijd nachtwerk met hem wordt. Ze is kordaat, er wordt geen afspraak gemaakt. ‘Heeft hij nou niet in de gaten dat hij zichzelf uitnodigt, terwijl we het hartstikke druk hebben?’ De ouders kussen de kinderen en keren na deze door het telefoongesprek toch al iets te lange pauze naar hun werkruimte terug. Een enkele maal hoor je aan de telefoon de vraag of het gesprek gelegen komt. Ja natuurlijk, zeg je dan, wetend dat de beller je respecteert en je de ruimte laat eigen tijd volgens plan in te vullen. Deze vorm van bescheidenheid, je inleven in de situatie van de ander, lijkt een nieuwe deugd in onze hectische samenleving. Gun je je ondanks drukke bezigheden de tijd toch een afspraak voor een bezoek te maken, dan kun je je afvragen of een gesprek over zin en onzin van de hectiek niet zinvol zou zijn. Van de andere kant wil je ook wel eens, als tegenhanger van al het dagelijks geploeter, gewoon eens nutteloos praten, lachen en geinen. Want wat doe ik op dit moment eigenlijk anders dan een beetje babbelen op mijn site. Wie neemt met zijn overvolle programma’s de tijd om dit gemijmer te lezen? BedisselenDatum: 24-03-2006Het urenlang politoeren van de antieke tafel wekt de eetlust op. Ik was mijn handen en begeef me naar de Poort van Cleve voor een lunch. De gastvrouw kent me van de afgelopen dagen en vraagt vriendelijk wat het dit keer zal zijn. Een omelet met spek. Het spek wel meegebakken, voeg ik eraan toe. Ze kijkt bedenkelijk, maar zal in de keuken vragen of dat wel kan. Even later komt ze terug met de boodschap van de kok dat door het spek mee te bakken de omelet te zout van smaak wordt. Wat kan ik anders dan me erbij neerleggen? Hoeveel eieren met gebakken spek heb ik mijn leven lang al niet op? Mijn moeder gaf ze lang geleden mee als ik met de trein naar de legerplaats terugkeerde. Tijdens de studiejaren was niets zo lekker als op je kamer spek en eieren in flink wat boter in de pan te laten sudderen. Van de geuren alleen al kikkerde je op na die langdurige hoorcolleges. Zou nu ineens de smaak te zout worden? Waarom zijn anderen geneigd te bepalen wat beter voor me is? Natuurlijk, de kok is vakdeskundige, maar ik ben ervaringsdeskundige. Vindt de kok zijn mening belangrijker dan de mijne? Naast vakdeskundigheid heb ik ook vaak met betweterigheid van de ander te maken. Die bedisselzucht is nog erger. Nee joh, dat kun je beter zo doen! Waarom wil men zo graag de eigen visie aan mij opdringen en voegt de ander zich niet soepel naar die van mij? Beste kok, niets zo prettig als in de omgang met elkaar aanvoelen wat de ander wil en je door de voorkeur van de ander te laten leiden. Het plezier van de ander wordt je eigen plezier dat nog groter is dan de zaak waar het om gaat. Waarom zou je de ander in de positie dwingen zijn eigen visie en opvattingen te moeten verdedigen of te rechtvaardigen? ‘O, denk jij zo?,’ had je kunnen zeggen, ‘zo had ik het nog niet bekeken.’ De ander voelt zich daardoor niet alleen vereerd, maar door inleving wordt je blik verruimd en neemt je plooibaarheid toe. Daar komt de gastvrouw: het spek is meegebakken. Dat bedoel ik nou. De plooibare kok heeft zich bedacht. Dat wordt smullen. WachtenDatum: 23-02-2006Een neef van me vertelde over wat hij doormaakte tijdens het afwachten van de uitslag van een sollicitatiegesprek. Zijn buik spande zich samen, zei hij, zijn hart sloeg sneller, het bloed stroomde met woeste golven door zijn lijf, in zijn hoofd was hij alleen nog maar druk bezig met het wikken en wegen van kansen op een goede dan wel slechte uitslag. Twee dagen van wachten kropen tergend langzaam voorbij. Intussen was hij nauwelijks in staat zijn normale werk te doen. Wachten, afwachten speelt zich in een beperkt gedeelte van de geest af. De aandacht is volledig in beslag genomen door de spanning tussen het hier en nu met het daar en het verwachte telefoontje. Er bestaat niet meer dan dat. Het is als met een puist ergens op het lijf, zeg op de neus. De rest van het lichaam speelt nu geen enkele rol meer. Je loopt naar de brievenbus om de krant op te halen, maar je beseft niet dat je benen hebt en longen om te ademen. Het is de neus die zich beweegt. De neus met een voor het ogenblik niet ervaren lichaam om zich heen. Erger is de wachttijd bij het sterven van geliefde, vriend of familielid. Je wacht op de verschrikking van het moment van de laatste adem en hoopt dat het nog even zal duren en misschien wel op een wonder. Tegelijk verlang je naar het moment dat het erge voorbij is en je voelt je schuldig. Bij het definitieve moment stort verdriet zich over je uit en ver weg in jezelf ervaar je een soort opluchting. Het wachten is verscheurend door de tweesporige emoties. Je zou wensen dat de spanning van het wachten in een ruimere ervaring van diepe rust kon worden opgenomen. De rust die je nooit in de steek liet, maar juist op dit moment wel. Wat ik kan doen is tijdens het wachten mijn aandacht van de spanning af te leiden naar de bodem van mijn bestaan. Als een bliksemafleider naar de aarde. In- en uitademen, heel dicht bij mijn lichaam blijven en vandaaruit mijn plaats op de aarde en de kosmos, ervaren van nietigheid en betrekkelijkheid. Als ik eenmaal zover ben, giert ineens het bloed weer door mijn lijf en word ik weer met mijn neus op de feiten gedrukt en wacht ik met zweet in de handen de uitslag van het bericht af. Incasseren van kritiekDatum: 13-02-2006De schilder was zelf aanwezig op een tentoonstelling van zijn werk. Men waarschuwde me ervoor dat hij het wel prettig vond als zijn werk werd gewaardeerd, maar dat hij van minder positieve opmerkingen depressief zou raken. Ik hield rekening met de waarschuwing. Waarschijnlijk omdat ik kon invoelen hoe dat moet zijn. De een heeft meer last om kritiek te verwerken en in positieve zin te gebruiken dan de ander. Toch vraag je je af of kritiek je niet verder zou kunnen helpen. Je zou er eigenlijk alleen maar dankbaar om moeten zijn. Maar de verdediger in mezelf vraagt zich af of die ander in staat is tot een oordeel van werk, waarvoor ik hard heb moeten ploeteren. Kan bijvoorbeeld een Nederlander met alleen een diploma Spaans op havo-niveau een oordeel vellen over uitspraak en zinsbouw van een rasechte Spanjaard? We tobben met het incasseren van kritiek. Misschien is het zinvoller om de criticaster maar gewoon gelijk te geven. In een oosterse vechtsport leerde ik de kracht van de aanvaller te gebruiken. Je wendt de energie van die kracht aan om zelf sterker uit de bus te komen. Je kunt niet luisteren, hoor ik, terwijl ik van mening ben dat ik heel goed heb geluisterd. Mijn luistervaardigheid is kennelijk niet goed overgekomen. In plaats van de aanval met tegenkracht te pareren is het effectiever de opmerking ter harte te nemen en blijk te geven dat mijn openheid naar de ander toch onvolkomen was. Grote kans dat de ander zegt: ‘Nu ja, zo erg bedoel ik het nu ook weer niet.’ Kritiek is een aantasting van het beeld dat je van jezelf hebt. Dit zelfbeeld heeft de neiging vaste contouren te krijgen. Maar een zelfbeeld is van nature als een wolk aan de hemel en verandert voortdurend van vorm. Kritiek is als de wind die het wolkenpatroon doet variëren. Soms zijn de stormen zo hevig, dat de wolk geheel wordt opgelost. Je bent dan niets meer dan een enkele watermolecuul, die alle kanten op kan: een wolk worden, regendruppel, dauw, ijzel of sneeuw. Alles is mogelijk, de wereld staat voor je open. Je hoeft niet langer krampachtig het beeld van je zelf op te houden. Je leeft ontspannen en zonder angst. Kon ik dat maar. Het is makkelijker over incasseren van kritiek te filosoferen dan je zelf af te bouwen tot een schijnbaar onbenullige watermolecuul. Niet kennen van eigen gedragDatum: 04-02-2006Vanmorgen moest ik me bij de Christelijke Mutualiteit aanmelden. Ik wenste de drie dames achter de balie een goedemorgen en vroeg bij wie ik terecht kon. De middelste, meest gebekte van hen verwees me, zonder terug te groeten, naar de wachtzaal, die met een hoog schot van de balie was afgescheiden. Ze zei dat ze nu bezig waren met hun werk en dat men mij wel zou waarschuwen, als ik aan de beurt was. Verbaasd nam ik plaats op een van de lege stoelen en hoorde aan hoe de dames verder kwebbelden. Zelf zou ik hebben gezegd: ‘Goedemorgen, meneer. Ach, als u het niet vervelend vindt, zou u dan nog even willen plaatsnemen. We zullen u zo gauw mogelijk roepen.’ Na enige tijd rinkelde er een belletje. Luidruchtig vroeg ik of dat voor mij was bestemd. Dat werd met een bits ja beantwoord. Nogmaals voor de balie vroeg ik bij ik mocht plaatsnemen. Adelaar vangt botDatum: 19-01-2006We zijn de eersten. Even, voordat de andere gasten van de leesclub arriveren, de sfeer proeven in een huis waar we nooit zijn geweest. De heer des huizes nodigt ons hartelijk uit nog even op ons gemak in de fauteuils in het zitgedeelte van de ruime woonkamer plaats te nemen. Er staat een box met een pop onder een deken. We kennen dat: die oppasdagen van een kleinkind. Ook hier dat huiselijk geluk dat grootouders ten deel valt. De bel gaat. Jammer. De leden van de leesclub druppelen binnen. Ze zetten zich aan de lange tafel in het andere gedeelte van de woonkamer. Op onze hoek zitten de enige koffiedrinkers. Mieke en Francine wisselen hun ervaringen van de afgelopen maanden uit. Beiden zijn nu in hun herstelperiode. De meesten hebben Een adelaar vangt vliegen voor zich liggen. Het is stil. Eric popelt om het gesprek te openen. Hij heeft het boek helemaal uitgelezen en vond het een saai boek. (Bats! De toon is gezet). Hij mist een bourgondische sfeer in boek. Hoe ik er toe kom, vraagt hij, zo’n dik boek te schrijven. Ik vertel dat ik enkele jaren geleden van mijn zoon Mark voor mijn verjaardag een site had gekregen. Die moest worden ingevuld. Dat werden aanvankelijk teksten over dagelijkse ervaringen met studenten. Na mijn pensionnering ben ik met beschrijvingen van alledaagse belevenissen doorgegaan, waaruit dit boek is voortgekomen. Nee, ik ben geen schrijver met buitenissige ervaringen. Ook geen seks in mijn boek. Het gaat om verinnerlijking van kleine, soms onbenullige voorvallen. ‘Jullie leven kennelijk niet bourgondisch daar in het noorden.’ (Wat zou hij daar toch mee bedoelen?). We hebben het over het verschil van leven en omgaan met elkaar in de Vlaamse Kempen en in Nederland. Waarom we hier zijn gaan wonen? In het boek komen ook veel namen voor. Het lijkt alsof ik heb geprobeerd zoveel mogelijk mensen in het boek te proppen, hoor ik een groepslid. ‘O nee, ik probeerde juist de namen zoveel mogelijk te vermijden.’ (Ik herinner me dat mijn broer Frans na lezing van het boek schreef: ‘Heb het boek met plezier gelezen. Eerlijk gezegd de eerste vijftig pagina’s, die over schoolperikelen gaan, met iets minder plezier. Te veel vreemden, te veel namen die voor mij blijkbaar niet gaan leven. Je vraagt je dan wel af,’ schreef hij, ‘of buitenstaanders, die onze familie niet kennen, hetzelfde bezwaar hebben tegen de overige driehonderd pagina’s als ik tegen de eerste vijftig heb’. Misschien hebben ze dus wel gelijk. Van de andere kant denk ik dat het noemen van veel namen wel meer voorkomt bij boeken in dagboekstijl). Waar ik zelf vandaan kom? Van boven de grote rivieren. Die streek wordt met calvinistisch aangeduid. Of ik ook calvinist ben. Nee, katholiek. Ja, dat weet Laurens zich vanuit het boek te herinneren: mijn veelvuldig kerkbezoek. Het viel hem daarbij op dat mensen in de kerk meezingen. Dat zul je hier niet gauw hebben. (Nee, breek me de bek niet open. Met kerstmis zingt het koortje voor in de kerk de meest bekende kerstliedjes, terwijl het kerkvolk de lippen stijf op elkaar houdt, wat ik van bourgondieërs niet zou verwachten). Over kerk gesproken: in de abdij worden de oorspronkelijke Latijnse liederen in het Nederlands gezongen. Dat is toch verschrikkelijk, vindt Eric. Sommige woorden in het boek verstaat men niet in de Kempen, zoals blaag van een journalist, door de tuin rausen. Een ander merkt op dat het boek net zo saai is als een dia-avondje waarbij je in slaap valt. Je moet voor je fatsoen blijven kijken en daarom ook verder doorgaan met lezen, hoewel dat toch een hele opgave is. Enkelen bekennen dat ze het niet hebben uitgelezen. (Ik wacht op een tegenbeweging binnen de algehele stemming, maar die zit wrikvast, lijkt het wel). ‘Maar het is wel goed geschreven,’ zegt iemand. (Toch iets positiefs). Ik zou wel een sigaartje willen opsteken. De gastvrouw heeft er geen bezwaar tegen. Anderen vinden het heel juist, dat ik toestemming vraag. Je kunt er immers last van hebben. (Maar het is wel lekker, ik kan er echt van genieten). ‘Zo’n boek kan nooit een bestseller worden,’ hoor ik. ‘Hoe komt een uitgever erbij een dergelijk boek uit te geven? Die zijn toch kritisch. Hoe groot is de oplage eigenlijk?’ ‘Een paar honderd exemplaren,’ zeg ik, ‘meer niet.’ (Dat het nauwelijks is verkocht, zeg ik er maar niet bij. Dat is olie op het vuur). ‘Er staan teveel nietszeggende dialogen in,’ zegt de gastvrouw. ‘Lees er eens een voor,’ vraag ik. Ze slaat het boek willekeurig open en haar oog valt op een passage over een ontmoeting met een jongen in de trein op weg naar school. We praten over mijn aanstaande pensioen. ‘Met vervroegd pensioen?,’ vraagt de jongen. ‘Nee, met echt pensioen.’ ‘O,’ zegt hij. De trein stopt in Tilburg. Op het perron kijk ik om me heen waar mijn gesprekspartner blijft. Nergens meer te zien. (Voor mij is dit drama). ‘Je moet tussen de regels door kunnen lezen,’ zeg ik. ‘Waarom erbij vertellen, dat ik me door dit plotseling afgebroken contact ineens ervaar dat ik er nu al niet meer bijhoor. Ik kijk op het perron verdwaasd om me heen en ben teleurgesteld: de jongen, met wie ik even zo vertrouwelijk praatte, is nergens meer te zien. Door hem maakt niet alleen hij, maar maken ook alle andere studenten zich uit de voeten, nu al.’ We gaan er niet dieper op in. In onze gevoelens zitten we op verschillend spoor. Nou ja, eigenlijk zit er, hoor ik, geen emotie in het boek. Naar mijn idee zit het boordevol emotie. (Tere gevoelens: alleen al bij het idee dat een kleinkind zou kunnen sterven sta ik als opa vooraan in het tranendal. Van de andere kant ook agressie, maar dat is ook gevoel. Als een jongen op een brommer dichtbij me in mijn oor schreeuwt, beschrijf ik ergens: ‘Ik schrik me rot. "Lul, eikel," schreeuw ik. Hij balt zijn vuist naast zich, onwetend dat een plotselinge adrenalinestoot meer krachten oproept dan hem lief zal zijn.’ Als Nienke haar huilende dochter naar bed brengt, vraag ik me af hoe ik mijn eigen kinderen vroeger heb kunnen laten huilen. ‘Niemand ziet dat ik naar boven ga en mijn kleindochter troostende woorden toespreek. Even is ze rustig en dan begint het weer, met gestrekte armpjes en benen. "Het komt allemaal goed, vrouwtje, heus het komt allemaal goed." In haar diepste afgrond is ze het mooist, las ik vanmorgen in de gedichtenbundel.’ Bijna elke bladzijde bevat toch die gevoeligheden. Er komt niet van een toelichting te geven). Francine vraagt wat ze nu eigenlijk willen. Dat ze laatst een verhaal over haar dochter in het Davidsfondsblaadje had geschreven. Dat ze toen de hele leesclub over zich heen had gehad (op mij na). ‘En nu zien jullie te weinig gevoel?’ Ja, dat was weer te veel. En in het boek te weinig. Mieke zegt dat ze het verhaal over Francines dochter juist heel erg heeft gewaardeerd. Waarom toch zo spaarzaam met het uitdrukken van gevoelens omgaan? Of ik het niet erg vindt dat er zoveel kritiek komt. ‘O. Nee, hoor. Ik heb een olifantenhuid. Die krijg je als je docent bent geweest.’ (Bovendien word je als docent ook eigenwijs en ga je anders met kritiek om. Meer in de zin dat het jammer voor de leden is dat ze weinig oog hebben voor gevoeligheden die kennelijk cultuurbepaald zijn). ‘Dan nog eens wat: er blijkt helemaal geen affectie naar Mieke toe. Ik geef aan dat er een voortdurende bekommernis om haar is. (Ik denk aan het late thuiskomen, terwijl Mieke slaapt. Ik doe alles om haar niet wakker te maken. Is dat geen tederheid? Of is het bourgondisch met een half zatte kop haar in het diepst van de nacht het hof te maken?). Mieke moet toegeven dat ze in het boek niet wordt beschreven zoals ze zich werkelijk voelt. Alsof ze daarin een andere persoon is. We gaan er niet op door. Waarom geen ontroerende natuurbeschrijvingen zoals een zonsondergang, oppert Laurens. (Wat schreef Frans me ook al weer? ‘Knap zijn de beschrijvingen van landschappen tot café-interieurs.’ Zou het zin hebben een stukje voor te lezen dat toevallig op de achterflap staat? Het heeft niet veel zin, maar ik doe het toch). ‘Het was een rustige, ontspannen dag. We gaan naar huis. Mieke wil zelf rijden. Tot wederzijds genoegen. In het zuiden daalt de zon achter de stoom blazende fabriekspijpen in Geertruidenberg. De Bergse Maas en de met bosschages omrande wielen lichten zilverend in het avondlicht op. Een dik wolkendek schuift van het westen uit over Nederland. Morgen zal het gaan regenen.’ Mijn stem hapert. De subtiele emotie van dit fragment raakt me weer opnieuw. Of zou het woord wielen typisch Hollands zijn? Men zal toch niet aan autowielen denken? De gastvrouw schenkt mijn glas nog eens bij. Dat zal hij nodig hebben in deze voor hem toch wel zware bijeenkomst, moet ze denken. Laurens aan de andere zijde van de lange tafel geeft toe dat hij onderweg vanuit Limburg toch heeft getobd met het probleem dat bij deze boekbespreking de auteur zelf aanwezig was. Waarom? Guus kan wel tegen een stootje. Waarom zou Laurens dat denken, vraag ik me af. Het is een openheid die ik waardeer en in de leesclub niet vreemd is. Ik herinner me de boekbespreking over de biografie van André Baillon, waarbij ook de auteur aanwezig was. Ook toen waren de niet-vleiende opmerkingen niet van de lucht. Wel herinner ik me ook dat de leesclub het verslag daarvan niet zo waardeerde. Maar als je kritiek geeft, moet je toch ook kritiek kunnen ontvangen? Ik neem nog een nootje. Mieke en ik moeten gaan. We moeten morgen vroeg op. We nemen afscheid. Thuis lees ik toch nog eens het commentaar van Frans door. ‘Met dit boek leg je je hebben en houden op tafel: dit is Guus Martens. Daar is moed voor nodig en vakmanschap. Daar bewonder ik je om.’ Daarover is het niet gegaan vanavond. Dat zijn toch ook aspecten die bij een bespreking zouden kunnen horen, zeker nu de auteur er zelf bij was. Nu ja, het was een gezellige avond. Je leert elkaar in cultuurverschillen beter kennen. Een sleufervaringDatum: 04-01-2006
Kerstuitje in RuurloDatum: 18-12-2005Hark! The harold-angels sing, Glory to the newborn King; Peace on earth and mercy mild, God and sinners reconciled. De stemmen van twee nog jonge zangeressen galmen onder begeleiding van een gitarist door de raadzaal van Kasteel Vorden nabij Ruurlo in de Gelderse Achterhoek. ![]() Het gedempte licht, het stemmige interieur en vooral de kerstliederen maken me week. De zaal is vrijwel leeg. Rupert en ik zijn achterin op een rood pluchen bank neergestreken. Mieke en Marlous zitten aan de andere zijde van de grote deur op antieke stoelen. De glühwein aan de geïmproviseerde bar in de kelder heeft me roezig gemaakt. Het is pauze. De anderen gaan nu liever de overige kamers en zalen van het kasteel bezoeken. Ze zijn ingericht door verkopers van antiek, sieraden, kleding en verrassende delicatessen. Alleen blijf ik in de nu verlaten zaal achter en droom weg. Gisterenmorgen bracht Mieke me het overlijdensbericht van mijn uitgever. Waarschijnlijk zijn hart waarmee hij al langer tobde. Over een uur zou de crematie plaatsvinden. Dat zou ik niet meer redden. Ik keek het raam uit. Dikke mist over de velden in halfschemer. We reden naar Rupert en Marlous voor het jaarlijkse kerstuitstapje, dit jaar naar Ruurlo. We dronken koffie. De vrouwen vertelden elkaar in de keuken hun geheimen. Rupert en ik praatten over wat daartoe in de salon aanleiding gaf. Hij liet me het interview met hem over zijn boek de Seniorcode lezen. Een positief verhaal. Geen gekanker. ‘Kankeren is dodelijk,’ zei ik, ‘ook letterlijk, van kankeren krijg je kanker.’ Hij was het niet met me eens en vond het te algemeen gesteld. ‘Is de koffie nog niet klaar?,’ riep hij naar de keuken. ‘Hee, denk eraan, hè.’ Vrouwen opjagen als ze even onder elkaar zijn, konden wij mannen maar beter niet doen. Marlous reed. Ze rijdt graag. Wij geen van allen. Door het dorp, langs landerijen met paarden in de mist waarboven een waterige zon en door bossen met vaag getekende boomkruinen. Waarom blijven we niet hier? ‘Rij ik te hard, Mieke?’ ‘Ik dacht net: we gaan zo opstijgen,’ antwoordde ze. Om haar angsten te ontladen vertelde ze dat de kleine Julia met sinterklaas zo leuk op de cadeaus bleef reageren. ‘Ach, dat was wel een leuke dag. "Ik weet niet zeker," had Julia gezegd, "maar ik denk dat Zwarte Piet Mariken was (haar crèchebegeleidster uit Suriname), maar ja, ’t zal wel niet," had ze er zachtjes aan toegevoegd. We hadden het over liefde en de perikelen ervan. ‘De vragen van de liefde zijn ondoorgrondelijk. Die kunnen een schaap laten gloeien,’ zei Rupert, zich een film herinnerend. ‘Als oud hout gaat branden, is het moeilijk blussen,’ zei Mieke, zich een van haar vaders gezegden herinnerend. Rupert vertelde dat twee lezers de briefwisseling tussen hem en mij over zelfkennis hadden gelezen. Die waren er zeer door geroerd. Reden om ermee door te gaan. Marlous tuurde achter het stuur ontspannen over de weg. We naderden Grave, waar Rupert en Marlous hun eerste huwelijksjaren sleten en Rupert op de schaakclub zat. ‘Nou moet ik naar die aardappelzak thuis,’ had een van de leden eens gezegd. Hij was slager en nam altijd twee halve hanen mee. De schaakstukken waren er vet van geworden. We reden het stadje binnen om daar tegenover de markt het nieuwe huis van Mark en Nienke te bekijken. Er waren twee schilders bezig. We bewonderden het hele huis met als laatste de zeventiende eeuwse kelder met muren die een oude historie vertelden. Mark en Nienke zoeken huizen met een verleden, uitgerijpte huizen in oude stadjes. Met de hele club gingen we op zoek naar het café, waaraan Rupert en Marlous zo’n prettige herinneringen hadden uit de tijd dat ze hier woonden. Het bleek een woonhuis geworden. Toen maar terug naar de markt met de bruine café’s. ![]() Mark had brochures meegenomen voor de aan te schaffen kachel in de huiskamer en stenen voor de vloer in de kinderspeelkamer. Hoe meer keuzemogelijkheden des te moeilijker kiezen. Julia en Guusje speelden intussen rustig aan tafel. Met Rupert tegenover me sprak ik af dat ik hem de inleidende tekst over het manuscript Su Wen zou opsturen, waarmee hij voor mij een andere uitgever zou benaderen. Julia maakte intussen een tekening voor Mieke. Een cirkel met krassen erin. Het deed me herinneren aan het boek Krassen op het tafelblad. Mark kende het boek, zei hij en het was het laatste boek dat hij ooit heeft gelezen, lachte hij. Wijsheid komt niet uit boeken alleen. Mieke vertelde, dat Anna van haar site over dierenleed samen met haar vriendin een Engelse versie had gemaakt. Dat de meisjes van tien en dertien jaar zich voor de fouten erin hadden geëxcuseerd: Mabe there are faults in it. Dat moet maybe zijn had Mieke gezegd. Nee, hoor, had de juffrouw op school gezegd: het is mabe en zo stond het ook in haar schrift. Dat ze even later vanuit haar kamer naar beneden schreeuwde: "Jullie hebben gelijk, er moet een y tussen." We namen afscheid van de jonge familie en stapten de auto in, richting Ruurlo. ‘Wie weet er nog een onderwerp voor mijn homepage?,’ vroeg ik de anderen onderweg. ‘Over de levensinstelling, dat je alles mooi of niet mooi kunt vinden of dat je langs kleurrijke paden of meteen naar je einddoel gaat,’ stelde Mieke voor. Ik schreef het in mijn aantekenboekje op. Rupert had het over een collega die zich zelf in de hoogte plaatste door hèm klein te maken. We walgden gezamenlijk van zo’n mentaliteit. Alles in de maatschappij is op macht en prestatie gericht. Verschrikkelijk. ‘Alles?,’ vroeg Rupert zich af. Maar ook was het af en toe stil in de auto. ‘Het is net of we op weg zijn naar het doel. Maar dit is het doel al. Dus moeten we nu al lol maken,’ lachte Mieke. Marlous zei, dat rechts van ons de IJssel moest stromen. ‘Ja, heel mooi,’ zei ik, bang dat ze mee zou kijken. ‘Het hotel waar we naar toe gaan, bestaat al vanaf 1870,’ leidde ik haar aandacht af. ‘Als het maar niet muf is, zoals toen een keer in Nijmegen,’ lachten de vrouwen. Het bleek een antiek, wit gebouw met een moderne aanbouw. Mieke, die ook van historie houdt, had juist in het oude gedeelte een kamer willen hebben. ![]() De kamer van de aanbouw had een saai uitzicht op een werkloods. ‘Zo gebeurt het altijd,’ reageerde ik op haar misnoegen onder het uitpakken van mijn tas om daarna het café beneden te bezoeken. De anderen kwamen ook. Marlous vroeg Mieke wat ze bij haar afscheid op het werk eigenlijk allemaal had gehad? Tussen veel wijn en kaarsen ook boeken, een over nee leren zeggen (‘maar Guus vindt dat je ook ja moet kunnen zeggen’) en Er komt een vrouw bij de dokter. Marlous vertelde over een oude vriendin, die pijn van anderen in haar eigen lichaam voelt. Ze liep er nu voor bij de dokter, want de toestand was soms onhoudbaar. ‘Ze heeft het nooit gehad, maar sinds een familiebezoek in Indonesië heeft ze er last van.’ We dronken wijn en spraken voor elkaar de voorkeursseizoenen uit. Rupert hield van de zomer, waarvoor dorst hebben zo typerend is. Zelf noemde ik de lente met zijn hoopvolle uitstraling. ![]() Mieke koos voor herfst met mist: buiten gaat het tekeer en binnen is het rustig, zei ze. Marlous gaf ook de voorkeur aan herfst, maar dan met mooi weer. Voor Mieke was dat niks. ’s Ochtends zon kon nog wel, maar die moest vooral niet ’s middags zo fel in de huiskamer schijnen. ‘Als je altijd druk bent,’ zei Marlous ineens, ‘voel je in de herfst verstilling.’ ‘"Zou je daar iets meer over willen zeggen," zou mister Rogers zeggen,’ opperde Rupert. Volgens Rogers moet je van de overkantbedoelingen uitgaan, lichtte hij toe. Te vaak neem je jezelf mee in het gesprek. Dus: "Zou het zo kunnen zijn dat...?"’ Voor het diner gingen we het dorp in voor tandpasta, een cakeschaal voor de komende visite bij Marlous thuis, een agenda voor Mieke, ook al hoeft ze niet meer te werken (alsof ze geen afspraken meer zou kunnen maken). Rupert stelde voor ergens maar eens een fles wijn te gaan drinken. ‘Jammer,’zei Mieke, ‘dat ze ons in het bijgebouw laten zitten. Op het internet zag het er zo riant uit.’ ‘Maar we kunnen wel in bad,’ troostte Rupert haar vriendschappelijk. Het hotelrestaurant was in kerstsfeer versierd. Op de achtergrond kerstliederen uit de boxen. Op de kaart lokten mij de schuimige fazantensoep, sauté de cerf en noisette exquise met hazelnotenijs. Tijdens het eten spraken we over de hoge gevoeligheidsgraad van jonge mensen en dat ze nogal gauw in de stress kunnen schieten. Over schrijven. Robert schrijft wel mooi, maar je hebt geen contact met de tekst, vond Rupert. Mieke vond dat hij wel goed schrijft, maar dat hij zijn kruit niet in de eerste alinea’s zou moeten verschieten. Een dagboek. Daar voelde Mieke wel voor. Ik stelde voor al je belevenissen voor jezelf onbelemmerd neer te schrijven. Dat corrigeren nog altijd kon. Nee, direct opschrijven wat je aan anderen kwijt wil, vonden de disgenoten. We zaten in de afdeling waar gerookt mocht worden. Wij waren er de enigen, maar de kerstversiering was prachtig en mijn fazantensoep verrukkelijk. De anderen hadden een koud voorgerecht. ![]() ‘Lekker fris, hè. Het is altijd zo moeilijk iets te kiezen wat fris is...,’ zei Rupert. ‘We lijken wel een stel ouwe meuten in het bejaardenhuis.Als ik die kouwe kledder op heb, moet ik iets warms.’ Hij verlangde toen al naar de warmte van de sambucca bij de koffie. Mieke zag mij schrijven en moest lachen. ‘Als ze die column lezen, denken ze dat het hier een vrolijke boel was. Maar ze weten niet, hoe het hart intussen bloedt.’ Bij het grand dessert hikte ze tegen het piepkleine koffiekaatje aan. Ze zou zich geweld moet aandoen om het naar binnen te werken. Mieke en Marlous gingen na het eten vast naar boven. Rupert en ik namen nog een cointreau in de lounge , die met takken vuurdoorn op de tafeltjes was opgesierd. We hadden het over hoegenaamd niets. En het prettige was, dat dat ook niet hoefde. In de raadzaal van het Vordens kasteel stemt de gitarist zijn gitaar voor het volgende optreden van de twee zangeressen. ![]() Voor ze me weer in mijn gemoed aanspreken, sta ik op en zoek door kasteelgangen en -kamers waar de anderen zijn. Door het zijraam zie ik nog juist de gestalten van de kwelende zangeressen in het tegenlicht van het halfschemer buiten. Miekes afscheidDatum: 23-11-2005Mieke droomde dat de kleine blonde Julia zwart geverfd haar had met dread-locks erin, die op watten leken. Het was geen gezicht. We staan op. Op mijn kamer doet Mieke haar oefeningen op de mat en ik op de behandeltafel. Ze is weer aan het afvallen en ze hoeft nooit meer vroeg op, zegt ze met spijt in haar stem. Of misschien doet ze dat toch een of tweemaal per week om zes uur. Want niets fijner dan de stille ochtend. ![]() Ze gaat de deur uit om, na alle rugperikelen van de afgelopen maanden, therapeutisch te wandelen wat intussen een aangename bezigheid is geworden. Ik maak mijn ontbijt klaar. De deurbel gaat. Zo vroeg? Toch geen politie zeker zoals we al eerder meemaakten om te controleren of we als buitenlanders werkelijk in dit huis woonden? Het is een vrouw voor een behandeling. Helemaal vergeten. ‘Geen probleem, hoor,’ zegt ze opgewekt. We maken een nieuwe afspraak. Mieke komt intussen terug. De vriendelijke vrouw wenst haar een leuke afscheidsreceptie vanmiddag. ‘Leuk en niet leuk,’ zegt Mieke. ‘Niet meer verplicht hoeven werken, maar daarnaast het loslaten van collega’s met wie je jaren bent omgegaan.’ Aan de ontbijttafel ligt post voor haar. Een zelfgemaakt boekje van een collega. ‘... daarom dit kleine aandenken om je te laten weten hoeveel indruk je op me gemaakt hebt.’ Het regent, maar mijn wandeling moet ook doorgaan. Deze keer op medisch voorschrift om van mijn eigen rugproblemen te herstellen. In de kleine wereld onder de paraplu met de blik naar beneden houdt Miekes afscheid me bezig, alsof ik zelf weer afscheid van het werk neem, nu al enkele jaren geleden. Kunnen anderen zich wel indenken wat zoiets betekent? Toch sta je verbaasd dat sommigen dat wel doen, meestal vrouwen. Die verrassende invoeling. Mieke vroeg of ik haar wilde helpen d’r haar op voor haarzelf lastige plaatsen te kleuren. Ze las intussen een sms-je van een nichtje. ‘...geniet van je vrije tijd...’ Tegen de middag dost Mieke zich uit voor de receptie. Ze komt op mijn kamer en vraagt of dat jasje op de nieuwe rok eigenlijk wel staat. Meestal zeg ik dat ze er fantastisch uitziet. Ze merkt mijn ingehouden aarzeling. Jasje uit. Het is een wisselen van blouses in verschillende kleuren en van verschillende jasjes. Ze is niet tevreden. Het moet perfect zijn. Het wordt een wollig jasje met een roze laag uitgesneden bloes. Toch weer fantastisch. Ze rijdt liever zelf. ‘Hoe voelt het de laatste rit naar je werk?’ ‘Een beetje zenuwachtig.’ ‘Dat jasje stond je echt niet goed.’ Nee, tuttig, vindt ze zelf. Ze houdt er niet van in het middelpunt te staan en is blij dat ze haar afscheid met nog twee andere collega’s viert. Meer dan gewoonlijk passeert ze andere auto’s, weet herhaaldelijk het claxon te vinden en haalt tussendoor nog een cd van Amalia uit het hoesje. Ze bouwt haar eigen vertrouwde sfeer op of het nu thuis is of in de auto. Farouk had zich op het werk verbaasd. ‘Kan niet geloven dat jij weggaat. Ziet nog zo jong uit. Jij bent te jonge vrouw om te gaan,’ had hij gezegd. Dat ze weggaat, dringt nog niet helemaal door, mijmert ze. ‘Je beseft soms niet, dat het is zoals het is.’ Liefst zou ze maandagmorgen weer de deur achter zich dichttrekken. ‘Nou allee, vrachtwagen.’ ‘Als er maar niet van die harde muziek is.’ ‘Dan doe ik daar wat aan. Het volume bepalen we zelf,’ zegt ze dapper. Het is druk rond Breda. Het is grauw weer. De avond lijkt al in te vallen. ‘Dit is echt herfst. Daar hou ik van.’ ![]() In de Oranjeriezaal van café Oncle Jean wachten Mark, Nienke en de kleine Julia ons op. Achter hen staat Wilma, ook al prachtig gekleed om afscheid te nemen. De twee fraai met rozenblaadjes ingepakte cloches op zilveren schalen zijn een cadeau van Mark en Nienke. Die kist met natuurzuivere sappen en jams hoort er ook bij. Kleine Guusje hebben ze thuis gelaten. Net een jaar, lief, maar bij zo’n gelegenheid als deze niet al te gemakkelijk. Op die leeftijd kunnen ze hun emoties niet met woorden kwijt. Zijn ze of innemend of agressief. Wat ze toch tegen haar moeders demente oma krijste, waarop oma totaal onverwacht uitschreeuwde: ‘Hou toch je smoel, joh.’ Woorden die, toen ze nog helder was, nooit zou gebruiken. ![]() Net voor de eerste bezoekers de zaal betreden, komen Barbara, Kees en Anna binnen. Ze helpen Mieke met het uitpakken van het nieuwe zilverkleurige senseo-apparaat. Anna heeft voor haar oma op de computer een kaart ontworpen: een foto van haarzelf als lachend tienermeisje tegen een rode achtergrond met blauwe bloemen met daarin de tekst ‘Lieve oma, geniet maar lekker van je vrije tijd.’ Even ben ik het fototoestel in mijn hand vergeten. ![]() De drie vrouwen staan op een rij om kussen en hartelijke woorden in ontvangst te nemen. Pas een seconde na het drukken op de knop van het digitale toestel flitst het. Net te laat om het gekozen beeld vast te leggen. Staat er precies iemand voor Miekes hoofd. Dat gaat zo niet. Ik berg het toestel in de hoes op en leg het op de cadeautafel. De rij bij de toegangsdeur naar de zaal zwelt aan. Plastic tassen met cadeautjes en veel bloemen. Hee, daar staat Tonny met een fraai nieuwe kapsel. Zwaaien. In het geduldige tempo waarmee Mieke de gasten aanspreekt, is ze nog lang niet aan de beurt. Ze zal na afloop ‘kapot’ zijn. De aandacht voor elke nu oud-collega kost veel inspanning. Elfriede, de personeelschef duwt me een wegwerptoestsel in handen en vraagt onweerstaanbaar of ik alle gasten die voor Mieke komen, wil ‘knippen.’ Weg is ze weer met haar weelderig krullende haardos. ![]() De zaal loopt vol. Mark haalt voor mij een glas rode wijn. Hij blijft gastheer in welk gezelschap we ook vertoeven. Zijn mobiel rinkelt. Het is Gerard, Nienkes vader, die speciaal naar Breda komt om de receptie op video vast te leggen. Hij is de weg in de stad kwijtgeraakt. Mark gaat hem tegemoet. Tussen de gasten uit de werksfeer laten zich in de lange rij onverwacht enkele familieleden zien. Zal ze straks begroeten. Nu moet ik foto’s maken op het wegwerpapparaat. Elke kus leg ik vast. ![]() Het rolletje blijkt tekort voor de meer dan honderd gasten, die worden verwacht. Ik geef het opgelucht aan Elfriede terug. Ze duwt me een ander in de hand. Het geroezemoes in de zaal neemt toe. Mark is met Gerard teruggekomen en brengt me een nieuw glas wijn. Julia kleurt ongestoord aan een tafel een kleurplaat in. Ze raakt niet afgeleid. Alsof ze op de crèche zit met rumoerige kinderen om zich heen. Onder de fraaie kroonluchters blijft de sigaren- en sigarettenrook zacht bewegend hangen. Zeker nu al een vol uur gaat Mieke door met het ontvangen van de gasten. De tafel achter haar raakt overvol en de vloer rond de tafelpoot ligt bezaaid met de nieuwste geschenken. Miekes broer Robert is met een bos witte rozen uit de rij gestapt. ‘Denk je dat ik daar nog langer blijf staan.’ We steken een sigaar op. ‘Wil ze dit wel?,’ vraagt hij zich af. ‘Zo in het middelpunt?’ ![]() Achter in de zaal staat een blonde man achter de microfoon, Miekes en Wilma’s directe manager. Moedig steekt hij onder zwaar geroezemoes toch maar van wal en hoopt dat de stilte rond hem naar de zaal uitdeint. Hij probeert de aandacht te vangen. Hoe krijg je zo’n zaal stil als de drank al begint te vloeien? Niet met: ‘Graag maak ik van de gelegenheid gebruik...’ Je zou iets geks moeten zeggen, zo dat mensen denken: wat krijgen we nou? Maar ook weer niet al te uitdagend. ‘Aan het begin van deze seksparty...’ zou maar net door de beugel van goed fatsoen kunnen, maar de meesten zouden wel hun oren spitsen. Elise staat naast me. We luisteren met aandacht hoe de werkgever Mieke, die samen met Wilma gevraagd is voor de spreker te komen staan, in het zonnetje zal zetten. ‘In de uitnodiging staat treffend beschreven dat werken voor een deel prettig is en voor een ander deel moedig doorstaan...’ Over die formulering hebben we thuis even moeten nadenken, maar we vonden dat het moest kunnen. Naast iets wat negatief zou kunnen klinken, moet je gewoon iets positiefs zeggen, iets wat een werkgever streelt. ‘Met beiden heb ik gesprekken gevoerd...’ Kunnen ze daar voor in de zaal niet even hun mond houden? Het gaat toch om Mieke en Wilma nu. Hou je smoel, zou oma zeggen. ‘... het ging daarbij over collegialiteit, en sfeer, van het elkaar groeten op de gang tot iets voor elkaar over hebben...’ Wilma zou hij met slagwerk willen vergelijken. ‘Let op,’ zeg ik tegen Elise, ‘Mieke met een viool.’ ‘Mieke is voor mij een instrument met veel gevoel en harmonie. Ik denk aan een viool. Een instrument waarbij dissonanten het meeste opvallen. Je kunt er een mooie zingende toon mee voortbrengen, hamonieën spelen en soms een klein stukje pizzicato: een klein prikje om de aandacht op iets te vestigen. Mieke is degene die je direct opmerkzaam maakt op scherpe randjes in de omgang tussen mensen en die waarde hecht aan een mooie klank. Bij Mieke denk ik aan passie, zoals in zigeunermuziek...’ Zou ze nu zelf ook een brok in de keel voelen? Vast niet, ze is nog te veel verhit van het ontvangen van de bezoekers. ‘...het ga jullie goed.’ Er wordt om het hardst geklapt. Het afscheid kan niet meer stuk. ![]() Mieke, Wilma en Riki, de derde vrouw die afscheid neemt, moeten nu in het midden van de zaal gaan staan. Wat is dat, dat gevoel in mijn keel als ik zo naar haar kijk? Niet alleen een trigger van mijn eigen afscheid op school, toen Mieke via de kinderen mij het portret van Anna cadeau gaf? Elfriede komt met een derde fototoestel aan. Weg brok. Aan de slag. Werken. Gatver, dat nu net een trekharmonica begint met de weemoedige melodie van Het kleine café aan de haven. Nog zo’n trigger. Het koortje zet het refrein in. Met Elise en Mark sta ik bij de cadeautafel. Ze zingen het refrein mee: Na zoveel jaren komt dan nu het afscheid een lach en traan zie ik op je gezicht... Goed luisteren naar de tekst van het koor: Edux lijkt verlaten, we hebben het in de gaten Jullie afscheid doet ons best wat pijn. Voor elk van de drie vrouwen een couplet. Met de meeste aandacht wil ik horen hoe Mieke wordt bezongen. De groepen met kinderen die kwamen en gingen, ze doet nu de deur achter hen dicht. Jarenlang hoorde ik haar verhalen over het gedrag van de kinderen tijdens het testen op school of kantoor. ‘Schrijf het op,’ zei ik meermaals, ‘daar zit een boek in.’ Maar ze bewaart de ervaringen liever in haar hart. Ik geloof daar wel aan, maar het hart doet de herinneringen inkrimpen, dan weer uitvergroten en wat het niet langer wil, vergeten. Een boek ligt er, muurvast. ‘Vindt Mieke het nou leuk,’ vraagt iemand, ‘dat ze weggaat?’ ‘Dubbel,’ zeg ik. Haar afscheid luidt een nieuwe levensfase in die weer een volgend stapje naar de ouderdom leidt. Het lied is afgelopen. Mieke komt bij ons staan. ‘Ik ben moe,’ zegt ze. ‘O, die bloemen allemaal.’ Haar oud-directeur spreekt haar aan. Ik ga naar de familietafel. ‘Opa, hoe laat is het,’ vraagt Anna. ‘Half zeven. Moet je naar bed,?’ plaag ik haar. ‘O nee.’ ‘Vind je het leuk hier?’ ‘Ja, dat er zoveel mensen zijn en dat ik iedereen weer zie. Ik wil niet dat het gauw afgelopen is.’ ‘Kent u me nog?,’ hoor ik een stem achter me. ‘Ja, een beetje,’ lieg ik. De vrouw noemt haar naam. De moeder van Boudewijn. Nu weet ik het weer helemaal. Enkele jaren geleden kwam hij bij me thuis voor een beroepskeuzegesprek. Hij werkte toen in een friettent, kan ik de moeder vertellen. Toevallig las ik dat gisteren in oude verslagen. ‘Hij is zo blij dat hij toen op het pad is gezet.’ Door hem te prijzen in zijn kwaliteiten streel ik de moeder zichtbaar. De receptie loopt ten einde. Elfriede doet pogingen de overgebleven bezoekers naar het café van Oncle Jean te loodsen. ‘Jij kunt beter bij mij blijven slapen,’ stelt Elise voor. ‘Nee joh, ik ben niet zat.’ ‘Net zei je nog dat je zo zat als een pinneke was.’ ‘Dat is een uitdrukking van Rupert om aan te geven dat je het naar je zin hebt.’ Elise blijft aandringen. ‘Mieke kan je morgen toch bij me ophalen.’ ‘O nee, ik kan haar niet alleen in het donker laten thuiskomen en alle cadeaus en bloemen uit de auto laten sjouwen. Ik ga met haar mee. Vond je het een leuk feestje?’ vraag ik Mieke die vermoeid achter de tafel staat. ‘Tot tranens toe bewogen?’ ‘O ja.’ Wilma slaat haar arm over me heen. ‘En zie ik je nou nooit meer?’ ‘Je nodigt ons toch zeker wel eens uit? We slaan het aanbod om bij Robert erwtensoep te eten af. Mieke rijdt zelf. Feilloos in het donker de stad uit, de autoweg op, de stilte van de late avond in. ‘Onverwacht zoveel belangstelling.’ ‘Het is toch rot, dat je er niet meer bij hoort.’ Ik schrik van mijn gebrek aan subtiliteit. En dat terwijl de emoties deze avond zo overvloedig op en neer golfden. Niet alleen door de toespraak van de manager en de liedteksten. We tellen uit balorigheid de kussen die Mieke op één avond heeft moeten uitdelen: 660 in totaal. BroederschapDatum: 14-11-2005Wat is broederschap? Wat er overblijft als er stilte tussen broers is, als zij geen dingen samen doen, als ze elkaar niet zien, als onverhoopt een van hen de anderen zou ontvallen. Instincten van broers vloeien samen en opereren als één vanwege hun overeenkomende lichaamscellen, die het substraat voor een altijd aanwezig fluïdum tussen hen vormen. Van deze abstracte filosofie naar de alledaagse werkelijkheid: met excuses voor de wat langer uitgevallen column van deze week: Broederschap, een ontmoeting tussen drie broers rond de zeventig. ‘Het is een plataan,’ zegt Fons. Ach ja, nu ziet Gijs het ook, de geschilferde bast. ‘Maar moeten er dan geen bolletjes aan hangen?’ ‘Nee, dat hoeft niet. Zal wel te maken hebben met mannelijke en vrouwelijke bomen.’ Al lopen beide broers tegen de zeventig, Fons blijft zijn oudere broer en is hem altijd in praktische kennis vooruit gebleven. De wat jongere Tomas is onder het tafeltje gedoken, komt weer boven, houdt met beide handen de tafelrand vast en zegt zonder er trots op te zijn: ‘Hij beweegt niet meer.’ ‘Hoe heb je dat nou gedaan?,’ vraagt Gijs verbaasd. ‘Zag ik je een dikke sigarenpeuk uit de asbak halen om die onder een van de poten te stoppen?’ ‘Nee,’ zegt Fons, ‘er zit een stelschroef onder de poot.’ De drie broers hebben voor vandaag in Breda afgesproken, zijn op een pleintje voor een Mexicaans restaurant neergestreken en profiteren van een late zomers aandoende herfstzon. In de rust van het kruispunt van verkeersvrije straten. De vierde stoel is leeg. ‘Veronderstel dat onze vader daar nu zou zitten,’ vraagt Gijs zich hardop af. ‘Hoe zou het gesprek dan verlopen?’ Vandaag zou de vader van de drie broers honderd jaar zijn geworden. Om die dag te gedenken zitten ze daar. Hun beide zussen wensten hen vanuit Spanje een gezellige dag toe. Om de reistijd vanuit Eindhoven, Den Haag en Westmalle voor hen drieën zo kort mogelijk te houden troffen ze elkaar vanmorgen in Breda, in café Den Beierd. Het was er niet druk en Gijs, die dacht wel weer de eerste te zullen zijn, kon op zijn gemak een tafeltje voor drie personen uitzoeken. Voorzichtig om zijn gekwetste rug niet te belasten trok hij zijn jas uit, hing hem over de rugleuning en ging langzaam zitten. In de hoek bij het raam keken zijn broers meewarig naar zijn stuntelig doen en laten. Gijs lachte erom en voegde zich bij hen. Ze hadden al een kop koffie op. Met een royaal gebaar haalde Fons als oudste en een soort reserve-vader een doos exquise sigaren uit zijn tas te voorschijn. De walm haalde vader Casper in hun midden. Maar hun taal zou hij niet begrijpen, de taal van offset- en laserprinter, computergebruik en google. Tomas deed niet mee met de rokerij. Hij stelde zijn broers voor buiten te gaan zitten. Gijs was bang dat het voor zijn rug te fris zou zijn. Daar moest Tomas dan maar genoegen meenemen. Hij besefte dat hij voor het leven de jongste zou blijven. Fons pakte uit zijn tas op de grond een dikke envelop en reikte die met geveinsde nonchalance aan Gijs over. Er zat een nieuw exemplaar van het familieblad in. Op de voorzijde een foto van hun ouderlijk huis in Driehuis, uit de verzameling van Tomas stond in kleine witte letters aan de rand. Aan de voet van het openstaande hekje van de voortuin lag een zware kei om te voorkomen dat het niet door de wind kapot zou kunnen klapperen. Op de voorgrond van de pagina het witte telefoontoestel waarmee hun ouders met de wereld communiceerden zoals de broers nu met hun computers. Zo kent elke generatie het eigen middelpunt van de wereld, dacht Gijs, die van nature altijd meer dacht dan deed. ‘Met Martens Driehuis’ legde hun vader contact met de buitenwereld: met zijn kinderen, familie, de dokter, bestellingen in reformwinkel en zeker ook de boekhandel. Aandacht voor gezondheid en boeken. Daar waren hun ouders oud mee geworden, maar Casper zelf heeft de honderd niet kunnen halen, terwijl hij toch goed op weg was. Ter herinnering aan die honderdste geboortedag dampten Fons en Gijs er lustig op los. Ze maakten plannen voor de middag en dachten aan een fototentoonstelling in het Bredaas Museum. Ze stapten op. Eerst nog een bezoek aan het kantoor van Desiderius, de zoon van Fons. Het kantoor was gevestigd in een monumentaal pand. Een medewerkster opende de deur. ‘De vader van Desiderius, hè,’ zei Fons. ‘En zijn twee ooms,’ voegden Tomas en Gijs eraan toe. Desiderius hoorde vanuit zijn kamer bekende stemmen en kwam de trap af. Hij ging hen voor naar de keuken en opende de deur naar de tuin. Zijn schoonvader snoeit de struiken en verwijdert het onkruid, vertelde hij, en zet af en toe nieuwe planten. Het zag er naar uit dat dat al even was geleden. De broers wandelden terug naar de autovrije zone in het centrum en kozen voor een lunch onder de plataan. ‘Beter dan in het donkere café,’ vindt Tomas. ‘Veronderstel dat onze vader daar nu zou zitten,’ vraagt Gijs zich dus hardop af. ‘Hoe zou het gesprek dan zijn verlopen? Waar zouden trouwens de gesprekken in die tijd over zijn gegaan?’ De broers vinden, dat zij met hun kinderen anders bezig zijn dan hun ouders vroeger met hen. Het is toch ondenkbaar dat die hen zouden helpen verhuizen of helpen schilderen van muren van hun herhaaldelijk opnieuw betrokken kamers en woningen. De reisafstand speelde natuurlijk wel een rol. En de onkosten die dat allemaal met zich meebracht. Later werden ze daar makkelijker in. Toch was er een kloof tussen hun leefstijl en levensopvatting en die van de broers, maar die speelde geen rol meer naarmate beide partijen in jaren vorderden en de levensgrenzen van de ouders meer in het verschiet kwamen. De bekommernis om hun ouders is ook na de dood niet afgenomen. In plaats van het nemen van foto’s boekstaven ze sindsdien herinneringen in boeken en het familieblad. (Intussen doen de broers zich te goed aan de knapperige broodjes met kalkoenvlees). Bij hun eigen kinderen merken ze nog niet veel van wat Gijs historisch besef noemt, alsof voor hen het leven van nu eindeloos doorgaat. De broers hebben het over hun bezigheden nu ze alle drie niet meer in loondienst zijn. Gijs typt Anna’s opstellen uit, zijn kleindochter met haar fantasierijke verhalen. ‘Je staat verbaast, hoe die kinderen kunnen schrijven,’ zegt Fons. Hij haalt een vpro-gids uit zijn tas, meegenomen om in de trein te lezen. ‘Je zou denken, dat hun ouders die brieven schrijven zo wijs als ze zijn... Maar nu de hamvraag,’ gaat hij door, ‘waar is hij nu?’ Zijn ziel. ‘Raar,’ zegt Gijs, ‘dat we die vraag uitstellen totdat we zelf zover zijn. Waarom houden we ons er niet eerder mee bezig?’ ‘Er wordt van alles over gezegd, maar niemand weet het,’ merken Fons en Tomas op. Gijs denkt weer voor de klas te staan en weet nu ook voor zijn broers te vertellen, dat men in andere culturen wel wist wat er met de mens na zijn dood gebeurde. En dat men het vroeger, zeg tot voor tweehonderd jaar geleden, ook nog wel wist. ‘Maar nu moet men niets meer van die lariekoek weten. Wie zijn er nu stompzinnig, de mensen van nu, die maar een klein deel van de mensheid uitmaken, of het andere gedeelte van de mensheid?’ Zijn retoriek gaat ten onder zoals de zon zich achter de plataan verschuilt. Tomas zit nu in de schaduw. ‘We moeten gaan,’ zegt hij. Gijs drinkt de wijn verder op, kijkt verdwaasd naar zijn half opgerookte sigaar en duwt de vurige kop dan maar in de asbak. ‘Eeuwig zonde,’ zou Casper hebben gezegd. In de tot Bredaas Museum omgebouwde kazerne kunnen de broers noch met museumjaarkaarten noch met hun 65-plus-kaarten terecht en betalen ieder uit eigen zak de toegang tot de fototentoonstelling Onwerkelijke Schoonheid en de Fenomenale Feminateek. Foto’s uit het predigitale tijdperk. Eenmaal binnen gaan ze in eigen tempo hun weg door de ruime zalen met rode en groene wanden. Gijs neemt de tijd voor een fotoserie die met een opgebaard lijk begint, waaruit zich in volgende foto’s de ziel wringt. ‘The spirit leaves the body,’ zegt Tomas, aanhakend op Gijs’ eerder gehouden betoog en loopt verder, terwijl Gijs zich door de foto’s geruggensteund voelt. De stemmen van zijn broers galmen vanuit een andere zaal tot hem door. Hoe konden ze, denkt hij, bij een medische keuring de stem van Fons ongeschikt voor lesgeven hebben gevonden? Moet je wat je wilt zeggen dan aanschreeuwen? Oprotten met die leerlingen die niet naar kennis hongeren. Hij slentert door langs de panelen. Veel vrouwenfiguren. ‘Gaan jullie eens even weg,’ zei zijn vader vroeger met hen als jongens wandelend door het Teylers-museum in Haarlem. Dat deden ze. Maar kwamen te snel terug. Hun vader was druk met de suppoost in gesprek over de ontoelaatbaarheid van vrouwennaakten, die voor jeugdige ogen toch ongepast waren. Ze zouden hem bij gelegenheid nooit deze houten doos met de fenomenale feminateek, het levenswerk van Louis Paul Boon (waarom vergeten die Vlamingen toch altijd die h?, vraagt Gijs uit Westmalle zich af) voor zijn verjaardag hebben gegeven. Tomas is nog maar op de helft van het bekijken. Fons is al een stuk verder, maar Gijs is al klaar. Hetzelfde patroon herhaalt zich bij het bezoek aan de boekenshop van het museum. Dat slenteren doet Gijs’ rug geen goed. ‘Moet jij de lift?,’ vraagt Tomas hem, als ze voor het trappenhuis staan. ‘Dalen gaat goed,’ antwoordt Gijs. Ze staan weer buiten. In de stad zie je niet precies wanneer de zon ondergaat. ‘Is donderdag hier geen koopavond?,’ vraagt Tomas zich hardop af. ‘Dan kunnen we bij V&D eten.’ Fons en Gijs lopen door de winkelstraat en kijken af en toe om waar Tomas blijft. Hij houdt hen wel in de gaten, zonder zijn aandacht voor wat hij onderweg ziet te verliezen. V&D, is dat wel in het kader van deze herdenkingsdag?, vraagt Gijs zich in stilte af. ‘We kunnen ook naar eetcafé Publieke Werken,’ stelt hij Fons voor. ‘Ook niet zo duur.’ Ze staan voor een etalage totdat Tomas zich bij hen voegt. Wat hij ervan vindt. Hij hoeft geen volle maaltijd. Nee, geen driegangenmenu, maar iets simpels. Receptie hogeschool Avance, staat in krijt op een bord geschreven. Aan de bar is het drukte van jewelste. Niemand zal ooit weten wat er in de hoofden van de drie broers omgaat bij het zien en horen van zoveel docenten bij elkaar. In het restaurant staan de tafels gedekt. Er zit nog niemand. ‘Wel donker hier,’ vindt Tomas, ‘en een beetje verlaten.’ Een serveerster laat hen de keuze uit twee driepersoonstafeltjes. Fons bekijkt op de kaart de koffieprijs. ‘Dat is de norm voor de prijsstelling van de kaart,’ licht hij toe. Het kan ermee door. Ze bestellen een gerecht uit het hoofdmenu en een karaf rode wijn. De zaal loopt vol. Gijs kauwt aandachtig de zachte tongfilets weg, nipt met kleine teugjes de wijn en hoopt dat zijn broers straks nog koffie bestellen. Tomas zal geen sigaar meer roken, vermoedt hij, maar Fons is wel over te halen. Gijs heeft drie sigarenformaten in zijn tas: kleine, middelgrote en grote. Je hebt kans, overweegt hij, dat Fons die grote weigert. Een kleine is te snel opgedampt en betekent het einde van de dag. Bijna sluw houdt hij zijn broer met extra lef de middelmaat voor. ‘Niets zo lekker als een sigaar na het eten,’ zegt Gijs. Gelukkig, Fons twijfelt geen moment. Had hij nou maar die grote gepresenteerd. Ze lopen het restaurant uit langs de bar met al die docentenkoppen, -stemmen, -kleding en -kapsel. Aan Gijs gaat historisch besef niet voorbij of het nu Avance of Fontys betreft, hij zou er even tussen willen staan. Ze staan weer op straat. Het is schemerdonker en nog behaaglijk alsof het volop zomer op de late avond is. Maar het is herfst. Fons en Tomas moeten naar het station, Gijs moet de andere kant op. Ze geven elkaar een hand. Een dag kan nooit opnieuw beginnen, weet Gijs en het rouwt bij hem van binnen. Om zijn gemoed te bedaren zoekt hij enige afleiding in een boekwinkel, want het is koopavond. MensbeeldenDatum: 03-11-2005Hoogstraten op en neer, op zoek naar de juiste afslag voor het begin van de wandelroute. Rupert stelt voor eerst maar een hapje te eten. Het is pas half twaalf. Op de routekaart staat toch dat de afslag in de nabijheid van de kerk moet zijn. Tussen de andere routeaanduidingen is het bordje dat wij zoeken niet te vinden. Het miezert. Met Marlous erbij zou hij nu onrustig worden, laat Rupert zich ontvallen. ‘Had dan toch beter op de kaart gekeken,’ zou ze zeggen. Je neemt dat ongedurige over. Weer langs een restaurant. We gaan er naar binnen. Te oubollig, bedompt en geen stijl. Rechtsomkeert. We gaan de blauwe leistenen trap naar Den Engel op. ‘Voor mij cappuccino, graag.’ ‘Met slagroom alsjeblieft?’ ‘Nee, gestoomde melk. Anders word ik te dik.’ ‘Nou, daar hoeft u niet op te letten, hoor.’ Wat lief van de serveerster, zoveel aandacht. ‘Dan kan er wel een croque madame bij.’ Voor Rupert een omelet naturel. ‘Over tien jaar zitten we alleen nog in cafe’s,’ zegt Rupert, ‘en laten we ons ’s avonds ophalen.’ ‘Stomlazarus.’ In Ruperts zak rinkelt de telefoon (een naturel geluidje, geen melodietje). Voor hij alle zakken in zijn wandeljek heeft gehad is het geluid opgehouden. Het is zijn dochter, ziet hij op het schermpje. Hij had haar al vergeefs enkele keren gebeld en belt haar nu terug. De vader voelt zich weer gerust. Af en toe schrijf ik mijn boekje. Dan weer niet. Wat van hart tot hart gaat en onder vrienden blijft. We volgen op goed geluk de autoweg naar het nabijgelegen dorp Wortel en veronderstellen dat we vanzelf onze routeaanduiding tegenkomen. Het is een pad door landerijen. De penitentiaire inrichting heeft veel van een negentiende eeuwse fabriek. De schoorsteen is zwaar bemost. Krijsende kraaien schreeuwen de rust in brokjes. Een enkele berenklauw en witte dovenetels in bloei. Een wegfladderende fazant. Bladloze populieren steken verstijfd en doods tegen de grijze hemel af en doen vermoeden dat ze het in het voorjaar laten afweten. Het naderende afscheid op school geeft Rupert geen spanning. Zijn werk gaat daarna gewoon door, maar dan zonder toestanden van een schoolse werkomgeving. Van autobanen over bitumen wegen, keienwegen, steeds smaller wordende weggetjes en zandpaden. Af en toe een eenmanspad. Niet anders dan ieders levensloop. ‘We zijn meer op de technologische werkelijkheid van alledag geori nteerd dan op de natuurlijke omgeving,’ zegt Rupert, mijn metafoorgedachte lezend. Temidden van landerijen leidt de weg onder een brede oprijlaan met aan weerskanten twee rijen bomen. Restant van een landgoed, waarvan kasteel of herenhuis onder de stille weiden lijkt weggezakt. Herfstgeuren stijgen vanonder de rottende bladeren omhoog. Het is Rupert opgevallen, dat in de nieuwste literatuur de gemanipuleerde mens de hoofdrol speelt. Maar is er ook niet een hang terug te keren naar de oorspronkelijke natuur van de mens? Een zich ontworstelen aan nieuwe technologie n? Mijn weerwoord slaat stil in het inktzwarte water van het Bootjesven. In de moerassige uitlopers van het water rust een groep dode witte berken met takken als afgebroken haar. Het verval wijkt terug door het levendig gesnater van eenden. Pad langs een weide met braamstruiken. Voor een moment de huivering van daar te zijn, een geheimvol toeven in veilige nestwarmte onder een zuivere open atmosfeer, als een kind met het leven voor zich. Of toch meer leeftijdloos? Het is alweer voorbij. Op kale boomtoppen tekenen zich zwarte kraaien af, roerloos, alle de koppen eenzelfde kant op. ‘Ze houden van uitzicht,’ mompelt Rupert voor zich uit. Of ik het boek Mensbeelden ken, waarin die van onder meer Kierkegaard, Nietzsche en Heidegger worden besproken. Over hun zoektocht naar verbinding met de werkelijkheid, naar het dao lijkt het wel. Dus toch een hang naar de oorspronkelijke natuur van de mens terug te keren? De weg kronkelt omlaag, door een beekdal. Onder het bruggetje slingert een heldere stroom, zuiver regenwater van de laatste dagen. Herfstblaren volgen in zachte bewegingen de koers van het water. ‘Die filosofen zijn op zoek naar de wortels van het bestaan...’ ‘Dat in tegenstelling tot de mensopvatting van moderne schrijvers.’ We nemen de draad op van onze gesprekken over zelfkennis. Zoeken naar je wortels. Kom je in de richting daarvan, kun je het dan sturen of laat het zelf zich dan sturen? Zoals het blad in de stroom onder ons. Na viereneenhalf uur bereiken we het eerste caf . De bollekes brengen in een aangename roes. We praten over de dingen de levens. Van aantekeningen komt niet meer. De uitwisseling is bevrijdend en wordt alleen in vriendschap genoten. De zon is ondergegaan. Fel oranje strepen aan de horizon verflauwen zienderogen. De bollekes staan garant voor een lichte tred naar het dorp. In Den Engel bestellen we bij de vermoeid geworden vriendelijke serveerster heilbotfilet en hazenpeper en een karaf rode wijn. ‘Vijf uur gelopen? Geen wonder dat cappuccino met slagroom u niet dik maakt,’ lacht ze. Jan Kiezebrink, alias JohannesDatum: 15-10-2005De grote ramen in de ontvangstzaal van het crematorium geven enige lucht aan de van spanning en verdriet vervulde atmosfeer binnen het grauw-grijze interieur. De gastheer opent met plechtige gebaren de deuren links en rechts naar de rouwzaal. Door de ene begeven de genodigden zich om afscheid van Johannes, opgebaard in de doodskist voor in de rouwzaal, te nemen. Door de andere deur komen zij terug, stil en bevangen. Een ex-collega kijkt me aan alsof ze een reactie van me verwacht. Ze is na al die jaren iets ouder geworden, bleek en moe, het haar kort en dicht op haar hoofdhuid. ‘Johannes is onherkenbaar,’ zeg ik. Ze knikt, wacht even en zegt: ‘Het viel me op dat zijn neus scheef stond.’ Dat had ze nooit zo gemerkt. Johannes nam je niet zozeer door zijn uiterlijk in beslag. Je was altijd meer attent op wat hij zei, hoe hij reageerde: alert, met een kwinkslag, onverwacht. Hij speelde met woorden en met reacties van de ander. Opnieuw gaan voor de uitvaartplechtigheid de deuren naar de rouwzaal open. Zachte muziek van Griegs Morgenstimmung. Het zal zijn keuze zijn geweest. Johannes had iets met noordelijke landen. De zaal loopt vol. Het is beter om maar op de eerste de beste vrije stoel plaats te nemen. Rouwzaal en werkkamer op school gaan afwisselend in elkaar over. Een jaar nadat hij naar het hoge noorden was vertrokken, ontmoette ik hem weer op school, op onze gezamenlijke werkkamer. Ik begroet hem. Even herkenbaar als was hij nooit weggeweest: zijn zilverende haren, zijn sonore basstem, rijzig als een berg van woeste, maar toch genaakbare hoogte. Weer terug uit Lapland, elanden, wolven en bittere kou getrotseerd hebbend. Johannes is zijn naam, als viking weergekeerd. ‘Dag meneer Martens,’ zegt hij deftig om de schijn van hernieuwde aanpassing aan de geciviliseerde contreien van Brabant en Tilburg op te houden. De laatste keer dat ik Johannes in levende lijve zag, was enkele maanden geleden bij de begrafenis van Riekie, ook hier in het crematorium. Hij was toen al ziek, maar zag er goed uit. Hij voelde zich ook prima. Zou met vakantie naar familie in Noorwegen gaan. ‘Is het niet zwaar, dat reizen?’ Nee, hij wilde tot de grens gaan en was mentaal veerkrachtig, wat hem immunologisch ook sterk maakte... De kist is intussen gesloten. De rozenkrans die om zijn uitgemergelde witte vingers strengelde, ligt nu op het deksel van de doodskist, waaruit door de kieren vroegere beelden wasemen. Terug op de werkkamer zien Johannes en ik elkaar in de ogen. ‘Je zult me niet veel zien vandaag,’ zegt hij sikkeneurig. Ik vraag hem hoe de coachgroep de vorige week is verlopen. ‘Man, hou d’r over op.’ ‘O.’ ‘Dus je hoort het al?’ Ik vraag hem of hij nu weer moet coachen. Nee, een leertaak over subsidie-aanvrage. ‘Weet je daar ook al iets van?’ ‘Ik weet niks. Ze moeten het zelf uitzoeken. Dat is het makkelijke van dat leertaken-systeem.’ Hij verdwijnt met een zeegroen overhemd op zijn Amerikaans loshangend over zijn broek. ‘See you on the bar.’ ‘Hai, Johnny.’ Truus en Johannes’ kinderen zitten op de voorste rij met kleinkinderen op schoot. Een van hen krijst onbedaarlijk, maar deze afleiding maakt Truus sterk als zij Johannes voor het laatst openlijk toespreekt. Haar geniale man die speelde met getallen en vreemde talen. En zijn bedrevenheid op het gebied van informatica. ...Johannes attendeert ons op een mogelijke virus. Hij heeft er gisteren zijn virusscanner op losgelaten. Hij is een expert. Kent de nummers van virussen van buiten zoals ook al onze verjaardagen en zelfs die van onze aanhang. Hij suggereert een relatie van het nieuwe virus met de aanslagen in de VS. ‘Zomaar een vermoeden, hoor. Misschien is het nergens op gebaseerd,’ zegt hij bescheiden. Ik vind al knap dat hij op het idee komt een relatie te kunnen vermoeden. Anders dan anders praat hij nu open en vrijuit over leertaken en die hij die met groeiend plezier begeleidt. ‘Je moet er even ingroeien, hè,’ zegt hij. Hij is ook medeverantwoordelijk voor de stage van tien buitenlanders die bij Fontys hun licht willen opsteken. Er zijn enkele Finnen bij. Dan kan hij zijn Fins weer even ophalen. ‘Maar ik verlang er nu naar,’ zegt Johannes, zijn lesspullen bij elkaar zoekend, ‘naar mijn schatjes te gaan.’ Voor hij vertrekt vertelt hij in de gauwigheid over nieuw ontdekte priemgetallen en de gevolgen daarvan voor hogere snelheden op de computer. Dan vertrekt hij snel en ik zak weer weg in het ingeleverd werk van de studenten. De gastvrouw nodigt de dochter uit haar vader toe te spreken. Ze hield van hem, ook al was er wel eens strijd tussen hen beide. Juist omdat ze hetzelfde karakter hadden, dacht ze. De laatste weken is hij snel achteruit gegaan. ‘Ik zag al radeloosheid in je ogen..., je jasje zat te ruim..., we zeiden niks, maar hielden elkaars handen vast...’ Zo gevoelig als zij praat, kwam ik bij Johannes zelden tegen. Af en toe. En dan volgde een soort verontschuldiging voor de getoonde emotie. Aan het bureau op onze werkkamer pak ik mijn tas uit en leg de werkstukken voor me op tafel. Uit de kast haal ik het lijstje van de beoordelingscriteria en ga aan de slag. Wat een rust ineens. Johannes staat op en drentelt onrustig op en neer. Dan vertelt hij dat collega Anne d’r schoonvader plotseling is overleden. Drieënnegentig jaar, maar ja, toch onverwacht. Haar kinderen hebben ineens geen opa meer. ‘Weet je wat sterk is? Ik heb vroeger in een dorpje ergens in de Achterhoek bij de broers van Annes man op school gezeten. Ze kenden mij nog als een verlegen kleine jongen.’ Helemaal weg is dat trekje toch niet, maar zijn rijzige gestalte heeft het verdoezeld. ‘Er komen deze week Finnen op bezoek,’ gaat hij door, ‘dan kan ik nog even mijn Fins ophalen.’ Daar moet je niet verlegen voor zijn, speelt het door mijn hoofd. ‘Zo, nu ben je weer helemaal bij.’ We gaan weer aan het werk. Na de dochter krijgt de zoon het woord. Terwijl hij naar het spreekgestoelte loopt haalt hij onverschillig een briefje uit zijn broekzak. Hij lijkt precies op zijn vader. Voorkomen en stem. En ook de ingehouden emotie. Hij zal een aspect behandelen waarover mama het in haar speech had, te weten het reizen, dat Johannes zo dierbaar was. We horen over vroeger gemaakte gezinsreizen naar Noorwegen en Turkije. Maar ik wil horen van de reis die vader en zoon tijdens het te vroeg afgebroken leven maakte. Later misschien als hij de leeftijd van zijn pa heeft. Johannes vertelt, dat hij met derde jaars over de uitvoering van een leertaak over voorlichting worstelt. ‘Ze hebben weinig bagage,’ zegt hij. ‘Ze lopen niet voor me uit, ze komen achter me aan.’ Een subgroepje wil een voorlichtingsprogramma voor herintredende vrouwen in de horeca maken. ‘Komt er net een studente bij me, je zag ze daarnet langslopen, en vraagt: "Wat is dat eigenlijk: catering?" Hoe je die informatie moet achterhalen heb je toch vorig jaar in de leertaak techniek gehad?, zeg ik. "Ja, van die vent daar," had ze gezegd. Hallo, dat is meneer Martens, hoor,’ hoor ik Johannes mij als collega verdedigen. Het is overal november: op de rookzolder, op de werkkamer, in de harten van docenten. Ik vraag Johannes hoe de stemming momenteel op school is, want zo vaak ben ik er niet. Hij was er de vorige week ook niet. ‘Daar hangt het: de moeder van Truus is plotseling gestorven.’ ‘Ach jee, Johannes.’ Ik geef hem een hand en condoleer hem. Ook buiten de school om is het november, de maand van afsterven. ‘Ze is plotseling gestorven. Je kunt dus geen afscheid nemen. Dat maakt de rouwverwerking moeilijker.’ De functie van de aanwezige priester in zwart pak met paarse stola waarborgt een meer gewijde sfeer binnen de profane entourage van deze uitvaartplechtigheid. Hij haalt Johannes’ eigenschappen van geduld en liefde naar voren. ‘Wij hier vormen,’ zegt hij, ‘momenteel Johannes’ netwerk, waarin hij een belangrijk knooppunt was. Vanaf nu is het netwerk als een weefsel zonder de draad van Johannes erin. Daar zullen familie en bekenden mee moeten leren leven. We zullen moeten wennen aan het gemis van Johannes aanwezigheid, maar het patroon blijft als voorheen. Door zijn doopsel blijft Johannes immers met het ondoorgrondelijke mysterie van ons bestaan verbonden.’ Dat doet mij twijfelen. Waarom blijft de draad niet aanwezig, weliswaar van een totaal andere structuur, maar aanwezig? Ik voel niet voor dat definitieve afscheid, alsof het bestaan van een overledene in het niets is opgelost. De kist is dan wel gesloten, maar het patroon is een dimensie rijker geworden: het weefsel wordt met een nieuwe dimensie verrijkt, het weefsel wordt meer omvattend, en overstijgt deels de materiële wereld, waarin we ons bevinden. Op de werkkamer zijn op deze eerste contactvrije dag na de kerstvakantie Ria, Rineke en Johannes al aanwezig. Kussen over en weer met de meisjes. Johannes geeft me een hand en is blij dat er nog iemand is die hij zalig nieuwjaar kan wensen. Waardoor we ons in een driedimensionale wereld begeven. De gastvrouw nodigt ons uit in de ontvangstkamer onder het genot van een kop koffie oude herinneringen op te halen. Terwijl mijn ex-collega’s over het nieuwe reilen en zeilen op school vertellen dwalen mijn gedachten naar Johannes’ omgang met studenten af. Johannes vertelt van een student in de groep, een Belg. ‘Die jongen kijkt dwars door je heen, maar ziet je niet. Een onverzorgd type, wast zich niet. Kortom, nou ja vrezelijk,’ zegt hij met een wegwuivend handgebaar. ‘Probleem is dat bij werken in groepjes niemand hem kiest. Hij staat dus altijd alleen. Tot overmaat van ramp heeft hij ook een van de meisjes lastig gevallen. Wat heet? Gisterenmorgen voor de les praatte ik even met wat studenten, komt hij binnen, gaat achter zijn stoel staan (dat doen die Belgen) begint een heel referaat over zijn eenzaamheid binnen de groep. Die meiden in de groep losten dat fantastisch op. Spraken positief op hem in, dat het goed was dat hij zei wat hij op zijn lever had en dat ze in overleg met elkaar oplossingen zouden zoeken. Hij bleef maar staan en ik wou met mijn les beginnen. Dus zeg ik: "Ga nu maar zitten." Niet dus. Nog eens: "Ga maar zitten." Kijkt dwars door me heen, maar hoort het niet. "Hoor je me?" Eindelijk kon ik beginnen. Nu maar afwachten hoe het verder gaat.’ De zon zet de tuinen van het crematorium achter de parkeerplaats in kleurige herfsttinten. ‘Who is next,?,’hoorde ik Johannes, toen we de vorige keer van het crematorium vertrokken... Nevel en mistDatum: 01-10-2005Twee uur voor zonsopgang bij nieuwe maan. Het is aardedonker in de slaapkamer. In de verte rommelt het onweer. Door kieren in de rolluiken schieten lichtflitsen. Mieke blijft nog even liggen, zegt ze. Ze mag toch niet eten op de dag van de operatie. De regen slaat hard op de glazen dakhelling van de serre. Tussen de lichtflitsen door ontsteek ik enkele lampen in huis. Na zessen rijden we over slecht verlichte landwegen naar de Antwerpsesteenweg, richting Wilrijk. Het derde ziekenhuis in deze contreien, binnen vijf weken. Vandaag gaat het eindelijk gebeuren. Het lijkt alsof we ons erop verheugen. Bij ‘het onthaal’ trekt Mieke een nummertje. De wachtruimte bestaat uit twee halfcirkelvormige banken, van elkaar afgescheiden door plantenbakken. Ik zet haar weekendtas, felrode lakleren beautycase en mappen met alle verzamelde foto’s tussen ons in. ‘Ik ben zenuwachtig,’ zegt Mieke. Een bejaarde vrijwilliger in witte jas wijst ons de weg door het gebouw, driehoog met de lift. Hij wenkt een verpleegster naar de balie te komen. ‘Ik ben Vera,’ stelt ze zich voor. Een jonge vrouw tegen de dertig, halflang haar. Ze neemt de fotomappen in ontvangst en begeleidt ons naar een vierpersoonskamer. Een oude vrouw in roze pyjama groet bij binnenkomst. Mieke mag het bed bij het raam. Vera wijst haar de kast voor kleding en accessoires. ‘Ga maar even koffie drinken,’ zegt Mieke zacht. ‘Ik kom zo terug om te vragen, hoe laat je voor de operatie weg moet.’ Als ik weer op de afdeling terugkom, vertelt Mieke dat ze om tien uur wordt geholpen. Met een watje heeft ze de rode nagellak van haar tenen gehaald. ‘Dat moest van Vera. Ga jij maar,’ zegt ze. Op de gang kom ik de neurochirurg tegen: ‘Ze is een beetje zenuwachtig,’ zeg ik. ‘Straks is ze er vanaf,’ troost hij (en u hoeft zelf ook niet zenuwachtig te zijn, zal hij denken). Thuis al tweemaal naar het ziekenhuis gebeld. ‘Mevrouw is nog niet terug,’ vertelt een verpleger. Barbara belt me. Ze maakt zich ongerust. Of ik aan mijn kleinkind heb gedacht. O ja. ‘Denk om Guusjes verjaardag,’ had Mieke nog gezegd. Tegen de middag terug naar Wilrijk. De aan de balie staande verpleger met groot postuur, zegt dat Vermeulen Johanna zojuist op de kamer terug is. Alles is goed gegaan. Vanuit de deuropening is Miekes gezicht door een gordijnkier zichtbaar. Bleek en de ogen gesloten. Ik kus haar voorhoofd. Ze heeft pijn. Aan de balie vraag ik of ze een pijnstiller heeft gehad. ‘Ja,’ zegt de grote man, ‘om zes uur krijgt ze de volgende.’ Even later komt hij toch maar kijken. Voelt de pols en vraagt of de pijn alleen in de rug zit. Ja. Er is geen uitstraling meer. ‘Dan is het de wond, hè. Ga maar slapen,’ sust hij Mieke. Ik heb zijn suggestie begrepen, maar bel eerst Barbara op. Dan ga ik een uurtje naar het cafetaria. Over de gangen zijn mijn gedachten bij Mieke. Zoals ze daar lag, weggezakt in een diepe afgrond vol pijnprikkels. Zag ze me nou of niet? Zo ver weg in die kuil vol nevel en mist, onbereikbaar voor elkaar. In het cafetaria lunchen zieken in pyjama met hun bezoekers en babbelen vrolijk als in een cafetaria van een vliegveld. In de rookafdeling is het koud door afzuigers en airco. Geen afhaalbalie, maar bediening door serveersters. Met gratis glimlach. Een oude dame met zuurstofslangen in de neus dampt een sigaret en geniet van haar vleesetende zoon in zomertenue met korte broek. In mijn aantekenboekje krabbel ik: Onder het dekbed rilt haar lijf door koude en weggesneden pijn buiten geuren de rozen op een nazomermiddag. ‘Dolantin,’ zegt de verpleger. Hij spuit de morfineachtige stof in Miekes been. ‘Ze moesten hier lachen om de contramal, waar ik niet tegen kon’ fluistert Mieke, hees van de narcosetube. ‘Ik word misselijk.’ Ik druk op de bel. De verpleger heeft wel iets tegen misselijkheid, zegt hij, en spuit een vloeistof in de aangebrachte mengkraan op haar onderarm. Daarna zakt ze weg in een diepe slaap. De telefoon naast haar bed rinkelt. Het is Barbara. Op afstand wil ze weten wat hier allemaal gebeurt. In de rust naast Miekes bed lees ik na weken weer eens een boek lezen. Over lotgevallen van een jongen zonder naam tussen gezinsleden zonder naam. Na een paar uur vraagt de gastvrije verpleger of ik koffie wil. ‘Ga beneden maar eten, anders moet je straks nog in de spits rijden,’ zei Mieke voor ze de morfinespuit kreeg. Ze slaapt. Ik stap op. Hongaarse goulash. Niet meer gegeten sinds militaire dienst. Op het tafeltje naast Miekes bed stond het flesje met de weggesneden nucleus pulposus. Voordat ze dat in de gaten zou hebben, heb ik het in mijn tas gestopt. Een helse garnaal, rozerood van het bloed. ‘Alles gesmaakt, meneer,’ vraagt de gehaaste, maar toch vriendelijke serveerster met gekrulde haardos. Zo gehaast dat ze mijn bestelling als colaatje in plaats van goulash herhaalde. ‘Nee , goulash,’ riep ik haar na. Ze hield zichzelf in de vaart tegen. BuitenlandersDatum: 17-09-2005I Mark en Nienke zijn weer met de kinderen vertrokken. In de woonkamer de broodkruimels stofzuigen waar de kinderstoel stond. Dan een half uurtje op de bank liggen en de ogen sluiten. In de sluimering vergroot mijn voorhoofd zich tot afmetingen van een filmdoek met projecties van de dag: het café met speeltuin, Guusje bij Nienke op schoot, Julia bedachtzaam het speeltuig verkennend. ![]() In de zandbak pakt een klein jochie haar vast en duwt ’r ruw tegen de grond. Mark ziet het, rent met grote stappen op het klerejong af en briest: ‘Ben je nou helemaal gek geworden?’ De moeder van het ettertje draaft op Mark af: ‘Er heeft nog nooit iemand mijn kind gek genoemd.’ Ze is boos, maar niet op het ventje. Raar is dat, heel raar, vinden we aan tafel. Nienke vertelt dat ze gisteren een akkefietje hadden, in een bed and breakfast ergens in Belgisch Limburg. Er liep een wilde kat rond. De gastvrouw vroeg of zij hem niet wilden meenemen. ‘Nee,’ had Mark gezegd, ‘ik ben blij, dat ik voor vandaag mijn kinderen heb kunnen dumpen.’ De gastvrouw moest daarna enkele verbouwereerde gasten kalmeren en zeggen dat Hollanders nu eenmaal een ander taalgebruik hebben en dat ze echt wel stapelgek op hun kinderen zijn. ‘Ze hebben het van jou,’ zal Mieke wel zeggen, ‘dat ruwe taalgebruik.’ Ik wrijf over mijn gezicht en sta op. II Mieke kan niet mee met de leden van de boekenclub naar een voordracht van Adriaan van Dis in Hasselt. Visite ontvangen gaat nog net, maar dan moet ze haar pijnlijke rug weer gauw rust geven. ‘Doe dat leren jasje maar aan,’ roept ze vanuit bed, als ze me in de hal in de garderobekast hoort rommelen. Het zit me te lang, zie ik in de slaapkamer voor de passpiegel. ‘Nee, joh, die is van mij.’ Ze komt het bed uit en gaat mee naar de hal. ‘Het is toch van jou, maar het zit zo ruim. Je bent aan het krimpen. Dat zei ik laatst al. Hier, doe dit jack maar aan, lekker warm.’ Op mijn kamer wacht ik op de vrouw, die me met de auto komt afhalen, en delete intussen alle spam op de computer. Regendruppels op de ramen schitteren in de zon. Babbelend passeert ze met ontspannen nonchalance de auto’s op de smalle weg naar het dorpsplein. Vandaar rijdt het hele gezelschap in twee auto’s naar de Japanse tuin in Hasselt. Invallende schemering daalt neer over licht glooiende perken met Japanse acers, stromende beken met hier en daar een verval, en een enkele waterval vanaf een grotere rotspartij. Het pad slingert langs een grote vijver naar een theetuin. We zijn te laat. ![]() In de avondkoelte luisteren de in van Dis geïnteresseerde genodigden naar een spreker. Het blijkt een gedeputeerde te zijn, die trots uithaalt over de unieke locatie, waar we met een unieke schrijver kunnen kennismaken. We sluiten aan op de vrije achterste stoelen. Het is koud geworden. Goed dat ik een dik jack heb aangetrokken. Een vertegenwoordiger van het Literair Museum introduceert van Dis met ‘Hier is: ...Adriaan van Dis.’ In snel tempo draaft de schrijver met koffer over een brug naar zijn tafel. Het is voor hem niet moeilijk bij het thema orient express aan te sluiten. De Japanse tuin is aanleiding om eens goed van leer te trekken tegen het Japanse tuig, dat in het jappenkamp het hoofd van zijn moeders eerste man had afgesneden. Hij zingt enkele kampliederen, die hij zich nog vanuit zijn vroege jeugd herinnert. De vrolijke klanken kaatsen tegen het gecharmeerde publiek op en galmen melancholisch over de visvijver achter hem na. Japan was een verboden woord in de familie, het zou de haat blijven triggeren. Men had het liever over het interneringskamp dan over de Jappen. Als stromen in de tuin klateren zijn verhalen over China en Zuid-Afrika. In zijn studententijd leerde hij Zuid-Afrika kennen op het toilet, waar het gedicht van Breyten Breitenbach ‘Mijn vrouw’ aan de muur was geprikt. De kou in de Japanse tuin wordt vinniger. Het wordt donker en intiemer. Als een groot kamerscherm tekenen aan de rand van de tuin hoge bomen zwart tegen de donkerblauwe lucht af. Het nachtelijk verkeer over de ring rond de stad neemt toe. Adriaan ontvangt applaus na de hartstochtelijk voorgedragen lofzang op de vrouw. De gasten trekken de jassen steviger om zich heen en zetten de kraag op. Een jongen haalt de sjaal van zijn nek en drapeert hem over de schouders van zijn vriendin. Een nachtvlindertje danst in het licht van de lantaarnpaal. De reizen worden voortgezet naar Mozambique en ten slotte naar Parijs, ‘dat ’s nachts van kleur verandert.’ Van Dis woont daar omdat hij er zijn teksten vindt. Als buitenlander voelt hij zich meer dan anders bij Nederland betrokken en krijgt tranen in de ogen als hij liedjes van Connie Stuart hoort. III Het is te koud om buiten op het terras van het paviljoen na te praten en te drinken. We zoeken met ons clubje in de stad een café op en schuiven tafels bijeen. Het is er behaaglijk warm en het gezelschap nestelt zich in. De luide muziek neem je op de koop toe, gewoon je oren beter spitsen om elkaar te verstaan. Aan mijn zwijgzame buurvrouw in het gezelschap vraag ik waar ze werkt. Ze kijkt voor zich uit. Dan laat ze los: ‘Bij het onderwijs.’ Ik wacht even, misschien gaat ze er op door. ‘Als wat?,’ probeer ik. Stilte. ‘Administratie?’ ‘Niet direct,’ zegt ze. Het gesprek wil niet vlotten, ik heb er genoeg van. Uit de woordenwisseling tussen tafelgenoten en de buurvrouw aan mijn andere zijde is op te maken dat haar zoon morgen gaat trouwen. Als de gelegenheid zich voordoet, vraag ik haar of ze morgen een bruiloft heeft. Ook zij kijkt voor zich uit en schudt dan vaag met haar hoofd heen en weer. Nu is het echt genoeg geweest. Ik steek een sigaar op, kijk verveeld om me heen, drink wijn, steek nog een sigaar op, haal de brochure over de literaire zomer uit mijn jack en ga lezen. Op de achterbank in de auto op weg naar ons dorpsplein geef ik toe aan mijn slaap. De vrouwen om me heen babbelen honderduit met elkaar. Over de aanstaande trouwerij, kleinkinderen en de strijk die er nog ligt. Even geanimeerd als in het café. Ik raak niet in de groep thuis. Hier niet en net niet in het café. Lawaai, dialect, onduidelijk praten en natuurlijk ook mijn eigen doofheid. In Parijs waardeert van Dis Nederland des te meer, vertelde hij. Belgen zijn schattenbollen stuk voor stuk, maar in een groep lijken ze een ondoordringbare familie en ben ik een hondje, dat er bijzit en een sigaar dampt. Wat ik van van Dis niet begrijp is, dat hij zich in barre situaties moet begeven om de lust tot schrijven op te wekken. Zijn betrokkenheid bij duizenden families die zich in vervallen panden bevinden waar ratten aan kleine kinderlijfjes vreten en het vocht van de muren druipt, is ontroerend. Maar de indruk van maatschappelijk werker te zijn vervloog, toen hij zich als echte schrijver in zijn woordenvloed liet ontvallen, dat al die omstandigheden voor een schrijver kostelijk zijn. Alsof het alledaagse, banale leven geen stof genoeg te bieden heeft. De auto stopt. We zijn op het dorpsplein aangekomen en nemen hartelijk afscheid van elkaar. Falende eerste indrukkenDatum: 03-09-2005De ochtendzon is achter een dik wolkendek verdwenen. In de tuin even voorbij ons huis snoeit een oude man met een elektrische heggenschaar de klimophaag. ‘Gaat het?,’ vraagt hij voor het eerst na nu al bijna twee nhalf jaar, dat we hier wonen. ‘Nog even en het gaat regenen.’ ‘Daarom ben ik bijtijds begonnen.’ Oud, maar nog een rechte rug, grijs stevig haar boven een vriendelijk gezicht. Kempenaren vragen niet veel uit zichzelf is mijn ervaring. Dan maar uitlokken door onbescheiden wat over mezelf te vertellen. ‘Leraar op school?,’ zegt hij. ‘Dat viel zeker niet mee, die jeugd?’ ‘Jawel, hoor. Het was juist heel prettig, jonge mensen van een jaar of achttien, twintig, gemotiveerd om iets te leren.’ ‘Ja, het zijn meer die pubers, die zo lastig kunnen zijn.’ Daar heeft hij zelf veel mee te maken gehad. Hij heeft altijd bij de politie gewerkt, laat hij los. ‘De vader van mijn vrouw ook.’ ‘O ja?’ ‘In Breda.’ ‘Komt u zelf van ver?’ De eerste vraag. Mijn aanpak heeft gewerkt. ‘Van IJmuiden.’ Dat weet hij wel te liggen. Zijn vrouw trekt onkruid uit de border voor het huis weg. Ze richt zich op en komt erbij. Ze steekt over de heg een hand naar me uit en stelt zich voor. Haar anders zo strakke gezicht bij voorgaande vluchtige ontmoetingen glimlacht. ‘U bent zeker vaak weg?,’ vraag ik haar. ‘Het ziet er hier altijd zo stil uit.’ ‘Nee, hoor. Soms naar de kinderen, in Aken.’ Ik vertel over Mieke, dat ze een paar dagen in het ziekenhuis heeft gelegen voor pijn in de onderrug. ‘Dat is erg vervelend,’ zegt de vrouw. Ik vertel dat de specialisten eerst aan hernia dachten, maar dat uiteindelijk niet alle verschijnselen daarop wezen. Dat vervolgens een botscan werd geadviseerd en dat je dan aan kanker denkt. Voorlopig houdt de dokter het op een blokkade van het s.i.-gewricht. Helse pijnen, al vier weken lang. Ze luisteren en voelen mee. We groeten elkaar en ik vervolg mijn wandeling. Had ik nooit kunnen vermoeden, zulke aardige mensen. Niemand in de buurt kent hen. ‘Ga maar ergens koffie drinken,’ zei Mieke. Ze is graag even alleen in huis. De pijn vandaag is erger dan gisteren. ‘Het gaat in de loop van de dag nog wel veranderen,’ troostte ik haar met verborgen moedeloosheid. Het is al vier weken zo. Heel de vakantie is er aan opgegaan. Pijnstillers en inspuitingen in de rug hebben haar verzwakt. Ze voelde nog de beklemming op haar borst, als ze aan gisteren dacht. Mark en Nienke, Barbara en Kees, Hansje en Gerard met drie kleinkinderen kwamen langs na de vakantie op een kasteel in Lassac, waar ook wij het hele jaar naar toe hadden geleefd. Een paar dagen voor de reis werd de rugpijn heviger. Ik sla een landweg in, langs het manoir in verbouwing. Paarden grazen in de wei achter een woonhuis. Hun strak gespannen, gladde huiden trillen om vliegen te verjagen. Aan de slootkant bloeien wederiken op ranke stelen. Zo mooi krijg je ze niet in een bloemenzaak. Op een wegsplitsing kies ik vandaag, op onze trouwdag, voor de Bruiloft van Kana, een klein hotel aan de Antwerpse Steenweg. De man ging naar de bruidegom en zei: ‘Iedereen geeft goede wijn aan het begin van een feest. Wanneer al de gasten al wat gedronken hebben, wordt goedkope wijn geschonken. Maar jij hebt de beste wijn het laatst gehouden,’ staat binnen op de wand gekalligrafeerd. Auto’s razen voorbij. Ik steek een sigaar op. Enkele dagen geleden reden we over deze weg naar het universitair ziekenhuis in Antwerpen. We zaten op harde stoelen en wachtten onze beurt af. Over de gang liepen artsen en verplegend personeel in witte jassen af en aan. Miekes ogen vielen op een dralende, wat oudere arts met grauw uiterlijk. ‘Als het maar niet bij die is,’ zei ze onder nauwelijks ingehouden kreuntjes, omdat ze met moeite kon zitten. Even later roept hij haar meisjesnaam af, met haar plechtige doopnaam Johanna. Voor het eerst gaf een ziekenhuisdokter spontaan een hand. In de spreekkamer nam hij rustig de meegenomen onderzoeksverslagen door en bekeek met aandacht al het fotomateriaal. Een rustige, oude man. Hij luisterde naar de klacht van Mieke, deed onderzoek en stelde zijn diagnose: blokkade van het s.i.-gewricht. Terwijl hij er een kinesist bij haalde, die vaardig in toegepaste kinesiologie was, keken we elkaar aan en gaven, zonder het uit te spreken, toe dat een eerste indruk toch eigenlijk onbetrouwbaar was. De kinesist testte onafhankelijk van de bevindingen van de arts, dat het s.i.-gewricht was geblokkeerd. Dezelfde opluchting als na de botscan, die geen nefaste aandoening had aangegeven. De arts adviseerde manuele therapie en gaf een lijst met therapeuten mee. Gisteren deblokkeerde de therapeut onder veel gekraak het gewricht tussen heiligbeen en darmbeen. Er zouden enkele behandelingen nodig zijn. In de auto terug naar huis besloten we, dat er twee groepen artsen en therapeuten zijn: zij die minder dan honderd procent aandacht geven en zij die meer dan honderd procent aandacht geven. Dat zijn de echte genezers. Zoals in het oeroude Chinese geschrift Su Wen geschreven staat: ‘Concentreer je op de zieke, richt je aandacht, geef de zieke het gevoel, dat hij zich op zijn gemak voelt.’ Een vervelende klacht neemt alleen al door aanwezigheid van een goede genezer af. Hij is als de wonderdoener van Kana, die slechte in goede wijn veranderde. Voor het gaat regenen, reken ik mijn consumptie af en ga naar huis. Mieke ontvangt het bosje wederiken als was het een boeket rode rozen. Avond met Agnes BruneelDatum: 24-07-2005Mieke komt tegen half acht ’s avonds gehaast en een beetje verhit van een borrel op haar werk thuis. ‘Het is benauwd,’ zegt ze. ‘Heb jij nog een trui aan?’ ‘We moeten maar meteen doorgaan,’ raad ik haar aan, ‘maar voor in de kerk zullen nog wel plaatsen vrij zijn.’ Dat is mijn ervaring. In een dorp gaat vrijwel niemand op banken of stoelen van de eerste rij zitten. Die houd je vrij voor belangrijke mensen. Ik maak daar misbruik van. Achterin de kerk maakt de pastoor voorzover mogelijk met iedereen een praatje. Hij is in gesprek en we lopen door naar voren. Het wordt de tweede rij. Op de open plaatsen van de eerste rij liggen handtasjes, zoals je in vakantielanden in alle vroegte badlakens op de ligstoelen bij het zwembad legt. Om me heen zie ik hetzelfde publiek als in de zondagsmis. Ik wijs Mieke de plaats aan waar ik altijd zit, in de zijbeuk. ‘Wel heel knap,’ zegt Mieke, ‘dat ze alles uit het hoofd doet. Alleen legt ze de klemtoon verkeerd.’ Ze vindt het jammer dat de gekozen teksten haar niet bevallen, behalve die van Herman van Veen. Dat was het mooiste lied. Of ik het ook niet een beetje geëxalteerd vindt. Na de pauze verschijnt Agnes in broekpak en wacht geduldig de stilte in het kerkschip af. De klarinettiste had zich toch wel wat mooier kunnen kleden voor zo’n optreden, vindt Mieke. ‘Zie je die schoenen? Onderweg naar huis vraag ik Mieke wat ze dan van minne-poëzie verwacht. Onder het rijden kijkt ze me aan. ‘Neem Neruda, Jean Pierre Rawie of iets uit de bundel Liefdeswoorden van Adriaan Morriën. Liefde is niet zonder meer mooi of mislukt. De stemmingen ervan liggen in elkaar besloten.’ Thuis haalt ze een bundel van Rawie uit haar boekenkast en leest voor: Casa CiolinaDatum: 15-05-2005Vliegtuiggeluid en hanengekraai wekken me in het oud-Kempisch gastenverblijf te Kleine Brogel. De ochtendschemering is verbroken. Half slapend warrelen in mijn hoofd de eerste woorden: breinbrij en emotionele soep. Ze geven me nog geen vaste greep op de nieuwe dag. Een geopend oog kijkt naar Mieke naast me. Mijn hand glijdt naar haar voorhoofd en blijft daar rusten. In andere bedden van deze riant verbouwde zoldering liggen Anna en de kleine Julia. Anna, in het volle licht van het dakraam dat ik voor vanavond bijtijds met het trekgordijntje zal sluiten, slaapt nog, maar Julia zou wel eens wakker kunnen worden. Het karbeel boven mijn hoofd moet met de houten pengatverbinding wel origineel zijn, maar de dakspanen en -spanten tegen nok en gordingen zijn vernieuwd. Over Mieke heen gluur ik met opgelicht hoofd weer naar Anna. Is ze toch wakker? Ook zij richt zich op, maar roept geen ‘hallo.’ Haar stem zou Julia wakker kunnen maken, weet ze. De vogels buiten zijn hevig gaan kwinkeleren. ‘Hee,’ roept Julia. Anna zwaait haar toe zonder iets te zeggen. Julia kruipt er weer onder. Ergens loopt een wekker af, even daarna gevolgd door douchegeluiden. De dag is begonnen. Koerende duiven, zingende vogels. Maar de haan is de meester van de vroege morgen. Met Gerard, Mark en Nienke en hun kleine dochter Guusje in de kinderwagen lopen we de voordeur van Casa Ciolina uit. Mark en Nienke hebben hier hun ouders voor een weekend uitgenodigd. ‘Hee,’ roept Mieke lachend vanuit het slaapkamerraam boven, ‘mag ik niet mee?’ Ochtendgeuren. Stille wegen. Zwijgende en glimlachende Guusje. Vogels in de verte. Een eerste zoemende bij. Aan de ontbijttafel vraagt Maria, de gastvrouw, wie een gekookt dan wel gebakken ei wil. Ze draagt compote van vers fruit aan, geperst sinaasappelsap, croissantjes en veel soorten broodjes en legt intussen uit hoe we met de auto in Hasselt moeten komen. Over de stalen brug direct rechtsaf en parkeren aan het water. Ook zouden we het paterke van Hasselt moeten bezoeken (iedereen kan je vertellen waar dat is) en de kathedraal. We ruimen met z’n allen de ontbijttafel af. Lopen over de binnenkoer, bezoeken de stallen en het café in aanbouw. We zien de nieuwe woonruimte van Maria en Enrico boven de poort van de koer. We spreken af wie met wie de stad ingaat en wie de kinderen bij zich houdt. De vrouwen gaan winkelen, de mannen krijgen de kinderen toegewezen. Mark blijft thuis en gaat naar bed om de koorts uit zijn lijf te jagen. In de auto met Gerard aan het stuur roept Julia met een kleurboek in haar handen vanaf de achterbank: We hebben in de nabijheid van de kathedraal afgesproken voor de lunch. Nienke heeft van Mark de opdracht gekregen de lunch te betalen, voor zijn verjaardag. We zitten buiten op het terras van Desperado’s. Anna weet waar je het beloofde ijsje kunt halen. ‘Ei, ei, ijsje, ijsje,’ zingt Julia enthousiast. Er staat op deze warme middag een dikke rij aan het buffet. Het lijkt zelfs Anna te gek zich aan de staart toe te voegen. Julia past zich dapper aan. In de winkelstraat let ik op ijslikkers en uit welke straat ze komen. Een tearoom. Gerard laat Anna en Julia met hun ijsbolletjeshoorn op de rand van een bloemborder zitten. Julia maakt er anders een knoeiboel van, heeft hij als geroutineerde oppas-opa al eerder ervaren. Terug in Kleine Brogel op het terras van de binnenkoer rust de hele familie uit. Onder een grote parasol serveert Maria culinaire hapjes. Een van haar medewerkers schenkt in champagneglazen een Veuve Devienne uit de kelders van Wissenbourg. Wel geen echte champagne, maar toch verrukkelijk, zegt hij erbij. Het veertien jaar oude hondje slentert met een vragend kopje vergeefs tussen tafel- en stoelpoten door. Mark heeft de hele dag geslapen. Nienke is de trappen boven de poort van de koer opgeklommen en staat op het bordes als ware zij de bruid die ze zich wenste. Hansje vond het echt een leuke dag. Mark vertelt dat Casa Ciolina een voorbeeld van ‘het roer om’ is. Bij hun vorige bezoek in februari klonk het hier nog: ‘Straks komen de gasten, we moeten de muren nog schilderen.’ Ook nu weer moet de stal donderdag klaar zijn voor een bruiloft. Mieke vindt het toch wel een slavenbaan, zo’n eigen bed-and-breakfast. En altijd maar aardig blijven tegen je gasten. Mark had het toch meegemaakt dat een van de gasten in februari het in zijn hoofd haalde met een bon uit de Feeling van enkele jaren terug te willen betalen, terwijl de gasten toch al zo worden verwend. Maria had toen maar een fles wijn gegeven om de zaak te sussen. De vrouwen klagen over hun buiken. Ze hebben er weinig oor naar te investeren in buikspieroefeningen. Maria nodigt ons naar binnen uit. Groen servies op zwartblauw tafellinnen. Onder de met een strik versierde kroonluchter en twee kandelabers met brandende kaarsen fonkelen donkere en gewone wijnglazen en het zilveren bestek met kristallen messenleggers. In goudgerande glaasjes geuren scheefbloem, bloeiende tijm en mint. Wijnkoelers met tinnen zwanenhalsen houden de flessen witte wijn op temperatuur. |
Contact |